Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 21 februari 2004 ingesteld door Bouygues S.A. en Bouygues Télécom tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-81/04)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 21 februari 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Bouygues S.A., gevestigd te Parijs, en Bouygues Télécom, gevestigd te Boulogne Billancout (Frankrijk), vertegenwoordigd door B. Amory en A. Verheyden, advocaten.

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

─    te verklaren dat de Commissie in strijd met haar verplichtingen heeft nagelaten binnen de termijn van twee maanden na de aanmaning van 12 november 2003 een standpunt te bepalen;

─    subsidiair, de standpuntbepaling van de Commissie van 11 december 2003 nietig te verklaren;

─    de Commissie te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep betreft de door verzoeksters bij verweerster ingediende klacht, die met name betrekking heeft op de steunmaatregel die door de Franse Staat aan ORANGE FRANCE en SFR zou zijn toegekend door de retroactieve vermindering van de bijdrage van 4,955 miljard euro die elk van deze ondernemingen moest betalen voor de hen op 15 juni 2001 toegekende UMTS-licentie ("Universal Mobile Telecommunications System"). De andere grieven die door verzoeksters werden aangevoerd hadden betrekking op:

de exclusieve terbeschikkingstelling van de agentschappen van FRANCE TELECOM ten behoeve van ORANGE FRANCE;

de afwijkende bedrijfsbelastingregeling die geldt voor FRANCE TELECOM;

de pensioenlastenvermindering en de vrijstelling van werkloosheidsbijdragen ten gunste van FRANCE TELECOM;

de Franse wetgeving inzake de universele dienstverlening;

de behandeling van de dividenden van FRANCE TELECOM;

de aan FRANCE TELECOM toegekende financiële steunmaatregelen.

Wat het beroep wegens nalaten betreft, voeren verzoeksters aan dat de Commissie nog steeds geen standpunt heeft bepaald aangaande de UMTS-grief, die nochtans aan de orde was in de aanmaning, en dat de brief van de Commissie van 11 december 2003 in antwoord op hun aanmaning geen standpuntbepaling vormt als bedoeld in artikel 232 van het EG-Verdrag. Deze brief benadrukte immers enkel dat het onderzoek van de maatregelen die eventueel staatssteunmaatregelen ten gunste van FRANCE TELECOM zouden inhouden een van de prioriteiten van de Commissie is, zonder zich over de gegrondheid van de betrokken klacht uit te spreken. Derhalve kan deze brief, rekening houdend met de lacunes in zijn motivering, niet worden beschouwd als een beëindiging van het nalaten.

Wat het subsidiair beroep tot nietigverklaring van het besluit van 11 december 2003 tot afwijzing van de klacht betreft, voeren verzoeksters drie middelen aan:

schending van de motiveringsplicht;

kennelijk onjuiste beoordeling van de artikelen 87 en volgende van het EG-Verdrag, doordat de retroactieve vermindering van de UMTS-bijdrage die ORANGE FRANCE en SFR oorspronkelijk moesten betalen aan alle voorwaarden voldeed om als een staatssteunmaatregel te worden beschouwd;

de schending van de procedureregels van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, doordat de Commissie, gelet op de omstandigheden van de zaak, ten onrechte heeft beslist om de in deze bepaling voorziene onderzoeksprocedure niet te openen.

____________