Language of document : ECLI:EU:T:2002:42

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

27 februari 2002 (1)

„Gemeenschapsmerk - Woord LITE - Eerbiediging van de rechten van de verdediging - Middel dat faalt - Absolute weigeringsgrond - Artikel 7, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94”

In zaak T-79/00,

Rewe Zentral AG, gevestigd te Keulen (Duitsland), vertegenwoordigd door M. Kinkeldey, advocaat,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen, modellen) (BHIM), aanvankelijk vertegenwoordigd door V. Melgar en P. von Kapff, vervolgens door V. Melgar en G. Schneider als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 27 januari 2000 (zaak R 275/1999-3) betreffende de inschrijving van het woord LITE als gemeenschapsmerk,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: P. Mengozzi, kamerpresident, V. Tiili en R. M. Moura Ramos, rechters,

griffier: D. Christensen, administrateur,

gezien het op 4 april 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 27 juni 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

na de mondelinge behandeling op 5 juli 2001,

het navolgende

Arrest

Voorgeschiedenis van het geschil

1.
    Op 29 maart 1996 heeft verzoekster bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (hierna: „Bureau”) een aanvraag voor de inschrijving van een woordmerk als gemeenschapsmerk ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd. De indieningsdatum is bepaald op 1 april 1996.

2.
    De inschrijvingsaanvraag betreft het woord LITE.

3.
    De waren en diensten waarvoor de aanvraag is ingediend, behoren tot de klassen 5, 29, 30, 32, 33 en 42 als bedoeld in de overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Deze klassen zijn omschreven als volgt:

„Klasse 5:    Diëtische levensmiddelen en levensmiddelenpreparaten, diëtische hulpmiddelen voor hygiënische doeleinden, met name vitamines, minerale stoffen en opbouwende voedingsadditieven; voedingsmiddelen voor baby's;

Klasse 29:    Vlees, vis, gevogelte, wild, week- en schelpdieren (verwerkt), de voornoemde producten ook geprepareerd; worst, vlees-, gevogelte- en viswaren, kaviaar; vlees-, vis-, gevogelte- en wildsalades; vlees-, gevogelte-, wild- en vispasteien, vleesextracten; vruchten, groenten en peulvruchten (allemaal verwerkt); vruchten- en groentemoes; delicatessesalades van groente- of kropsalades; aardappelproducten, te weten patates frites, kroketten, gebakken aardappelen, voorgebakken aardappelen, aardappelkoekjes, aardappelknoedels, rösti, aardappelpannenkoekjes, chips, sticks; halfbereide en kant-en-klare maaltijden, te weten soepen (waaronder instantsoepen), eenpansgerechten, droge en natte kant-en-klare gerechten, hoofdzakelijk bestaande uit een of meerdere van de hierna genoemde producten; vlees, vis, groente, geprepareerde vruchten, kaas, deegwaren, rijst; vlees-, vruchten-, groentegeleien, jams, eieren, melk en melkproducten, met name consumptiemelk, zure melk, karnemelk, yoghurt, vruchtenyoghurt, yoghurt met toevoegingen van chocolade of cacao, alcoholvrije milkshakes, kefir, room, kwark, vruchten- en kruidenkwarkgerechten, dessertgerechten, hoofdzakelijk bestaande uit melk en smaakstoffen met gelatine en/of zetmeel als bindmiddel, boter, boterolie, kaas, kaaspreparaten; gelatinepuddingen; eetbare oliën en vetten; gezouten en ongezouten noten en andere knabbelproducten, voorzover begrepen in klasse 29; alle voornoemde producten (voorzover mogelijk) ook bevroren c.q. geconserveerd, gesteriliseerd of gehomogeniseerd;

Klasse 30:    Pizza's; sausen, waaronder slasausen, vruchtensausen, ketchup, mierikswortel, kappertjes; koffie, thee, cacao; chocolade, chocoladeproducten, cacaohoudende poeders voor dranken; marsepein, noga, marsepein- en nogaproducten; mengsels voor de boterham, hoofdzakelijk met gebruik van suiker, cacao, noga, melk en/of vetten; bonbons, ook gevulde; suiker, suikergoed, snoepgoed, met name karamel-, pepermunt-, vruchten-, gummisnoepjes, lolly's, kauwgom voor niet-medisch gebruik; rijst, tapioca, koffiesurrogaten; meel en graanpreparaten, gepeld volkorengraan, te weten rijst, tarwe, haver, gerst, rogge, gierst, maïs en boekweit, de voornoemde producten ook in de vorm van mengsels en andere preparaten, met name tarwezemelen, tarwekiemen, maïsmeel, maïsgriesmeel, lijnzaad, muesli en mueslirepen (hoofdzakelijk bestaande uit graanvlokken, gedroogde vruchten, noten), granen, popcorn; brood, broodjes, banketbakkers- en suikerbakkerswaren; deegwaren en volkoren deegwaren, met name noedels; consumptie-ijs, ijs; honing, melassestroop; gist, rijsmiddelen; zout; mosterd; azijn; specerijen, kruiden, peperkorrels; gezouten banketbakkerswaren, chips van granen, knabbelproducten, voorzover begrepen in klasse 30; chocodranken, puddingen; alle voornoemde producten (voorzover mogelijk) ook bevroren c.q. geconserveerd, gesteriliseerd of gehomogeniseerd;

