Language of document : ECLI:EU:T:1998:177

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer — uitgebreid)

16 juli 1998 (1)

„Freelanceconferentietolken — Rechtmatigheid van onderwerping aangemeenschapsbelasting”

In de gevoegde zaken T-202/96 en T-204/96,

A. von Löwis en M. Alvarez-Cotera, conferentietolken, wonende te Genève(Zwitserland), vertegenwoordigd door G. van der Wal, advocaat bij de Hoge Raadder Nederlanden en advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende teLuxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

verzoeksters,

tweede verzoekster ondersteund door

Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij hetBondsministerie van Economische zaken, Bonn (Duitsland), als gemachtigde,

interveniënte,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Oliver,lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende teLuxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner,Kirchberg,

verweerster,

betreffende de terugbetaling van de gemeenschapsbelasting die sinds 1 januari 1989op verzoeksters' bezoldiging is ingehouden,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer — uitgebreid),

samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, C. P. Briët, K. Lenaerts, A. Potockien J. D. Cooke, rechters,

griffier: A. Mair, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 5 mei 1998,

het navolgende

Arrest

1.
    Artikel 13 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten enimmuniteiten van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Protocol”) luidt alsvolgt:

„Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door de Raad op voorstelvan de Commissie worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overigepersoneelsleden van de Gemeenschappen onderworpen aan een belasting ten batevan de Gemeenschappen op de door hun betaalde salarissen, lonen enemolumenten.

Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Gemeenschappenbetaalde salarissen, lonen en emolumenten.”

2.
    Sinds 1970 sluit de Commissie met de Association internationale des interprètes deconférence (hierna: „AIIC”) vijfjaarlijkse kaderovereenkomsten over dearbeidsvoorwaarden en de bezoldiging van freelanceconferentietolken die wordenaangesteld ten behoeve van de gemeenschapsinstellingen.

3.
    Krachtens artikel 1, eerste alinea, ervan, zijn de kaderovereenkomsten „vantoepassing op de freelanceconferentietolken die, ongeacht hun standplaats, door deCommissie worden aangesteld overeenkomstig de bepalingen van de regeling voorconferentietolken die van toepassing is bij de instelling waar zij hunwerkzaamheden verrichten”.

4.
    In de preambule van de kaderovereenkomst van 9 december 1988 (hierna:„kaderovereenkomst van 1988”) verklaarden de contractpartijen dat het EuropeesParlement ten gevolge van de toepassing van artikel 78 van de Regeling welke vantoepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen(hierna: „RAP”) de voor zijn rekening aangestelde freelancetolken aan degemeenschapsbelasting onderwierp. De partijen bij de kaderovereenkomst van 1988vonden het daarom wenselijk om „onder verwijzing naar de fiscale bepalingen dievoortvloeien uit de toepassing van artikel 78 RAP te waarborgen dat allefreelancetolken fiscaal gelijk worden behandeld”.

5.
    In artikel 8 van de kaderovereenkomst van 1988, die op 1 januari 1989 in werkingis getreden, werd derhalve het volgende bepaald:

„De door de Commissie voor rekening van alle instellingen van de Gemeenschapaangestelde freelancetolken zijn onderworpen aan de bij artikel 13 van het[Protocol] ingestelde gemeenschapsbelasting.

De vorige alinea is niet van toepassing op personen die geen onderdaan zijn vaneen lidstaat van de Gemeenschap, tenzij de instelling een uitzondering toestaat.”

6.
    Ten einde rekening te houden met het bijzondere geval van freelancetolken die ineen derde staat wonen, is aan artikel 8 van de kaderovereenkomst van15 september 1994, die is gesloten voor de periode van 1 januari 1994 tot31 december 1998 (hierna: „kaderovereenkomst van 1994”), de volgende derdealinea toegevoegd:

„Indien de door de Commissie betaalde bezoldiging in een derde land wordt belast,wordt in afwijking van de eerste alinea het bedrag van de gemeenschapsbelastingna overlegging van bewijsstukken en tot het bedrag van de nationale belasting aande freelancetolk terugbetaald.”

