Language of document :

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

16 mei 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Vrij verrichten van diensten – Markten voor financiële instrumenten – Richtlijn 2014/65/EU – Artikel 3 – Vrijstelling van de toepassing van richtlijn 2014/65/EU – Beleggingstussenpersoon vrijgesteld – Regeling van een lidstaat die deze tussenpersoon verbiedt orders van cliënten door te geven aan een beleggingsonderneming die in een andere lidstaat is gevestigd”

In zaak C‑695/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Městský soud v Praze (rechter voor de stad Praag, Tsjechië) bij beslissing van 26 oktober 2022, ingekomen bij het Hof op 10 november 2022, in de procedure

Fondee a.s.

tegen

Česká národní banka,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, Z. Csehi, M. Ilešič, I. Jarukaitis en D. Gratsias (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Fondee a.s., vertegenwoordigd door J. Šovar, advokát,

–        Česká národní banka, vertegenwoordigd door P. Krutiš en J. Spiryt,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door J. Očková, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door M. Pere als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Auvret, M. Mataija en P. Němečková als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 november 2023,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, leden 1 en 3, van richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van richtlijn 2002/92/EG en richtlijn 2011/61/EU (PB 2014, L 173, blz. 349), gelezen in samenhang met artikel 34 ervan en artikel 56 VWEU.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Fondee a.s. en Česká národní banka (nationale centrale bank, Tsjechië) over een geldboete die Česká národní banka aan Fondee heeft opgelegd wegens schending van het verbod om orders van cliënten met betrekking tot beleggingsinstrumenten door te geven aan een in een andere lidstaat dan Tsjechië gevestigde beursgenoteerde effectenhandelaar.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 2014/65 stelt voorschriften vast ten aanzien van voorwaarden voor de vergunningverlening aan en de bedrijfsuitoefening van beleggingsondernemingen.

4        Artikel 3 („Facultatieve vrijstellingen”) van deze richtlijn bepaalt in de leden 1 en 3:

„1.      De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn niet toe te passen op personen van wie zij de lidstaat van herkomst zijn, mits de activiteiten van deze personen op nationaal niveau aan een vergunning onderworpen en gereglementeerd zijn, waarbij deze personen:

[...]

b)      geen beleggingsdiensten mogen verlenen, met uitzondering van het ontvangen en doorgeven van orders in effecten en rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging en/of het beleggingsadvies dat omtrent deze financiële instrumenten wordt verstrekt, en

c)      tijdens het verlenen van die dienst alleen orders mogen doorgeven aan:

i)      overeenkomstig deze richtlijn vergunninghoudende beleggingsondernemingen;

[...]

3.      Personen die krachtens lid 1 niet onder deze richtlijn vallen, komen niet in aanmerking voor het vrij verlenen van beleggingsdiensten noch voor het vrij verrichten van beleggingsactiviteiten overeenkomstig artikel 34, noch voor het vestigen van bijkantoren overeenkomstig artikel 35.”

5        In artikel 4 („Definities”) van die richtlijn luidt lid 1 als volgt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1.      ‚beleggingsonderneming’: iedere rechtspersoon waarvan het gewone beroep of bedrijf bestaat in het beroepsmatig verlenen van een of meer beleggingsdiensten voor derden en/of het beroepsmatig verrichten van een of meer beleggingsactiviteiten.

[...]

2.      ‚beleggingsdiensten en -activiteiten’: iedere in deel A van bijlage I genoemde dienst of activiteit die betrekking heeft op één van de in deel C van bijlage I genoemde instrumenten.

[...]

46.      ‚beursverhandeld fonds (exchange-traded fund)’: een fonds waarvan ten minste één eenhedenklasse of aandelenklasse gedurende de hele dag wordt verhandeld op ten minste één handelsplatform en waarbij ten minste één market maker ervoor zorgt dat de koers van de eenheden of aandelen van het fonds op het handelsplatform niet aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde en, in voorkomend geval, van de indicatieve intrinsieke waarde van de eenheden of aandelen;

[...]”

6        Artikel 5 („Vergunningsvereisten”) van die richtlijn bepaalt in lid 1:

„Elke lidstaat schrijft voor dat voor het als gewoon beroep of bedrijf beroepsmatig verlenen van beleggingsdiensten en/of verrichten van beleggingsactiviteiten vooraf een vergunning overeenkomstig dit hoofdstuk moet zijn verleend. Deze vergunning wordt verleend door de door de lidstaat van herkomst overeenkomstig artikel 67 aangewezen bevoegde autoriteit.”

