Language of document :

Beroep ingesteld op 15 december 2008 - H & R ChemPharm / Commissie

(Zaak T-551/08)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: H & R ChemPharm GmbH (Salzbergen, Duitsland) (vertegenwoordigers: M. Klusmann en S. Thomas, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

-    de bestreden beschikking nietig verklaren, voor zover verzoekster wordt geraakt;

    subsidiair, de bij de bestreden beschikking aan verzoekster opgelegde geldboete tot een passend bedrag verlagen;

verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster komt op tegen beschikking C (2008) 5476 def. van de Commissie van 1 oktober 2008 in zaak COMP/39.181 - Kaarsenwas, waarin verweerster heeft vastgesteld dat bepaalde ondernemingen, waaronder verzoekster, wegens deelneming aan een voortdurende overeenkomst en/of een voortdurende onderling afgestemde feitelijke gedraging in de sector paraffinewas hebben gehandeld in strijd met artikel 81, lid 1, EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Verzoekster baseert haar beroep op vier middelen.

In het eerste middel stelt verzoekster schending van de rechten van de verdediging, omdat in de bestreden beschikking geen onderscheid is gemaakt tussen haar en andere afzonderlijk beboete ondernemingen, maar in het algemeen sprake is van "H&R/ Tudapetrol". Verzoekster ziet niet welke concrete bijdragen aan de inbreuk haar dienen te worden toegerekend. Hiermee zijn haar rechten van de verdediging geschonden, want uit de punten van bezwaar en de beschikking moet ondubbelzinnig blijken welke concrete handelingen het verwijt van schending van het recht opleveren en tot een daarop gebaseerde geldboete leiden.

Subsidiair voert verzoekster in haar tweede middel aan dat niet is aangetoond dat zij een inbreuk heeft gepleegd. De Commissie is op basis van haar algemene bewijsvoering jegens alle adressaten van de beschikking eraan voorbijgegaan dat er geen bewijs voor een inbreuk door verzoekster voorhanden is. Verzoekster laakt dat de Commissie geen voldoende selectieve en individuele bewijswaardering heeft verricht op basis waarvan had kunnen en moeten blijken dat de aangevoerde bewijsmiddelen geen houvast opleverden voor een inbreuk door verzoekster.

Meer subsidiair stelt verzoekster in haar derde middel dat voor de berekening van de geldboete ten onrechte een te hoog basisbedrag is genomen.

Nog meer subsidiair stelt verzoekster in haar vierde middel schending van het evenredigheidsbeginsel en het verbod van discriminatie wegens een onjuiste beoordeling bij de berekening van de geldboete. Volgens haar is er met name sprake van een onjuiste beoordeling bij de vaststelling van het aandeel van de omzet voor de zwaarte van de inbreuk en het toetredingsrecht op 17 %, en van een onevenredig bedrag van de geldboete op grond dat de omvang van de onderneming onevenredig is meegewogen. Ten slotte wijst verzoekster erop dat de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten 2006 op ongeoorloofde wijze met terugwerkende kracht zijn toegepast op het onderhavige geval, dat van vóór die tijd dateert.

____________