7.
    Met betrekking tot de beslechting van individuele geschillen bepaalt artikel 23 vande kaderovereenkomsten, dat indien een geschil niet kan worden opgelost in hetkader van de precontentieuze procedure van artikel 22, de freelancetolk zich kanwenden tot het Hof van Justitie, waaraan in de aanwervingsovereenkomstenovereenkomstig de artikelen 42 EGKS-Verdrag, 181 EG-Verdrag en 153EGA-Verdrag de bevoegdheid terzake wordt verleend.

8.
    Volgens artikel 23, tweede alinea, is op de contractuele verhouding tussen defreelancetolk en de instellingen het Belgische recht van toepassing, onverminderdde bepalingen van de kaderovereenkomst, haar bijlagen en de individueleaanwervingsovereenkomsten.

9.
    In de praktijk worden freelanceconferentietolken op korte termijn per telefoon ofper fax aangesteld, gewoonlijk voor een periode van slechts enkele dagen. Deovereenkomst wordt vervolgens met een door de twee partijen ondertekendeschriftelijke bevestiging formeel gesloten.

10.
    In deze bevestiging wordt gepreciseerd, dat de aanstelling wordt beheerst door deregeling betreffende freelancetolken die van toepassing is bij de instelling waarvoorde betrokkene zijn werkzaamheden verricht en door de vigerendekaderovereenkomst. De bevestiging verwijst ook naar de clausule tot aanwijzing vande bevoegde rechter in artikel 23 van de kaderovereenkomst.

De feiten

11.
    Von Löwis heeft de Duitse, Alvarez-Cotera de Spaanse en de Zwitsersenationaliteit. Zij wonen respectievelijk sinds 1964 en 1970 in Zwitserland. Beidenwerken als freelancetolk voor de instellingen van de Gemeenschap, von Löwis sinds1973 gedurende ongeveer 125 tot 135 dagen per jaar, en Alvarez-Cotera sindsmaart 1986 gedurende ongeveer 40 tot 50 dagen per jaar.

12.
    Daar de Commissie sinds 1 januari 1989 op de bezoldigingen van defreelancetolken gemeenschapsbelasting inhoudt, kan verzoeksters' bezoldigingpotentieel dubbel worden belast, daar zij aan de Zwitserse inkomstenbelastingonderworpen kan zijn.

13.
    Overeenkomstig artikel 22 van de kaderovereenkomst van 1994 verzochtenAlvarez-Cotera en von Löwis op 23 april 1996 en 8 juli 1996 de Commissie omterugbetaling van de gemeenschapsbelasting die zij sinds 1989 hadden betaald.

14.
    Na de afwijzing van dit verzoek door de directeur van het directoraat Conferentiesvan de gemeenschappelijke tolken-conferentiedienst, dienden verzoeksters eenidentiek verzoek in bij de bevoegde directeurs-generaal.

15.
    Ook deze verzoeken werden bij besluiten van 25 september en 21 oktober 1996afgewezen, op grond dat verzoeksters vóór 1994 met volle kennis van dekaderovereenkomsten met de AIIC als tolk hadden gewerkt, en dat artikel 8, derdealinea, van de kaderovereenkomst van 1994 slechts gevolgen kon sorteren voordiensten die vanaf 1994 werden verricht. Met het oog op de terugbetaling vangemeenschapsbelasting op grond van deze laatste bepaling, verzocht de Commissieom overlegging van een bewijsstuk van de betaling aan de Zwitserse fiscus.

Het procesverloop

16.
    Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 9 december 1996,hebben verzoeksters de onderhavige beroepen tot terugbetaling van degemeenschapsbelasting ingesteld.

17.
    Op 22 mei 1997 heeft de Bondsrepubliek Duitsland verzocht om toelating totinterventie in zaak T-204/96 aan de zijde van verzoekster. Dit verzoek is ingewilligdbij beschikking van 11 juli 1997.