Klasse 32:    Bieren; minerale en gazeuse wateren en andere alcoholvrije dranken; vuchtendranken en vruchtensappen, groentesappen, siropen en andere preparaten voor de bereiding van dranken; melkweidranken, poeders voor instantdranken;

Klasse 33:    Alcoholhoudende dranken, met name wijn, mousserende wijn, spiritualiën en likeur;

Klasse 42:    Tijdelijke huisvesting en restauratie (het verstrekken van voedsel en dranken).”

4.
    Bij brief van 26 mei 1998 heeft de onderzoeker verzoekster laten weten, dat het woord LITE naar zijn mening niet kon worden ingeschreven omdat het voor de betrokken waren en diensten elk onderscheidend vermogen mist in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94. Verzoekster heeft haar opmerkingen kenbaar gemaakt bij brief van 24 juli 1998. Bij beslissing van 29 maart 1999 heeft de onderzoeker de aanvraag om de in de brief van 26 mei 1998 vermelde reden afgewezen op grond van artikel 38 van verordening nr. 40/94. De onderzoeker heeft zich in zijn beslissing met name gebaseerd op een semantische analyse van het betrokken teken, waarbij hij concludeerde dat het fonetisch overeenstemt met het gangbare Engelse woord „light”. Zijns inziens is het woord daarom rechtstreeks beschrijvend voor de in de aanvraag vermelde producten en mist het dan ook elk onderscheidend vermogen.

5.
    Op 20 maart 1999 heeft verzoekster krachtens artikel 59 van verordening nr. 40/94 bij het Bureau beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoeker.

6.
    Bij beslissing van 27 januari 2000, die verzoekster op 4 februari 2000 is betekend, heeft de kamer van beroep de afwijzing door de onderzoeker, behalve wat de dienst „tijdelijke huisvesting” betreft, bevestigd op grond dat het woord LITE elk onderscheidend vermogen mist in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 en dat het uitsluitend beschrijvend is in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van genoemde verordening (hierna: „bestreden beslissing”).

7.
    De kamer van beroep heeft het volgende vooropgesteld. Er bestaat een algemene behoefte aan het vrij beschikbaar blijven van zuiver beschrijvende aanduidingen, aangezien concurrenten een gerechtvaardigd belang hebben bij een ongestoord gebruik van dergelijke aanduidingen. Beschrijvende tekens kunnen slechts van bescherming worden uitgesloten voorzover een alleenrecht erop in strijd is met een gerechtvaardigde behoefte van het publiek, met name van concurrenten, om ze vrij te kunnen blijven gebruiken. Deze concrete noodzaak tot vrijhouding moet bestaan voor de waren en diensten waarvoor het merk wordt aangevraagd. Alleen zuiver beschrijvende tekens en aanduidingen zijn evenwel niet voor bescherming vatbaar (punten 13-16 van de bestreden beslissing). Vervolgens wijst de kamer van beroep erop, dat het aangevraagde merk uitsluitend uit de term „LITE” bestaat, die verwijst naar een van de wezenlijke kenmerken van de betrokken waren, namelijk dat ze weinig calorieën bevatten. LITE is namelijk een algemene benaming voor levensmiddelen die ten dele van ongewenste ingrediënten zijn ontdaan om de belangstelling van voedingsbewuste consumenten op te wekken. De kamer van beroep leidt hieruit af, dat het betrokken woord in ieder geval in het Engelstalige deel van de Gemeenschap een essentiële beschrijvende aanduiding voor de betrokken waren en diensten vormt. Ook verzoeksters concurrenten moeten volgens de kamer het onbeperkte recht hebben om de term LITE te gebruiken. Tot slot heeft de kamer geoordeeld, dat het betrokken woord ook het vereiste minimum aan onderscheidend vermogen mist, aangezien het door het in aanmerking komende publiek slechts als aanduiding van de bijzondere hoedanigheid van de waren wordt opgevat.

