Language of document : ECLI:EU:T:2003:65

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

11 maart 2003 (1)

„Landbouw - Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling .Oriëntatie’ - Intrekking van financiële bijstand - Artikel 24 van verordening (EEG) nr. 4253/88 - Evenredigheidsbeginsel - Motivering”

In zaak T-186/00,

Conserve Italia Soc. Coop. arl, gevestigd te San Lazzaro di Savena (Italië), vertegenwoordigd door M. Averani, A. Pisaneschi en S. Zunarelli, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door L. Visaggio, vervolgens door C. Cattabriga als gemachtigden, bijgestaan door M. Moretto, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2000) 1099 van de Commissie van 3 mei 2000 tot intrekking van de bijstand van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling „Oriëntatie”, voor project nr. 9 (begunstigde: Massalombarda Colombani SpA), in het kader van operationeel programma nr. 91.CT.IT.01, zoals goedgekeurd bij beschikking C (91) 2255/6 van de Commissie van 28 oktober 1991,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: R. García-Valdecasas, kamerpresident, P. Lindh en J. D. Cooke, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 november 2002,

het navolgende

Arrest

Toepasselijke bepalingen

Verordening (EEG) nr. 355/77 van de Raad

1.
    Verordening (EEG) nr. 355/77 van de Raad van 15 februari 1977 inzake een gemeenschappelijke actie ter verbetering van de voorwaarden inzake verwerking en afzet van landbouwproducten (PB L 51, blz. 1), bepaalt in de artikelen 1, lid 3, en 2, dat de Commissie bijstand kan verlenen voor de gemeenschappelijke actie door uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL), afdeling „Oriëntatie”, projecten te financieren die passen in door de lidstaten opgestelde en door de Commissie goedgekeurde specifieke programma's, welke ten doel hebben de behandeling, de verwerking en de afzet van landbouwproducten te ontwikkelen en te rationaliseren.

2.
    Artikel 19, lid 2, van de verordening bepaalt:

„Tijdens de gehele duur van de bijstand van het [EOGFL] verstrekt de instantie of het lichaam dat daartoe door de betrokken lidstaat is aangewezen aan de Commissie op haar verzoek alle ter motivering dienende stukken en bescheiden, waaruit blijkt dat aan de voor elk project opgelegde financiële of andere voorwaarden is voldaan. De Commissie kan zo nodig ter plaatse een onderzoek verrichten.

[...]”

3.
    Verordening nr. 355/77 is op 1 januari 1990 ingetrokken bij verordening (EEG) nr. 4256/88 van de Raad van 19 december 1988 (PB L 374, blz. 25), en bij verordening (EEG) nr. 866/90 van de Raad van 29 maart 1990 (PB L 91, blz. 1), met uitzondering van sommige bepalingen - zoals artikel 19, lid 2, van verordening nr. 355/77 - die bij wege van overgangsmaatregel tot 3 augustus 1993 van toepassing zijn gebleven op vóór 1 januari 1990 ingediende projecten.

Verordening (EEG) nr. 2515/85 van de Commissie

4.
    Volgens verordening (EEG) nr. 2515/85 van de Commissie van 23 juli 1985 betreffende de aanvragen om bijstand van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling „Oriëntatie”, voor projecten ter verbetering van de voorwaarden inzake verwerking en afzet van landbouwproducten en producten van de visserij (PB L 243, blz. 1), moeten de aanvragen om bijstand de in de bijlagen bij de verordening aangeduide gegevens en bescheiden bevatten. Deze bijlagen omvatten aanvraagformulieren voor communautaire bijstand, en aanwijzingen en instructies ter zake om de aanvragers te helpen bij hun demarches.

5.
    Punt 5.3 van de „Toelichtingen per rubriek”, eerste gedeelte, van bijlage A bij verordening nr. 2515/85 (hierna: „toelichtingen”), preciseert: „projecten waarvan de werkzaamheden reeds begonnen zijn voordat de aanvraag bij de Commissie is ingediend [ingekomen], kunnen niet voor bijstand in aanmerking komen”. Deze toelichtingen betreffen een verbintenis die de aanvrager moet aangaan in punt 5.3 van het aanvraagformulier voor bijstand, waar hij een kruisje moet zetten in het vakje naast de tekst: „Wij verplichten ons, niet met de werkzaamheden te beginnen vóór ontvangst van de aanvraag om bijstand bij het EOGFL, afdeling .Oriëntatie’” (zie punt 5.3 van het formulier van bijlage A, eerste gedeelte, van verordening nr. 2515/85, PB L 243, blz. 11).