18.
    Bij beschikking van 18 november 1997 zijn de zaken T-202/96 en T-204/96krachtens artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering gevoegd voor demondelinge behandeling en het arrest.

19.
    De zaken, die aanvankelijk aan de Derde kamer waren toegewezen, zijn bijbeslissing van het Gerecht van 4 februari 1998 overeenkomstig de artikelen 14en 51 van het Reglement voor de procesvoering verwezen naar de Derde kamer(uitgebreid).

20.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer —uitgebreid) beslist tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wege vanmaatregel tot organisatie van de procesgang is het Parlement verzocht het Gerechtbepaalde inlichtingen te verstrekken.

21.
    Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de mondelinge vragen vanhet Gerecht gehoord ter terechtzitting van 5 mei 1998.

Conclusies van partijen

22.
    Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behaagt:

—    de beroepen ontvankelijk te verklaren;

—    de besluiten van 25 september en 21 oktober 1996 nietig te verklaren;

—    de toepassing van de gemeenschapsbelasting op verzoeksters onwettig teverklaren en/of artikel 8 van de kaderovereenkomst nietig te verklaren;

—    terugbetaling te gelasten van de gemeenschapsbelasting die sinds 1 januari1989 tot de datum van uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak door

de Commissie is ingehouden en/of door verzoeksters is betaald,vermeerderd met 8 % rente of met de wettelijke rente;

—    de Commissie in de kosten te verwijzen.

23.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behaagt:

—    de beroepen te verwerpen;

—    verzoeksters in de kosten te verwijzen.

24.
    Interveniënte in zaak T-204/96 concludeert dat het het Gerecht behaagt devordering tot terugbetaling van gemeenschapsbelasting toe te wijzen.

De juridische aard van verzoeksters' dienstverband

25.
    Tussen partijen staat vast en is onbetwist, dat verzoeksters als hulptolken die zijnaangesteld op grond van overeenkomsten van korte duur die frequent en van jaartot jaar werden vernieuwd, niet kunnen worden aangemerkt als ambtenaren offunctionarissen van de Gemeenschappen in de zin van de RAP (arresten Hof van11 juli 1985, Maag/Commissie, 43/84, Jurispr. blz. 2581, punt 23, en Cantisani,111/84, Jurispr. blz. 2671, punt 13), maar wel als medecontractanten van deCommissie volgens de regels van het Belgisch privaatrecht, dat krachtens artikel 23van de kaderovereenkomsten van toepassing is op alle kwesties die niet in deindividuele aanwervingsovereenkomsten of de kaderovereenkomsten zijn geregeld.

26.
    De onderhavige zaken betreffen derhalve de gevolgen van overeenkomsten.

De ontvankelijkheid

De exceptie van onbevoegdheid van het Gerecht

Argumenten van partijen

27.
    Volgens de Commissie is het Gerecht niet bevoegd om kennis te nemen van detwee beroepen voorzover zij betrekking hebben op overeenkomsten die zijngesloten vóór 1 augustus 1993, in verband waarmee een afzonderlijk beroep hadmoeten worden ingesteld bij het Hof van Justitie. Artikel 3, tweede alinea, vanbesluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 8 juni 1993 tot wijziging vanbesluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom tot instelling van een Gerecht van eersteaanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 144, blz. 21; hierna: „besluit vande Raad”) heeft de bevoegdheid van het Gerecht om kennis te nemen vanvorderingen die, zoals in casu, door natuurlijke personen op grond van een clausuletot aanwijzing van de bevoegde rechter worden ingesteld, beperkt tot geschillenover de uitvoering van overeenkomsten die na de inwerkingtreding van het besluitop 1 augustus 1993 zijn gesloten.

28.
    Verzoeksters, die daarin in wezen door interveniënte worden gesteund, brengendaartegen in, dat het Gerecht bevoegd is om kennis te nemen van hun vorderingen,daar deze zijn ingesteld na de inwerkingtreding van de kaderovereenkomst van1994, en zij betrekking hebben op een voortdurende rechtsverhouding met deCommissie, bestaande uit een groot aantal overeenkomsten van korte duur, diemoeilijk los van elkaar kunnen worden beschouwd.

