Language of document :

Beroep ingesteld op 15 februari 2010 - Zuckerfabrik Jülich/Commissie

(Zaak T-66/10)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Zuckerfabrik Jülich AG (Jülich, Duitsland) (vertegenwoordigers: H.-J. Prieß en B. Sachs, Rechtsanwälte)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

verordening (EG) nr. 1193/2009 van de Commissie van 3 november 2009 houdende rectificatie van de verordeningen (EG) nr. 1762/2003, (EG) nr. 1775/2004, (EG) nr. 1686/2005 en (EG) nr. 164/2007 en houdende vaststelling van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004, 2004/2005 en 2005/2006, nietig verklaren;

de verwerende partij verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.

Met haar eerste middel beroept verzoekster zich naar analogie op schending van artikel 233 EG (artikel 266 VWEU), daar de Commissie de voorschriften van het arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2008, Zuckerfabrik Jülich e.a. (C-5/06 en C-23/06-C-36/06), Jurispr. blz. I-3231), niet heeft omgezet. In dit arrest is vastgesteld hoe de parameters "uit te voeren overschot" en "totale omvang van de uitvoerverbintenissen" in de berekening van de bedragen van de productieheffingen in de sector suiker voor de verkoopseizoenen 2002/2003 tot en met 2005/2006 moeten worden bepaald. Verzoekster is van mening dat de Commissie in de bestreden verordening ook de derde parameter, "totaalbedrag van de restituties", heeft gewijzigd, hoewel de berekening hiervan in de zaak Zuckerfabrik Jülich niet aan de orde was.

Met haar tweede middel stelt verzoekster dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op artikel 15, lid 1, sub d, van verordening (EG) nr. 1260/20011 en op de zin en het doel van deze verordening. Dienaangaande voert zij onder meer aan dat de Commissie in het totaalbedrag van de restituties uitvoerrestituties heeft opgenomen die niet waren aangevraagd en uitbetaald. Bovendien leidt de forfaitaire vaststelling van maandelijkse exporten tot onnauwkeurigheden in de berekening. In dit verband betoogt verzoekster dat het Hof in de zaak Zuckerfabrik Jülich heeft verboden het totale verlies hoger te bepalen dan het bedrag van de restitutie-uitgaven.

In de derde plaats betoogt verzoekster dat het verbod van terugwerkende kracht is geschonden, daar de Commissie bij de bestreden verordening het totaalbedrag van de restituties retroactief heeft gewijzigd.

In het kader van het vierde middel stelt verzoekster, dat de Commissie op 3 november 2009 niet meer bevoegd was een verordening inzake de productieheffingen in de sector suiker voor de verkoopseizoenen 2002/2003 tot en met 2005/2006 vast te stellen, om reden dat verordening nr. 1260/2001, die de Commissie als rechtsgrondslag aangeeft, ten tijde van de vaststelling van de verordening niet meer van kracht was, dat er geen andere secundairrechtelijke rechtsgrondslagen bestonden en dat volgens de relevante bepalingen van het EG-Verdrag de Raad en niet de Commissie bevoegd was.

In de vijfde plaats beroept verzoekster zich op schending van artikel 37, lid 2, EG, daar volgens deze bepaling voor de vaststelling van de verordening een andere procedure had moeten worden gekozen.

Ten slotte stelt verzoekster schending van de motiveringsplicht van artikel 253 EG (artikel 296, lid 2, VWEU), daar de Commissie als motivering van de bestreden verordening heeft aangevoerd dat zij het arrest in de zaak Zuckerfabrik Jülich omzette, terwijl zij naar de mening van verzoekster de voorschriften van dit arrest naast zich heeft neergelegd.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 178, blz. 1).