Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel București (Roemenië) op 8 maart 2022 – Strafzaak tegen AR

(Zaak C-179/22)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel București

Partij in de strafzaak

AR

Prejudiciële vragen

Moet artikel 25 van kaderbesluit 2008/909/JBZ1 aldus worden uitgelegd dat, wanneer de rechter die een Europees aanhoudingsbevel uitvoert artikel 4[, punt] 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ2 wenst toe te passen met het oog op de erkenning van de strafrechtelijke veroordeling, hij moet verzoeken om het krachtens kaderbesluit 2008/909/JBZ afgegeven vonnis en certificaat en toestemming moet verkrijgen van de veroordelende staat krachtens artikel 4[, lid] 2, van kaderbesluit 2008/909/JBZ?

Moet artikel 4[, punt] 6 van kaderbesluit 2002/584/JBZ junctis artikel 4[, lid] 2 en artikel 25 van kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus worden uitgelegd dat de weigering om een met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf afgegeven Europees aanhoudingsbevel uit te voeren en de erkenning van de strafrechtelijke veroordeling zonder dat deze daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd door middel van de hechtenis van de veroordeelde – omdat aan betrokkene gratie is verleend en de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat is geschorst – en zonder dat in de erkenningsprocedure toestemming van de veroordelende staat is verkregen, ertoe leiden dat de beslissingsstaat overeenkomstig artikel 22[, lid] 1, van kaderbesluit 2008/909/JBZ het recht verliest om de straf ten uitvoer te leggen?

Moet artikel 8[, lid] 1, onder c), van kaderbesluit 2002/584/JBZ aldus worden uitgelegd dat een vonnis houdende veroordeling tot een vrijheidsstraf op grond waarvan een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd waarvan de tenuitvoerlegging is geweigerd krachtens artikel 4[, punt] 6, [van dat kaderbesluit], indien het vonnis is erkend, maar niet daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd door middel van de hechtenis van de veroordeelde – omdat aan betrokkene gratie is verleend en de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat is geschorst – zonder dat in de erkenningsprocedure toestemming van de veroordelende staat is verkregen, niet meer uitvoerbaar is?

Moet artikel 4[, punt] 5, van kaderbesluit 2002/584/JBZ aldus worden uitgelegd dat een beslissing om geen uitvoering te geven aan een Europees aanhoudingsbevel dat is afgegeven met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, en om de strafrechtelijke veroordeling te erkennen op grond van artikel 4[, punt] 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ, maar deze niet daadwerkelijk ten uitvoer te leggen door middel van de hechtenis van de veroordeelde – omdat hem gratie is verleend en de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat (een EU-lidstaat) is geschorst – zonder dat in de erkenningsprocedure toestemming van de veroordelende staat is verkregen, een strafrechtelijke veroordeling door een derde land voor dezelfde feiten is?

Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord:

Moet artikel 4[, punt] 5, van kaderbesluit 2002/584/JBZ aldus worden uitgelegd dat een beslissing om geen uitvoering te geven aan een Europees aanhoudingsbevel dat is afgegeven met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, en om de strafrechtelijke veroordeling te erkennen op grond van artikel 4[, punt] 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ, waarbij de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat wordt geschorst, een veroordeling is die ten uitvoer wordt gelegd, indien het toezicht op de veroordeelde nog niet is begonnen?

____________

1     Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB 2008, L 327, blz. 27).

1     Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB 2002, L 190, blz. 1).