Beoordeling door het Gerecht

29.
    Met de onderhavige beroepen wordt de wettigheid aan de orde gesteld van degemeenschapsbelasting die, op grond van identieke bepalingen van de tweekaderovereenkomsten die van 1989 tot 1994 en van 1994 tot 1998 van toepassingwaren, is ingehouden op bezoldigingen die de Commissie aan verzoeksters heeftbetaald krachtens een reeks opeenvolgende en in wezen identieke individueleovereenkomsten die sinds 1 januari 1989 zijn gesloten.

30.
    Derhalve dient het Gerecht in het belang van een goede rechtsbedeling en van derechterlijke bescherming van verzoeksters kennis te nemen van het geheel van degeschillen, ongeacht of de individuele aanwervingsovereenkomsten voor of na deinwerkingtreding van het besluit van de Raad zijn gesloten (zie arrest Hof van 1 juli1982, Porta/Commissie, 109/81, Jurispr. blz. 2469, punt 10).

31.
    Mitsdien moet de door de Commissie opgeworpen exceptie van onbevoegdheidworden afgewezen.

De exceptie van niet-ontvankelijkheid, ontleend aan verwisseling vanberoepsmogelijkheden

32.
    De Commissie verwijt verzoeksters in wezen, dat zij voorbijgaan aan hetfundamentele onderscheid tussen een vordering betreffende overeenkomsten en hetberoep tot nietigverklaring. Met name kunnen verzoeksters de handelingen waarbijde Commissie de bij overeenkomst voorgeschreven precontentieuze procedureafsluit niet als besluiten aanmerken, noch de nietigverklaring daarvan vorderen.

33.
    Verzoeksters werpen tegen, dat het geschil niet louter als een geschil tussenparticulieren kan worden aangemerkt, daar de Commissie bij de onwettigeinhouding van de gemeenschapsbelasting niet is opgetreden als eenmedecontractant, maar als een overheidsinstantie.

34.
    Het Gerecht kan volstaan met de vaststelling, dat verzoeksters blijkens hunconclusies overeenkomstig de contractuele aard van de geschillen vorderen, dat deCommissie wordt veroordeeld om hun de gemeenschapsbelasting terug te betalen,op grond dat de bepalingen van de kaderovereenkomsten ingevolge welke debelasting is ingehouden, geen rechtsgrondslag hebben.

35.
    Mitsdien kan de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheidniet worden aanvaard.

De excepties van niet-ontvankelijkheid, ontleend aan schending van de procedureregels

36.
    De Commissie merkt in de eerste plaats op, dat verzoeksters in strijd metartikel 44, lid 5 bis, van het Reglement voor de procesvoering bij hun verzoekschriftgeen exemplaar hebben gevoegd van al hun aanwervingsovereenkomsten die eenclausule tot aanwijzing van de bevoegde rechter bevatten.

37.
    Verzoeksters stellen daarentegen, dat zij overeenkomstig de betrokken bepaling bijhun verzoekschrift zowel de toepasselijke kaderovereenkomsten als een exemplaarvan hun aanwervingsovereenkomsten hebben gevoegd.

38.
    Het Gerecht stelt vast, dat verzoeksters bij hun verzoekschrift een kopie hebbengevoegd van een aanwervingsovereenkomst met een arbitragebeding in de zin vanartikel 44, lid 5 bis, van het Reglement voor de procesvoering, en dat zij geenszinsverplicht waren alle opeenvolgende aanwervingsovereenkomsten over te leggen,aangezien die materieel identiek waren.

39.
    In de tweede plaats verwijt de Commissie verzoeksters, dat zij het bedrag van degemeenschapsbelasting die op hun bezoldiging zou zijn ingehouden, nietnauwkeurig hebben berekend.

40.
    Verzoeksters merken op, dat zij het beginsel zelf van de inhouding vangemeenschapsbelasting op hun bezoldiging betwisten, en dat het feit dat zij geennauwkeurig bedrag vermelden, niet tot niet-ontvankelijkheid van hun vordering kanleiden.