Conclusies van partijen

8.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beslissing te vernietigen;

-    het Bureau te verwijzen in de kosten.

9.
    Het Bureau concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster te verwijzen in de kosten.

Ten aanzien van het recht

10.
    Verzoekster voert drie middelen aan, te weten schending van de rechten van de verdediging en schending van respectievelijk artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 en artikel 7, lid 1, sub b, van die verordening.

Schending van de rechten van de verdediging

Argumenten van partijen

11.
    Verzoekster stelt, dat de kamer van beroep haar niet heeft verzocht haar opmerkingen kenbaar te maken over de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94, zodat zij zich dus niet heeft kunnen uitspreken over het eventuele bestaan van een algemene noodzaak om het woord LITE vrij te houden.

12.
    Het Bureau is van mening dat dit middel niet gegrond is, aangezien de redenen voor afwijzing van een aanvraag uit hoofde van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 volkomen overeenstemmen met die voor een afwijzing uit hoofde van artikel 7, lid 1, sub c, van die verordening. Het Bureau benadrukt bovendien dat de omstandigheden van het onderhavige geval zowel juridisch als feitelijk fundamenteel verschillen van die van zaak T-122/99 waarin het Gerecht op 16 februari 2000 arrest heeft gewezen [Procter & Gamble/BHIM (vorm van een stuk zeep), Jurispr. blz. II-265, punten 39-42].

Beoordeling door het Gerecht

13.
    Om te beginnen wordt het beginsel van bescherming van de rechten van de verdediging bevestigd in artikel 73 van verordening nr. 40/94, bepalende dat de beslissingen van het Bureau slechts kunnen worden genomen op gronden waartegen de partijen verweer hebben kunnen voeren.

14.
    Voorts is de eerbiediging van de rechten van de verdediging een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht, dat vereist dat de adressaten van overheidsbeslissingen, die, zoals in het onderhavige geval, aanmerkelijk in hun belangen worden getroffen, in staat worden gesteld hun standpunt behoorlijk kenbaar te maken (arrest Hof van 23 oktober 1974, Transocean Marine Paint/Commissie, zaak 17/74, Jurispr. blz. 1063, punt 15).

15.
    Ten slotte heeft het Gerecht reeds geoordeeld dat de kamers van beroep de rechten van de verdediging van de verzoekende partij schenden wanneer zij haar niet de gelegenheid bieden om zich uit te spreken over ambtshalve in aanmerking genomen absolute weigeringsgronden (arrest Vorm van een stuk zeep, reeds aangehaald, punt 47).

16.
    In het onderhavige geval staat vast, dat de bestreden beslissing is gebaseerd op de twee absolute weigeringsgronden genoemd in artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 40/94, namelijk het ontbreken van elk onderscheidend vermogen en het uitsluitend beschrijvend karakter van het woord LITE, terwijl de beslissing van de onderzoeker slechts op een van deze gronden steunde, namelijk het ontbreken van elk onderscheidend vermogen van het betrokken woord.

17.
    Vervolgens verklaart de kamer van beroep in de bestreden beslissing, dat ten aanzien van beschrijvende aanduidingen in het algemeen en het woord LITE in het bijzonder een noodzaak tot vrijhouding bestaat (zie punt 7 hierboven). Dit argument, dat uitsluitend de toepasselijkheid van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 kan betreffen, is in de beslissing van de onderzoeker evenwel niet genoemd.

18.
    Ook al kunnen de omstandigheden waaruit de absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 40/94 voortvloeien tot op zekere hoogte samenvallen, dit neemt niet weg, dat deze weigeringsgronden elk een eigen toepassingsgebied hebben [zie in die zin arrest Gerecht van 7 juni 2001, DKV/BHIM (EuroHealth), T-359/99, Jurispr. blz. II-1645, punt 48].

19.
    De kamer van beroep heeft bijgevolg de rechten van de verdediging van verzoekster geschonden door de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 ambtshalve in aanmerking te nemen op grond van een noodzaak tot vrijhouding van beschrijvende aanduidingen in het algemeen en van het woord LITE in het bijzonder, zonder verzoekster in de gelegenheid te stellen haar standpunt met betrekking tot de toepassing van deze absolute weigeringsgrond en de daartoe aangevoerde redenen behoorlijk kenbaar te maken.