7        Artikel 34 („Vrij verlenen van beleggingsdiensten en verrichten van beleggingsactiviteiten”) van richtlijn 2014/65 bepaalt in lid 1:

„De lidstaten zorgen ervoor dat een beleggingsonderneming waaraan door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat vergunning is verleend en waarop door deze autoriteiten toezicht wordt uitgeoefend overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn, en met betrekking tot kredietinstellingen overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 2013/36/EU [van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB 2013, L 176, blz. 338)], op hun grondgebied vrij beleggingsdiensten en/of beleggingsactiviteiten alsmede nevendiensten kunnen verlenen of verrichten, mits deze diensten en activiteiten onder de vergunning vallen. Nevendiensten mogen alleen tezamen met een beleggingsdienst en/of een beleggingsactiviteit worden verleend of verricht.

De lidstaten mogen aan een dergelijke beleggingsonderneming of kredietinstelling geen aanvullende verplichtingen opleggen in verband met de aangelegenheden die door deze richtlijn worden bestreken.”

8        Uit artikel 67, lid 1, van die richtlijn blijkt dat elke lidstaat de bevoegde autoriteiten aanwijst die elk van de taken moeten uitvoeren die in de onderscheiden bepalingen van die richtlijn zijn omschreven.

9        In bijlage I bij die richtlijn zijn de lijsten van diensten en activiteiten van financiële instrumenten neergelegd. Punt 1 van deel A, met betrekking tot beleggingsdiensten en -activiteiten, vermeldt het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot een of meer financiële instrumenten. Deel C van deze bijlage, dat betrekking heeft op financiële instrumenten, vermeldt in punt 3 de rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging.

 Tsjechisch recht

10      § 4, lid 2, onder a) en e), van zákon č. 256/2004 Sb. o podnikání na kapitálovém trhu (wet nr. 256/2004 betreffende de uitoefening van een economische activiteit op de kapitaalmarkt; hierna: „kapitaalmarktwet”), in de versie zoals van toepassing op het hoofdgeding, noemt als een van de belangrijkste beleggingsdiensten het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot beleggingsinstrumenten en het verstrekken van beleggingsadvies met betrekking tot beleggingsinstrumenten.

11      § 5, lid 1, van deze wet definieert de „effectenhandelaar” als een rechtspersoon die op basis van een door Česká národní banka verleende vergunning bevoegd is om de hoofddiensten op beleggingsgebied te verrichten. § 6, lid 1, onder b), van die wet bepaalt dat een rechtspersoon die houder is van een dergelijke vergunning zijn statutaire zetel in Tsjechië heeft.

12      Overeenkomstig § 29, lid 1, van de kapitaalmarktwet mag een „beleggingstussenpersoon” enkel de in § 4, lid 2, onder a) of e), genoemde hoofddiensten op beleggingsgebied verrichten. Het scala aan beleggingsinstrumenten waarvoor een beleggingstussenpersoon diensten mag verrichten, wordt omschreven in lid 3 van die paragraaf. Tot slot bepaalt lid 4 van die paragraaf dat beleggingstussenpersonen bij het verrichten van die in § 4, lid 2, onder a) of e), van de kapitaalmarktwet genoemde diensten met name orders mogen doorgeven aan een effectenhandelaar, een bank of een beleggingsmaatschappij.

13      Overeenkomstig § 162, lid 1, onder a), van de kapitaalmarktwet pleegt een natuurlijke persoon of rechtspersoon een strafbaar feit indien hij wederrechtelijk werkzaamheden verricht die binnen de werkingssfeer van deze wet vallen en waarvoor met name een vergunning of accreditatie van Česká národní banka of inschrijving in een register van Česká národní banka vereist is.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14      Fondee oefent in Tsjechië de activiteit van beleggingstussenpersoon uit in de zin van § 29, lid 1, van de kapitaalmarktwet op basis van een door Česká národní banka verleende vergunning. Bij besluit van 18 januari 2021 heeft Česká národní banka haar op grond van § 162, lid 1, onder a), van deze wet een geldboete opgelegd omdat zij – tussen 7 oktober en 27 december 2019 – 407 orders van haar cliënten had doorgegeven aan een effectenhandelaar die buiten Tsjechië was gevestigd.

