Language of document : ECLI:EU:T:2018:320

Zaak T770/16

Janusz Korwin-Mikke

tegen

Europees Parlement

„Institutioneel recht – Europees Parlement – Reglement van het Parlement – Gedrag dat afbreuk doet aan de waardigheid van het Parlement en aan het goede verloop van de parlementaire werkzaamheden – Disciplinaire sancties in de vorm van verlies van het recht op de verblijfsvergoeding en tijdelijke uitsluiting van deelname aan alle werkzaamheden van het Parlement – Vrijheid van meningsuiting – Motiveringsplicht – Onjuiste rechtsopvatting”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zesde kamer – uitgebreid) van 31 mei 2018

1.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Ontbrekende of ontoereikende motivering – Middel dat verschilt van het middel betreffende de materiële wettigheid

(Art. 263 VWEU)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Draagwijdte en grenzen

(Art. 296 VWEU)

3.      Grondrechten – Vrijheid van meningsuiting – Neergelegd in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens – Identieke betekenis en draagwijdte

(Art. 6, lid 1, derde alinea, en lid 3, VEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 11 en 52, leden 3 en 7)

4.      Grondrechten – Vrijheid van meningsuiting – Beperkingen – Voorwaarden – Beperkingen die overeenstemmen met die welke in het kader van artikel 10 van het Verdrag voor de rechten van de mens worden toegestaan

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 11 en 52, lid 1)

5.      Europees Parlement – Leden – Rechten – Vrijheid van meningsuiting – Grenzen

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 11)

6.      Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Meertalige teksten – Eenvormige uitlegging – Divergentie tussen de verschillende taalversies – Context en doel van de betrokken regeling als uitgangspunt

7.      Europees Parlement – Leden – Tuchtregeling – Sancties – Uitspraken die afbreuk doen aan de waardigheid van het Parlement en aan het goede verloop van de parlementaire werkzaamheden – Noodzaak van een ernstige ordeverstoring of van een ernstige verstoring van de werkzaamheden van het Parlement

(Reglement van het Europees Parlement, art. 11 en 166)

8.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Reële en zekere schade veroorzaakt door een onrechtmatige handeling – Nietigverklaring van de bestreden onrechtmatige handeling – Passend herstel van de morele schade

(Art. 340, tweede lid VWEU)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 23)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 24)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 38)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 41‑45)

5.      De vrijheid van meningsuiting van parlementariërs moet een ruimere bescherming krijgen vanwege het fundamentele belang dat het parlement heeft in een democratische samenleving. Hoewel alles wat in het parlement wordt gezegd een hoge mate van bescherming verdient, moet gezien de enge band tussen het werkelijk democratisch karakter van een politiek regime en de werking van het parlement de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting in het parlement evenwel soms terzijde worden geschoven voor legitieme belangen zoals de bescherming van het goede verloop van de parlementaire werkzaamheden en de bescherming van rechten van andere parlementariërs.

Hieruit volgt in de eerste plaats dat een intern reglement van een parlement slechts kan voorzien in de mogelijkheid om opmerkingen van parlementariërs te bestraffen, wanneer deze opmerkingen afbreuk doen aan de goede werking van het parlement of een ernstig gevaar zouden betekenen voor de maatschappij, zoals oproepen tot geweld of rassenhaat. Verder moet de bevoegdheid die aan parlementen is gegeven om disciplinaire sancties op te leggen teneinde het goede verloop van hun werkzaamheden of de bescherming van bepaalde rechten, beginselen of fundamentele vrijheden te verzekeren, verenigbaar zijn met de noodzaak tot waarborging van het respect voor de vrijheid van meningsuiting van de parlementariërs.

(zie punten 46, 47, 49, 50)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 55)

7.      Gelet op het bijzondere belang van de vrijheid van meningsuiting van parlementariërs en de strikte grenzen waarbinnen beperkingen daaraan kunnen worden aangebracht, moeten de artikelen 11 en 166 van het Reglement van het Parlement in die zin worden uitgelegd dat zij de bestraffing van een parlementariër wegens uitspraken in de uitoefening van zijn parlementaire functie niet toestaan bij gebreke van een uitzonderlijk ernstige ordeverstoring of belemmering van het functioneren van het Parlement. Bovendien hebben artikel 11, lid 2, eerste alinea, van het Reglement en artikel 166, lid 2, van dat Reglement betrekking op het „gedrag” van de leden, dat aan bepaalde verplichtingen is onderworpen, en dat het goede verloop van de werkzaamheden van het Parlement niet in gevaar mag brengen en evenmin de rust in de gebouwen van het Parlement mag verstoren. Uitspraken, taalgebruik of toespraken worden daarentegen niet vermeld en kunnen dus, als zodanig, geen voorwerp van bestraffing zijn. Ten slotte kan een enkele schending van de in artikel 11 van het Reglement bepaalde beginselen – waarnaar artikel 166 van dit Reglement verwijst – indien zij bewezen zou zijn, niet als zodanig worden bestraft maar slechts wanneer zij gepaard gaat met een ernstige belemmering van het functioneren van het Parlement. Hieruit volgt dat, zelfs indien ervan uitgegaan zou worden dat in de uitoefening van de parlementaire functie gedane uitspraken kunnen worden gelijkgesteld met een gedrag, en daarom de in artikel 11 van het Reglement omschreven beginselen en waarden kunnen aantasten, die uitspraken bij gebreke van een uitzonderlijk ernstige ordeverstoring of belemmering van het functioneren van het Parlement niet konden worden bestraft.

(zie punten 63, 65, 66, 68)

8.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 77)