20.
    In zoverre moet het middel inzake schending van de rechten van de verdediging worden aanvaard.

21.
    Aangezien de kamer van beroep de rechten van de verdediging van verzoekster heeft geschonden wat de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 betreft, behoeft de toepasselijkheid van deze grond niet te worden onderzocht. Daarentegen moet wel worden nagegaan of de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat het woord LITE elk onderscheidend vermogen mist.

Schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94

Argumenten van partijen

22.
    Verzoekster wijst erop, dat het Bureau het bestaan van onderscheidend vermogen aanvaardt, ook al is dit zeer zwak, zodat een nog zo geringe geschiktheid van een merk om de herkomst van de waren aan te duiden voldoende is om de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 ter zijde te schuiven.

23.
    Haars inziens moet de onderscheidingsfunctie van het merk worden beoordeeld voor elk afzonderlijk product dat concreet in de aanvraag wordt vermeld, en rekening houdend met de betrokken kringen van het publiek en met de aard van het product. In het onderhavige geval zullen de consumenten het merk LITE opvatten als een commerciële herkomstaanduiding.

24.
    Het Bureau is van mening dat het teken LITE elk onderscheidend vermogen mist in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, en wel om dezelfde redenen als die betrekking hebbend op artikel 7, lid 1, sub c, van die verordening, aangezien deze twee absolute weigeringsgronden met elkaar samenvallen.

Beoordeling door het Gerecht

25.
    Volgens artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 wordt de inschrijving geweigerd van „merken die elk onderscheidend vermogen missen”. Bovendien bepaalt artikel 7, lid 2, van verordening nr. 40/94: „Lid 1 is ook van toepassing indien de weigeringsgronden slechts in een deel van de Gemeenschap bestaan.”

26.
    Onder artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 vallende tekens worden ongeschikt geacht voor het vervullen van de wezenlijke functie van het merk, te weten de herkomst van de waar of dienst aan te geven, zodat de consument die de door dit merk aangeduide waar heeft verkregen of aan wie de door dit merk aangeduide dienst is verleend, bij een latere aankoop of opdracht, indien de ervaring positief was, die keuze kan herhalen of, in geval van een negatieve ervaring, een andere keuze kan maken.

27.
    Het onderscheidend vermogen van een merk moet worden beoordeeld in verhouding tot de waren of diensten waarvoor de inschrijving van het teken wordt aangevraagd [zie arrest Gerecht van 26 oktober 2000, Harbinger/BHIM (TRUSTEDLINK), T-345/99, Jurispr. blz. II-3525, punt 32] en uitgaande van de perceptie van het in aanmerking komende publiek, dat wil zeggen de consumenten van die waren of diensten.

28.
    Ten slotte is blijkens de formulering van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 een minimaal onderscheidend vermogen voldoende om de in deze bepaling genoemde weigeringsgrond uit te sluiten.

29.
    In het onderhavige geval heeft de kamer van beroep geoordeeld, dat het aangevraagde merk het vereiste minimum aan onderscheidend vermogen mist, aangezien het op de betrokken markt slechts kan worden opgevat als aanduiding van de bijzondere hoedanigheid van de betrokken waren en niet als aanduiding van hun commerciële herkomst. Bovendien mist het naar het oordeel van de kamer een verbeeldingselement bij gebreke van aanvullende bestanddelen ter identificatie.

30.
    Wat dit laatste punt betreft, moet worden opgemerkt dat volgens de rechtspraak van het Gerecht het gebrek aan onderscheidend vermogen niet reeds kan worden afgeleid uit het ontbreken van een aanvullend verbeeldingselement [arrest Gerecht van 5 april 2001, Bank für Arbeit und Wirtschaft/BHIM (EASYBANK), T-87/00, Jurispr. blz. II-1259, punt 39] of van een minimaal verbeeldingselement [arresten Gerecht van 31 januari 2001, Taurus-Film/BHIM (Cine Action), T-135/99, Jurispr. blz. II-379, punt 31, en Taurus-Film/BHIM (Cine Comedy), T-136/99, Jurispr. blz. II-397, punt 31]. Een gemeenschapsmerk hoeft namelijk niet noodzakelijkerwijs het resultaat van een creatieve daad te zijn en berust ook niet op een element van originaliteit of verbeelding, maar op de geschiktheid om waren of diensten op de markt te onderscheiden van soortgelijke waren of diensten die door concurrenten worden aangeboden.

31.
    In het onderhavige geval moet dus worden bepaald of het woord LITE het in aanmerking komende publiek de mogelijkheid biedt de betrokken waren en de betrokken dienst te onderscheiden van die van andere commerciële herkomst.

