Language of document :

Beroep ingesteld op 22 juli 2009 - Intel / Commissie

(Zaak T-286/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Intel Corp. (Wilmington, Verenigde Staten van Amerika) (vertegenwoordigers: N. Green, I. Forrester, QC, M. Hoskins, K. Bacon, S. Singla, Barristers, A. Parr en R. MacKenzie, Solicitors)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

beschikking C(2009) 3726 def. van de Commissie van 13 mei 2009 in zaak COMP/C-3/37.990 - Intel geheel of gedeeltelijk nietig verklaren;

subsidiair, de opgelegde geldboete intrekken of aanzienlijk verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep vordert verzoekster krachtens artikel 230 EG nietigverklaring van beschikking C(2009) 3726 def. van de Commissie van 13 mei 2009 in zaak COMP/C-3/37.990 - Intel, houdende vaststelling dat zij vanaf oktober 2002 tot en met december 2007 één enkele en voortdurende inbreuk heeft gemaakt op artikel 82 EG en artikel 54 van de EER-overeenkomst, door een strategie uit te voeren die erop was gericht concurrenten uit te sluiten van de markt van x86 Central Processing Units (CPU's). Verder vordert verzoekster intrekking of verlaging van de aan haar opgelegde geldboete.

Verzoekster voert ter onderbouwing van haar beroep de volgende middelen aan:

In de eerste plaats betoogt zij dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door:

vast te stellen dat de voorwaardelijke kortingen die Intel aan haar klanten heeft verleend op zichzelf misbruik opleverden, vanwege het feit dat zij voorwaardelijk waren, zonder aan te tonen dat zij de mededinging daadwerkelijk konden uitsluiten;

zich te baseren op een vorm van uitsluitingsgedrag, genaamd "naked restrictions", en geen onderzoek in te stellen naar de uitsluiting (of de mogelijkheid of waarschijnlijkheid van uitsluiting) in verband daarmee;

niet te onderzoeken of Intels kortingsovereenkomsten met haar klanten werden uitgevoerd op het grondgebied van de Europese Gemeenschap en/of, onmiddellijke, wezenlijke, rechtstreekse en voorzienbare gevolgen hadden binnen de Europese Gemeenschap.

In de tweede plaats betoogt verzoekster dat het onderzoek van het bewijsmateriaal door de Commissie niet aan de vereiste bewijsmaatstaven voldoet. Zo heeft de Commissie niet bewezen dat Intels kortingsovereenkomsten afhingen van de vraag of haar klanten (bijna) alle x86 CPU's die zij nodig hadden kochten van Intel. Verder heeft de Commissie, om te bepalen of de kortingen van Intel de mededinging konden beperken, het criterium gehanteerd van de "as efficient competitor" ("even efficiënte concurrent") ("AEC"), doch talrijke fouten gemaakt bij het onderzoek en de beoordeling van het bewijsmateriaal dat verband houdt met de toepassing van dat criterium. Evenmin heeft de Commissie andere categorieën van bewijsmateriaal behandeld die relevant kunnen zijn voor de gevolgen van de kortingen van Intel. Inzonderheid heeft de Commissie verzuimd:

het bewijsmateriaal te behandelen dat aantoont dat tijdens de periode van de gestelde inbreuk een van Intels concurrenten zijn marktaandeel en winstgevendheid wezenlijk heeft vergroot, doch dat diens gebrek aan succes in bepaalde marktsegmenten en/of bij bepaalde original equipment manufacturers (ondernemingen die onder hun eigen merk door anderen vervaardigde producten verkopen) ("OEM's"), het resultaat was van zijn eigen tekortkomingen;

een causaal verband aan te tonen tussen wat zij beoordeelt als voorwaardelijke kortingen, en de besluiten van de klanten van Intel om niet bij die concurrent te kopen;

de bewijzen voor de gevolgen van Intels kortingen voor de consumenten te onderzoeken.

In de derde plaats betoogt verzoekster dat de Commissie niet heeft bewezen dat Intel een langetermijnstrategie heeft ontwikkeld om concurrenten uit te sluiten. Een dergelijke stelling wordt niet door het bewijsmateriaal gestaafd en is onmogelijk te verenigen met de fragmentarische aard van de door de Commissie aangevoerde beweringen (met betrekking tot zowel de betrokken producten als het tijdvak) ten aanzien van elke individuele Intel-klant.

Verzoekster betoogt voorts dat de beschikking geheel of gedeeltelijk nietig moet worden verklaard, op grond dat de Commissie tijdens de administratieve procedure wezenlijke vormvoorschriften niet heeft nageleefd, waardoor Intels rechten van verdediging daadwerkelijk zijn geschonden. Inzonderheid heeft de Commissie verzuimd:

Intel een hoorzitting toe te staan met betrekking tot de aanvullende mededeling van punten van bezwaar en de uiteenzetting van de feiten, ondanks dat hierin geheel nieuwe stellingen werden aangevoerd en werd verwezen naar nieuw bewijsmateriaal dat een belangrijke rol speelt in de bestreden beschikking;

op een daartoe strekkend verzoek van verzoekster bepaalde interne documenten van de concurrent over te leggen voor het dossier van de zaak, ondanks dat deze documenten volgens verzoekster:

(i) direct relevant waren voor de beschuldigingen van de Commissie aan het adres van Intel,

(ii) potentieel ontlastend waren voor Intel en

(iii) door Intel zorgvuldig waren aangewezen;

een passend verslag op te stellen van haar ontmoeting met een hoofdgetuige van een van Intels klanten, die hoogstwaarschijnlijk ontlastend bewijs heeft verstrekt.

Voorts betwist verzoekster krachtens artikel 229 EG - om drie hoofdredenen - de hoogte van de haar opgelegde geldboete.

Ten eerste stelt zij dat de geldboete van 1 060 000 000 EUR (de hoogste geldboete die de Commissie ooit aan één onderneming heeft opgelegd) duidelijk onevenredig is, aangezien de Commissie geen schade voor consumenten of uitsluiting van concurrenten aantoont.

Ten tweede betoogt verzoekster dat zij niet opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk heeft gemaakt op artikel 82 EG: de AEC-analyse van de Commissie berust op informatie die in het tijdvak waarin zij kortingen aan haar klanten verleende niet bekend kon zijn geweest bij verzoekster.

Ten derde stelt verzoekster dat de Commissie bij de vaststelling van de geldboete haar de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten van 2006 niet correct heeft toegepast, en irrelevante of oneigenlijke overwegingen in aanmerking heeft genomen.

____________