15      Česká národní banka was van mening dat Fondee haar cliënten zodoende de mogelijkheid bood om te beleggen in beursverhandelde fondsen in de zin van richtlijn 2014/65, die beleggingsinstrumenten in de zin van de kapitaalmarktwet zijn. Volgens de vaststellingen van Česká národní banka plaatsten de cliënten van Fondee een order op haar website, die vervolgens werd doorgegeven aan een in Nederland gevestigde vennootschap. De transactie vond plaats op basis van een tripartiete overeenkomst tussen deze vennootschap, Fondee en haar cliënten.

16      Fondee heeft tegen het besluit waarbij haar de geldboete is opgelegd, bezwaar gemaakt bij de bankraad van Česká národní banka, die dit bezwaar bij een besluit van 18 maart 2021 heeft afgewezen. Fondee heeft daarop bij de verwijzende rechter beroep tot nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van het bezwaar ingesteld.

17      Uit de door de verwijzende rechter verstrekte informatie blijkt dat „beleggingstussenpersonen”, zoals Fondee, zijn vrijgesteld van de toepassing van richtlijn 2014/65, aangezien Tsjechië ten aanzien van hen gebruik heeft gemaakt van de daartoe in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn geboden mogelijkheid.

18      De verwijzende rechter wijst erop dat partijen in het hoofdgeding het erover eens zijn dat Fondee geen beleggingsdiensten verricht voor cliënten die buiten het Tsjechische grondgebied wonen of gevestigd zijn. Zij voegt er echter aan toe dat Fondee als tussenpersoon betrokken is bij het verrichten van beleggingsdiensten door de in Nederland gevestigde beleggingsonderneming ten behoeve van op Tsjechisch grondgebied wonende of gevestigde cliënten. De verwijzende rechter is dan ook van oordeel dat Fondee als „passieve ontvanger” van diensten profiteert van de vrijheid van dienstverrichting.

19      Volgens de verwijzende rechter zijn partijen in het hoofdgeding het oneens over de vraag of de onder artikel 3, lid 3, van richtlijn 2014/65 vallende marktdeelnemers, zoals Fondee, zich kunnen beroepen op artikel 56 VWEU. In het bijzonder voert Česká národní banka aan dat de in die bepaling van richtlijn 2014/65 neergelegde uitsluiting van de toepassing van het recht op het vrij verrichten van diensten voor beleggingstussenpersonen elke deelname van deze tussenpersonen aan het verrichten van dergelijke diensten omvat, zodat een lidstaat die tussenpersonen kan verbieden orders van hun cliënten door te geven aan in een andere lidstaat gevestigde beleggingsondernemingen.

20      Daarop heeft de Městský soud v Praze (rechter voor de stad Praag, Tsjechië) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Heeft een persoon die op grond van artikel 3, lid 1, van richtlijn [2014/65] van de werkingssfeer van die richtlijn is uitgesloten en op grond van artikel 3, lid 3, van die richtlijn niet in aanmerking komt voor het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 34 daarvan, een recht van vrij verrichten van diensten overeenkomstig artikel 56 [VWEU] indien hij niet zelf beleggingsdiensten in het kader van het uniforme Europese paspoort verleent aan een in een andere lidstaat gevestigde cliënt, maar de ontvanger is van een beleggingsdienst van een buitenlandse entiteit die gebruikmaakt van het uniforme Europese paspoort, of eventueel anderszins betrokken is bij het verlenen van die dienst aan de eindcliënt (tussenpersoon van de dienstverlening)?

2)      Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: verzet het Unierecht, in het bijzonder artikel 56 [VWEU] zich tegen een regeling die een beleggingstussenpersoon verbiedt orders van een cliënt door te geven aan een buitenlandse effectenhandelaar?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

21      Volgens vaste rechtspraak is het, in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen indien nodig te herformuleren [arrest van 6 oktober 2021, W.Ż. (Kamer voor bijzondere controle en publieke zaken van de Sąd Najwyższy – Benoeming), C‑487/19, EU:C:2021:798, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

22      In casu moet worden vastgesteld, zoals de advocaat-generaal in punt 23 van zijn conclusie heeft gedaan, dat richtlijn 2014/65 een volledige harmonisatie tot stand heeft gebracht van de nationale regelingen betreffende de grensoverschrijdende verrichting van beleggingsdiensten die binnen de werkingssfeer ervan vallen, waaronder het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot een of meer financiële instrumenten, zoals blijkt uit bijlage I bij deze richtlijn.