41.
    Het Gerecht is van oordeel, dat het op geldige wijze is verzocht om een uitspraakover het beginsel van de wettigheid van de inhouding van gemeenschapsbelastingdoor de Commissie, en over de verzoeken om terugbetaling. Vast staat immers, dat

deze verzoeken betrekking hebben op bedragen die de Commissie zelf heeftingehouden en waarvan zij dus uiteraard de hoogte kan vaststellen.

42.
    In de derde plaats stelt de Commissie, dat verzoeksters zelfs niet hebben gepoogdaan te geven op grond van welke rechtsregel zij artikel 8 van de twee relevantekaderovereenkomsten betwisten, hetgeen een duidelijke schending oplevert van dein artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering neergelegdeverplichting om „een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen” tegeven.

43.
    Verzoeksters zijn daarentegen van mening, dat zij de redenen waarom deCommissie artikel 8 van de kaderovereenkomsten volgens hen ten onrechte op henheeft toegepast, juist hebben uiteengezet.

44.
    Het Gerecht is van oordeel, dat verzoeksters onder verwijzing naar de relevantebepalingen van gemeenschapsrecht duidelijk hebben uiteengezet, dat de Commissieniet bevoegd was om de litigieuze belasting in te houden.

45.
    Mitsdien moeten de aan schending van de procedureregels ontleende excepties vanniet-ontvankelijkheid worden afgewezen.

De exceptie van niet-ontvankelijkheid, ontleend aan verzoeksters' instemming met deinhouding van gemeenschapsbelasting

46.
    De Commissie merkt op, dat verzoeksters de heffing van gemeenschapsbelastingvanaf 1989 hebben aanvaard, en dat zij thans pogen terugbetaling van degemeenschapsbelasting te verkrijgen, nadat zij verschillende jaren hebben gewachtom een vordering in te stellen.

47.
    Het Gerecht is van oordeel, dat het onderzoek van deze exceptie tegelijkertijdmoet geschieden met het onderzoek van de grond van het geschil, waarmee zijonverbrekelijk is verbonden.

Ten gronde

Argumenten van partijen

48.
    Verzoeksters, daarbij in wezen ondersteund door interveniënte in zaak T-204/96,wijzen erop, dat de Raad op grond van artikel 13 van het Protocol, in verordening(EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van 29 februari 1968 tot vaststelling van devoorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de EuropeseGemeenschappen (PB L 56, blz. 8), de voorwaarden en de modaliteiten van detoepassing van de gemeenschapsbelasting op de door de Gemeenschappen aan hunambtenaren en andere personeelsleden betaalde bezoldigingen heeft vastgesteld.

49.
    Daar freelancetolken geen ambtenaren of andere personeelsleden van deGemeenschappen in de zin van de RAP zijn, heeft de Commissie kennelijkgedwaald ten aanzien van het recht door op hun bezoldiginggemeenschapsbelasting in te houden op grond van artikel 8 van dekaderovereenkomsten, die zijn gesloten met een internationale privaatrechtelijkevereniging en onder het burgerlijk recht vallen.

50.
    De Commissie brengt daartegen in, dat de freelancetolken op grond van eenovereenkomst aan de gemeenschapsbelasting worden onderworpen, en datverzoeksters krachtens het beginsel pacta sunt servanda, bij gebreke van bedrog,dwaling, dwang of andere soortgelijke omstandigheden, de wettigheid van hunovereenkomsten niet kunnen betwisten. Zij meent ook, dat artikel 8 van dekaderovereenkomsten onverbrekelijk met de andere bepalingen daarvan verbondenis.

Beoordeling door het Gerecht

51.
    Artikel 13, eerste alinea, van het Protocol heeft ten bate van de Gemeenschappeneen belasting ingesteld op de bezoldigingen die zij aan hun ambtenaren en anderepersoneelsleden betalen.