32.
    Onder het in aanmerking komende publiek is in casu te verstaan de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde consument (zie in deze zin arrest Hof van 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C-342/97, Jurispr. blz. I-3819, punt 26, en arrest EuroHealth, reeds aangehaald, punt 27). Gezien de aard van de betrokken waren en de betrokken dienst (levensmiddelen en restauratie, genoemd in punt 3 hierboven), zijn deze bestemd voor alle consumenten en dus voor niet-gespecialiseerde consumenten. Bovendien is het in aanmerking komende publiek waarvoor de absolute weigeringsgrond moet worden beoordeeld, de Engelstalige consument.

33.
    Het woord LITE is tegenwoordig een generieke benaming die in de sector van de betrokken waren en de betrokken dienst gangbaar of algemeen gebruikelijk is. Het is ontleend aan een fonetische transcriptie van het Engelse woord „light”. Volgens de definitie van het Engelse woordenboek The New Shorter Oxford English Dictionary on Historical Principles, 1993, is de term LITE een variant van het Engelse woord „light” dat tegenwoordig vooral in handelskringen wordt gebruikt. In het Engels is de uitspraak van „light” en die van LITE hetzelfde.

34.
    De waren en de dienst waarvoor het onderscheidend vermogen van het woord LITE moet worden beoordeeld, bestaan, wat de waren betreft, uit een groot aantal stoffen (vaste voedingsmiddelen en dranken) die onder de categorie levensmiddelen vallen, en, wat de dienst betreft, uit de bereiding en verkoop van voedingsmiddelen en kant-en-klare gerechten.

35.
    Het woord LITE wordt in het Engelstalige deel van de Europese Unie in het algemeen gebruikt als gangbare term in de levensmiddelen- en de horecasector om een eigenschap van levensmiddelen aan te geven.

36.
    Zoals uit de bestreden beslissing blijkt, heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat de term LITE het in aanmerking komende publiek slechts informeert over een kenmerk van de betrokken waren en de betrokken dienst, namelijk de vet- of suikerarme aard van de levensmiddelen en van de door de restauratiedienst bereide en geserveerde maaltijden. Zoals het Bureau in zijn memorie van antwoord heeft aangegeven, zal het in aanmerking komende publiek stoffen en voedingsmiddelen van het merk LITE beschouwen als calorie-arm wegens een verlaagd vet- of suikergehalte, LITE dranken als weinig alcohol of suiker bevattend, en de LITE restauratiedienst als diensten waarbij gerechten of maaltijden met die kenmerken worden geserveerd.

37.
    Gezien het voorgaande moet worden vastgesteld dat het woord LITE in de levensmiddelensector slechts de in het vorige punt beschreven betekenis heeft. Het in aanmerking komende publiek zal bij de betrokken producten en de betrokken dienst aan het woord LITE alleen de hierboven vermelde voor de hand liggende betekenis toekennen, zonder te denken aan een tweede betekenis van het woord als merk.

38.
    Het in aanmerking komende publiek zal derhalve bij het maken van zijn keuze de betrokken waren en de betrokken dienst aan de hand van het woord LITE niet kunnen onderscheiden van die met een andere commerciële herkomst.

39.
    Uit een en ander volgt, dat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld, dat het woord LITE elk onderscheidend vermogen mist in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, en lid 2, van verordening nr. 40/94.

40.
    Gezien artikel 7, lid 1, van verordening nr. 40/94 is het bestaan van een van de opgesomde absolute weigeringsgronden voldoende om het teken niet als gemeenschapsmerk te kunnen inschrijven [arrest Gerecht van 26 oktober 2000, Community Concepts/BHIM (Investorworld, T-360/99, Jurispr. blz. II-3545, punt 26].

41.
    Aangezien de kamer van beroep niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 in het onderhavige geval van toepassing is, faalt het middel ontleend aan schending van de rechten van de verdediging.

42.
    Bijgevolg moet het beroep worden verworpen.

Kosten

43.
    Op grond van artikel 87, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht beslissen, dat elke partij haar eigen kosten zal dragen indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.

44.
    Hoewel in het onderhavige geval het beroep moet worden verworpen, is het Gerecht van oordeel dat artikel 87, lid 3, eerste alinea van het Reglement voor de procesvoering moet worden toegepast en worden bepaald dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, aangezien de rechten van de verdediging van verzoekster zijn geschonden.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verstaat, dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.

Mengozzi

Tiili
Moura Ramos

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 27 februari 2002.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

P. Mengozzi


1: Procestaal: Duits.