Language of document :

Beroep ingesteld op 11 juni 2012 - Helleense Republiek/Commissie

(Zaak T-260/12)

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: K. Samoni en N. Dafniou)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep tot nietigverklaring gegrond te verklaren;

het bestreden besluit van de Commissie nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten;

het onderhavige beroep tot nietigverklaring te voegen met het vergelijkbare beroep van de Helleense Republiek tegen de Europese Commissie in zaak T-105/12, aangezien de feitelijke en juridische middelen identiek zijn.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert de Helleense Republiek nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU van besluit 416117 van de Commissie van 11 april 2012 betreffende de betaling door de Helleense Republiek van een dwangsom van 31 536 EUR voor elke dag vertraging bij het nemen van de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-65/05, voor zover daarin betaling wordt gevorderd van bovengenoemde dwangsom vanaf 22 augustus 2011. Aangezien de Commissie van mening is dat de Helleense Republiek niet de nodige maatregelen heeft genomen om het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-65/05 en vervolgens het tweede arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-109/08 uit te voeren, is de Helleense Republiek volgens het bestreden besluit gehouden voor de periode van 1 december 2011 tot en met 31 maart 2012 een dwangsom van 3 847 392 EUR te betalen.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij de volgende middelen aan.

1.    Eerste middel: onjuiste beoordeling door de Commissie van de maatregelen die de Helleense Republiek ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie moest treffen

De Helleense Republiek is van mening dat verweerster de maatregelen die de Helleense Republiek ter uitvoering van het arrest van het Hof heeft genomen, onjuist heeft beoordeeld en uitgelegd. De Helleense Republiek stelt dat zij, door wet nr. 4002/2011 vast te stellen, alle nodige maatregelen heeft genomen om het arrest van het Hof uit te voeren. Bij deze wet worden, overeenkomstig het arrest van het Hof in zaak C-65/05, de omstreden artikelen van wet nr. 3037/2002 ingetrokken.

2.    Tweede middel: misbruik van bevoegdheid door de Commissie

De Helleense Republiek is van mening dat de Commissie de grenzen van haar mandaat als hoedster van de Verdragen heeft overschreden, aangezien zij zich niet heeft beperkt tot de vraag of (al dan niet klaarblijkelijk) de vereiste uitvoeringsmaatregelen waren getroffen, zoals zij had moeten doen. Zij heeft bovendien de grenzen van de arresten van het Hof overschreden, aangezien de Helleense Republiek deze arresten integraal heeft uitgevoerd.

3.    Derde middel: ontbreken van motivering door de Commissie

De Commissie heeft het door de Helleense Republiek bestreden besluit niet gemotiveerd noch uitdrukkelijk de redenen gegeven waarom zij betaling vordert van de dwangsom voor de periode na de vaststelling van wet nr. 4002/2011, namelijk van 22 augustus 2011 tot en met 31 maart 2012.

De Helleense Republiek betwist dit aanvullende bedrag omdat zij meent dat zij de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie met de bekendmaking van deze wet integraal heeft uitgevoerd.

4.    Vierde middel: onjuiste rechtsgrondslag

Volgens de Helleense Republiek had de Commissie, indien zij van mening was dat de Helleense Republiek wet nr. 4002/2011 onjuist toepast, uit hoofde van artikel 258 VWEU een nieuwe inbreukprocedure moeten inleiden in plaats van voortgezette betaling van de dwangsom te vorderen.

____________