Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dioikitiko Protodikeio Thessalonikis (Griekenland) op 30 januari 2024 – WI / Anexartiti Archi Dimosion Esodon

(Zaak C-73/24, Keladis II1 )

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Dioikitiko Protodikeio Thessalonikis

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: WI

Verwerende partij: Anexartiti Archi Dimosion Esodon

Prejudiciële vragen

Indien gegronde twijfel rijst of de aangegeven douanewaarde van ingevoerde goederen overeenkomt met de werkelijke transactiewaarde daarvan, maar het niet mogelijk is de transactiewaarde bij de controle a posteriori te bepalen aan de hand van de methoden van vaststelling als beschreven in zowel artikel 30, lid 2, onder a) en b), van verordening 2913/921 als 74, lid 2, onder a) en b), van verordening 952/20132 (transactiewaarde van identieke en soortgelijke producten), omdat de goederen niet alleen niet in beslag konden worden genomen, zodat een fysieke controle daarvan onmogelijk was, maar ook omdat de beschrijving ervan op de aangiftedocumenten bij de invoer in algemene en vage termen was gesteld, verzetten artikel 30, lid 2, onder c), van verordening 2913/92 en artikel 74, lid 2, onder c), van verordening 952/2013 zich dan tegen een administratieve praktijk waarbij voor de vaststelling van de transactiewaarde van de goederen in het kader van de in die bepalingen beschreven „aftrekmethode”, gebruik wordt gemaakt van zogenoemde „drempelprijzen”, die met behulp van statistische methoden worden bepaald in de „Automated Monitoring Tool” (AMT) van het Union Anti-Fraud Programme (AFIS)?

Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, is het dan toegelaten om in het kader van een van de overige methoden, beschreven in de artikelen 30 en 31 van verordening 2913/92 en artikel 74, leden 1 tot en met 3, van verordening 952/2013 gebruik te maken van genoemde „drempelprijzen”, met name gezien de redelijke soepelheid die moet worden betracht bij de toepassing van de „fall-backmethode” van artikel 31 van verordening 2913/92 en artikel 74, lid 3, van verordening 952/201, enerzijds, en het ten aanzien van die „fall-backmethode” uitdrukkelijk geformuleerde verbod om de douanewaarde vast te stellen op basis van minimumdouanewaarden [artikel 31 lid 2, onder f), CDW en artikel 144, lid 2, onder f), van verordening 2015/24471 ], anderzijds.

Indien het antwoord op de eerste twee vragen ontkennend luidt, verzet het Unierecht zich dan ertegen dat jegens de importeur, van wie naderhand is vastgesteld dat deze (op stelselmatige wijze) goederen tegen lagere prijzen heeft ingevoerd dan hetgeen wordt aangemerkt als rendabele minimumprijzen, geen gederfde btw in rekening wordt gebracht aangezien de douaneautoriteiten bij de controle a posteriori de douanewaarde van de ingevoerde goederen met gebruik van een van de in de artikelen 30 en 31 van verordening 2913/92 en artikel 74, leden 1 tot en met 3, van verordening 952/2013 beschreven methoden niet konden vaststellen, of is het in dat geval mogelijk om, als laatste redmiddel, deze vast te stellen op basis van de statistisch bepaalde laagste acceptabele prijzen, zoals het Hof aanvaard heeft toen de Commissie gederfde eigen middelen in rekening had gebracht bij een lidstaat die de aangewezen douanecontroles had verzaakt (zie arrest Hof van 8 maart 2022, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C-213/19, EU:C:2022:167)?

Indien het antwoord op de tweede of de derde vraag bevestigend luidt: moeten de statistisch bepaalde minimumprijzen importen representeren die hebben plaatsgevonden op of omstreeks het tijdstip van de gecontroleerde importen en, zo ja, wat is het langste aanvaardbare tijdvak tussen het tijdstip van de importen waarop de statistische resultaten zijn gebaseerd en de gecontroleerde importen [kan bijvoorbeeld het in artikel 152 lid 1, onder b), van verordening 2454/931 en artikel 142, lid 2, van verordening 2015/2447 gehanteerde tijdvak van negentig dagen analoog worden toegepast]?

Indien het antwoord op een van de drie eerste vragen bevestigend luidt wat betreft het gebruik maken van „drempelprijzen” bij de vaststelling van de transactiewaarden van de ingevoerde goederen: indien bij de invoer de in artikel 81 van verordening 2913/92 en artikel 177 van verordening 952/2013 omschreven procedure tot vereenvoudiging van de opstelling van douaneaangiften met comprimering van de Taric-codes van de goederen, is toegepast, wordt het verbod van vaststelling van willekeurige of fictieve douanewaarden dan geschonden door een administratieve praktijk die de douanewaarde van alle per aangifte geïmporteerde goederen baseert op de „drempelprijs” voor het specifieke product waarvan de Taric-code wordt vermeld op de aangifte van invoer, omdat de douaneautoriteit zich, mede gezien artikel 222 lid 2, onder b), van verordening 2015/2447, gebonden acht aan die comprimeringen door de importeur, of dient, om het risico van willekeurige fiscale of douaneheffingen te vermijden, de prijs van elk afzonderlijk product op basis van de eigen tariefcode bepaald te worden, ook al wordt die op de aangifte van invoer niet vermeld?

____________

1 Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

1 Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1).

1 Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1).

1 Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2015, L 343, blz. 558).

1 Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1993, L 253, blz. 1).