52.
    Op grond van die bepaling heeft artikel 2 van verordening nr. 260/68 de personendie onder het Ambtenarenstatuut of de RAP vallen, uitgezonderd de plaatselijkefunctionarissen, aan die gemeenschapsbelasting onderworpen.

53.
    Daar verzoeksters, als freelancetolken, niet kunnen worden aangemerkt alsambtenaren of personeelsleden in de zin van de RAP, kon de Commissie nietrechtmatig gemeenschapsbelasting inhouden op de bezoldigingen die zij sinds1 januari 1989 aan de betrokkenen heeft betaald.

54.
    Bovendien blijkt uit de strekking van artikel 13 van het Protocol, dat tegenover hetfeit dat de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappenkrachtens de eerste alinea aan de gemeenschapsbelasting worden onderworpenover de hun door de Gemeenschappen betaalde bezoldigingen, krachtens detweede alinea van dat artikel noodzakelijkerwijs staat, dat zij zijn vrijgesteld vannationale belastingen over die bezoldigingen.

55.
    Dit beginsel is gepreciseerd in artikel 2, sub a, van verordening (Euratom, EGKS,EEG) nr. 549/69 van de Raad van 25 maart 1969 ter bepaling van de categorieënvan ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappenwaarop sommige bepalingen van het Protocol van toepassing zijn (PB L 74, blz. 1),zoals later gewijzigd, naar luid waarvan het bepaalde in artikel 13, tweede alinea,van het Protocol enkel geldt voor de personen die vallen onder hetAmbtenarenstatuut of de RAP, met uitzondering van de plaatselijkefunctionarissen.

56.
    Derhalve ressorteren de door de Commissie aan verzoeksters betaaldebezoldigingen onder de fiscale soevereiniteit van de lidstaten.

57.
    Door de litigieuze gemeenschapsbelasting in te houden, heeft de Commissie dusook de fiscale bevoegdheid van de lidstaten miskend.

58.
    Derhalve moeten verzoeksters' vorderingen tot terugbetaling worden toegewezen,daar de bezwaren die de Commissie ontleent aan de gestelde instemming vanverzoeksters met de inhouding van gemeenschapsbelasting en aan deondeelbaarheid van de bepalingen van de kaderovereenkomsten (supra, punt 50),niet kunnen worden aanvaard. Noch de wil der partijen bij een overeenkomst, nochhet evenwicht daarvan kan immers worden ingeroepen om de uitvoering ofhandhaving van onrechtmatige verplichtingen te verkrijgen.

59.
    Mitsdien moet de Commissie worden veroordeeld om aan verzoeksters de alsgemeenschapsbelasting aangemerkte bedragen terug te betalen die zij onrechtmatigheeft ingehouden op de sinds 1 januari 1989 betaalde bezoldigingen, vermeerderdmet moratoire interessen tegen de Belgische wettelijke rentevoet, vanaf de datumvan het eerste verzoek om terugbetaling van elke verzoekster (supra, punt 13) totde datum van betaling.

Kosten

60.
    Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de inhet ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te wordenverwezen, aangezien verzoeksters zulks hebben gevorderd.

61.
    De Bondsrepubliek Duitsland, interveniënte in zaak T-204/96, zal overeenkomstigartikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering haar eigenkosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer — uitgebreid),

rechtdoende:

1)    Veroordeelt de Commissie om aan verzoeksters de alsgemeenschapsbelasting aangemerkte bedragen terug te betalen die zij heeftingehouden op de hun sinds 1 januari 1989 betaalde bezoldigingen,vermeerderd met moratoire interessen tegen de Belgische wettelijkerentevoet, vanaf de datum van het eerste verzoek om terugbetaling van elkeverzoekster tot de datum van betaling.

2)    Verwerpt verzoeksters' conclusies voor het overige.

3)    Verwijst de Commissie in de kosten.

4)    Verstaat dat de Bondsrepubliek Duitsland haar eigen kosten zal dragen.

Tiili
Briët
Lenaerts

Potocki

Cooke

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 juli 1998.

De griffier

De president van de Derde kamer

H. Jung

V. Tiili


1: Procestaal: Engels.

Jurispr.