23      Uit vaste rechtspraak blijkt dat een nationale regeling in een materie die op het niveau van de Europese Unie volledig is geharmoniseerd, niet aan de bepalingen van het primaire recht maar aan die van deze harmonisatiemaatregel moet worden getoetst [arrest van 20 april 2023, Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (Gemeente Ginosa), C‑348/22, EU:C:2023:301, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

24      Bijgevolg moeten de prejudiciële vragen uitsluitend op basis van de bepalingen van richtlijn 2014/65 worden onderzocht.

25      Wat in het bijzonder artikel 34 van richtlijn 2014/65 betreft, moet worden opgemerkt dat dit betrekking heeft op het verrichten van beleggingsdiensten door een beleggingsonderneming waaraan vergunning is verleend door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat dan die op het grondgebied waarvan de diensten worden verricht.

26      Zoals uit de verwijzingsbeslissing blijkt, hebben de prejudiciële vragen betrekking op personen die binnen de werkingssfeer van artikel 3 van richtlijn 2014/65 vallen en die uitsluitend diensten verlenen aan cliënten die op het grondgebied van hun lidstaat van herkomst wonen of gevestigd zijn.

27      In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat de verwijzende rechter met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, in wezen wenst te vernemen of artikel 3, lid 1, onder c), i), van richtlijn 2014/65 aldus moet worden uitgelegd dat personen die door een lidstaat van de toepassing van deze richtlijn zijn vrijgesteld, voor de uitvoering van orders van in die lidstaat woonachtige of gevestigde cliënten, mogen doorgeven aan in een andere lidstaat gevestigde beleggingsondernemingen waaraan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat krachtens die richtlijn vergunning heeft verleend, en zich bijgevolg verzet tegen een nationale regeling die een dergelijke doorgifte verbiedt.

28      In dat verband moet worden opgemerkt dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 2014/65 de lidstaten toestaat deze richtlijn niet toe te passen op personen van wie zij de lidstaat van herkomst zijn, mits is voldaan aan de voorwaarden van deze bepaling, waaronder die van punt c), i).

29      Artikel 3, lid 1, onder c), i), van richtlijn 2014/65 verleent dus aan de personen die een lidstaat van de toepassing van deze richtlijn heeft vrijgesteld, uitdrukkelijk de mogelijkheid om de ontvangen orders door te geven aan beleggingsondernemingen waaraan vergunning is verleend.

30      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, dat Tsjechië gebruik heeft gemaakt van de in artikel 3, lid 1, van die richtlijn geboden mogelijkheid. Zoals echter eveneens uit deze beslissing blijkt, verbiedt § 29, lid 4, van de kapitaalmarktwet beleggingstussenpersonen in de zin van deze wet, zoals Fondee, om orders door te geven aan in andere lidstaten gevestigde beleggingsondernemingen.

31      Zoals de advocaat-generaal in wezen in de punten 30 en 31 van zijn conclusie heeft opgemerkt, heeft artikel 3, lid 1, onder c), i), van richtlijn 2014/65 betrekking op het doorgeven van orders aan elke beleggingsonderneming waaraan vergunning is verleend en niet alleen aan beleggingsondernemingen die zijn gevestigd en waaraan vergunning is verleend in de lidstaat van herkomst van de persoon die van de toepassing van deze richtlijn is vrijgesteld.

32      Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, onder c), i), van richtlijn 2014/65 aldus moet worden uitgelegd dat personen die door een lidstaat van de toepassing van deze richtlijn zijn vrijgesteld, orders van in die lidstaat woonachtige of gevestigde cliënten mogen doorgeven aan in een andere lidstaat gevestigde beleggingsondernemingen waaraan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat krachtens die richtlijn vergunning heeft verleend, en dat die bepaling zich bijgevolg verzet tegen een nationale regeling die een dergelijke doorgifte verbiedt.

 Kosten

33      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, onder c), i), van richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van richtlijn 2002/92/EG en richtlijn 2011/61/EU

moet aldus worden uitgelegd dat

personen die door een lidstaat van de toepassing van deze richtlijn zijn vrijgesteld, orders van in die lidstaat woonachtige of gevestigde cliënten mogen doorgeven aan in een andere lidstaat gevestigde beleggingsondernemingen waaraan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat krachtens die richtlijn vergunning heeft verleend, en dat die bepaling zich bijgevolg verzet tegen een nationale regeling die een dergelijke doorgifte verbiedt.

ondertekeningen


*      Procestaal: Tsjechisch.