Language of document : ECLI:EU:C:2019:288

Zaak C501/17

Germanwings GmbH

tegen

Wolfgang Pauels

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Landgericht Köln)

 Arrest van het Hof (Derde kamer) van 4 april 2019

„Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikel 5, lid 3 – Compensatie voor passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten – Draagwijdte – Vrijstelling van de verplichting tot compensatie – Begrip ‚buitengewone omstandigheden’ – Schade aan een band van een luchtvaartuig door een vreemd voorwerp op de start- of landingsbaan”

Vervoer – Luchtvaart – Verordening nr. 261/2004 – Artikel 5, lid 3 – Compensatie voor en bijstand aan luchtreizigers – Annulering of langdurige vertraging van vluchten – Vrijstelling van de verplichting tot compensatie – Voorwaarde – Buitengewone omstandigheden – Begrip – Schade aan een band van een luchtvaartuig door een vreemd voorwerp op de start- of landingsbaan – Daaronder begrepen – Treffen van alle redelijke maatregelen door de luchtvaartmaatschappij om de annulering of de vertraging te voorkomen – Omvang – Toetsing door de nationale rechter

(Verordening nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad, overwegingen 14 en 15, art. 5, lid 3, en 7)

(zie punten 19, 20, 22, 26, 27, 32‑34 en dictum)

Samenvatting

Een luchtvaartmaatschappij is er alleen toe gehouden om passagiers te compenseren voor een vertraging van drie uur of meer bij beschadiging van een band van een luchtvaartuig door een schroef op de start- of landingsbaan indien zij niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen

In het arrest Germanwings (C‑501/17) van 4 april 2019 heeft het Hof het begrip „buitengewone omstandigheid” in de zin van verordening nr. 261/2004(1) uitgelegd, door te oordelen dat de beschadiging van een band van een luchtvaartuig door een schroef op de start- of landingsbaan een dergelijke omstandigheid vormt. Ingeval een vlucht bij aankomst drie uur of meer is vertraagd ten gevolge van die omstandigheid, moet de luchtvaartmaatschappij desalniettemin passagiers compenseren indien zij niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de langdurige vertraging van die vlucht te beperken.

Het hoofdgeding betrof een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Germanwings over de weigering van laatstgenoemde om compensatie te betalen aan die passagier, wiens vlucht een langdurige vertraging had opgelopen. De luchtvaartmaatschappij had het verzoek tot compensatie afgewezen met het argument dat de vertraging van de betrokken vlucht het gevolg was van de beschadiging van een band van een luchtvaartuig door een schroef op de start- of landingsbaan. Volgens haar moest deze omstandigheid als „buitengewoon”(2) in de zin van verordening nr. 261/2004 worden aangemerkt en was zij hierdoor vrijgesteld van de verplichting tot compensatie waarin deze verordening voorziet(3).

Het regionale gerecht waar de zaak aanhangig was gemaakt, wenste te vernemen of de betrokken beschadiging een „buitengewone omstandigheid” in de zin van verordening nr. 261/2004 vormt.

Het Hof heeft om te beginnen opgemerkt dat de luchtvaartmaatschappij niet verplicht is de passagiers te compenseren indien zij in staat is om aan te tonen dat de annulering of de aankomstvertraging van drie uur of meer het gevolg is van „buitengewone omstandigheden” die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet konden worden voorkomen en, ingeval dergelijke omstandigheden zich voordoen, dat zij aan de situatie aangepaste maatregelen heeft getroffen met inzet van alle beschikbare materiële, financiële en personeelsmiddelen, om te voorkomen dat deze zou leiden tot annulering of aanzienlijke vertraging van de betrokken vlucht. Er kan evenwel niet van haar kan worden verlangd dat zij offers brengt die uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip onaanvaardbaar zijn.

Zo heeft het Hof in herinnering gebracht dat als „buitengewone omstandigheden” in de zin van verordening nr. 261/2004 kunnen worden aangemerkt, gebeurtenissen die vanwege hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van de betrokken luchtvaartmaatschappij en waarop deze geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.

Het Hof heeft geoordeeld dat, hoewel luchtvaartmaatschappijen regelmatig worden geconfronteerd met beschadiging van de banden van hun luchtvaartuigen, de beschadiging van een band die uitsluitend is veroorzaakt door een botsing met een vreemd voorwerp op de start- of landingsbaan van een vliegveld niet kan worden geacht naar de aard of oorsprong ervan inherent te zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van de betrokken luchtvaartmaatschappij. Aangezien die luchtvaartmaatschappij bovendien geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen op die omstandigheid, moet deze worden aangemerkt als een „buitengewone omstandigheid” in de zin van verordening nr. 261/2004.

Om te ontkomen aan de in verordening nr. 261/2004 vervatte verplichting tot compensatie, moet de luchtvaartmaatschappij echter aantonen dat zij alle beschikbare middelen heeft ingezet om te voorkomen dat het vervangen van een band die is beschadigd door een vreemd voorwerp op de start- of landingsbaan van een vliegveld zou leiden tot een aanzienlijke vertraging van de betrokken vlucht, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. In dit verband heeft het Hof met betrekking tot de beschadiging van banden opgemerkt dat luchtvaartmaatschappijen op de vliegvelden die zij aandoen kunnen beschikken over overeenkomsten voor de vervanging van hun banden die hun daarbij voorrang verlenen.


1      Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).


2      Artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004.


3      Artikel 5, lid 1, en artikel 7 van verordening nr. 261/2004.