Het werkdocument van 1986

6.
    In 1986 redigeerden de diensten van het EOGFL deel uitmakend van het directoraat-generaal „Landbouw”, werkdocument VI/1216/86-IT betreffende de vaststelling van de maximumbijstand die door het EOGFL, afdeling Oriëntatie, op grond van verordening nr. 355/77 kan worden toegekend (hierna: „werkdocument”). In punt B.1 hiervan zijn de acties vermeld waarvoor bijstand geheel is uitgesloten. Volgens lid 5 zijn met name uitgesloten, werkzaamheden of acties waarmee vóór de indiening van de aanvraag is begonnen, met uitzondering van:

„[...]

b) de aankoop van machines, apparaten en materiaal voor de bouw, inclusief metalen gebinten en prefab-elementen (bestelling en levering), op voorwaarde dat ter plaatse niet met de bouw is begonnen vóór de indiening van de aanvraag om bijstand;

[...]”

7.
    In punt B.1, lid 5, van het werkdocument is eveneens gepreciseerd dat de sub b bedoelde acties voor bijstand van het EOGFL in aanmerking komen.

Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad

8.
    Op 19 december 1988 heeft de Raad bij verordening (EEG) nr. 4253/88 toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 vastgesteld met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds, en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374, blz. 1). Deze verordening is op 1 januari 1989 in werking getreden en is herhaaldelijk gewijzigd.

9.
    Artikel 15, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 4253/88, in de oorspronkelijke versie die gold ten tijde van de feiten, bepaalt: „Een uitgave komt niet voor bijstand van de Fondsen in aanmerking indien zij is verricht vóór de datum waarop de Commissie de desbetreffende aanvraag heeft ontvangen.”

10.
    Artikel 24 van verordening nr. 4253/88, met het opschrift „Vermindering, opschorting en intrekking van de bijstand”, in de gewijzigde versie van verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 20), dat gold op 3 mei 2000 toen de Commissie besloot de bijstand in te trekken, bepaalt:

„1. Indien het bedrag van de toegekende financiële bijstand door de stand van de uitvoering van een actie of maatregel noch gedeeltelijk, noch geheel lijkt te worden gerechtvaardigd, gaat de Commissie in het kader van het partnerschap over tot een passend onderzoek van het geval, waarbij zij met name aan de lidstaat of aan de autoriteiten die door de lidstaat voor de tenuitvoerlegging van de actie zijn aangewezen, vraagt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mee te delen.

2. Na dit onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie of maatregel verminderen of schorsen indien het onderzoek een onregelmatigheid bevestigt of een belangrijke wijziging die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de actie of maatregel en waarvoor niet om haar goedkeuring is verzocht.

3. Ieder bedrag dat tot een terugvordering wegens onverschuldigde betaling aanleiding geeft, moet aan de Commissie worden terugbetaald. Niet-terugbetaalde bedragen worden in overeenstemming met het Financieel Reglement en met de regels die de Commissie volgens de in titel VIII bedoelde procedures vaststelt, vermeerderd met de moratoire interessen.”

Verordening (EEG) nr. 866/90 van de Raad

11.
    Op 29 maart 1990 heeft de Raad verordening (EEG) nr. 866/90 vastgesteld, inzake de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwproducten (PB L 91, blz. 1). Deze verordening is op 1 januari 1990 in werking getreden.

12.
    Artikel 10 van verordening nr. 866/90 voorziet in de mogelijkheid om via de betrokken lidstaat bijstandsaanvragen in te dienen in de vorm van operationele programma's of globale subsidies. Ter verzekering van een harmonische overgang van de vroegere financieringsregeling van verordening nr. 355/77 naar die welke is ingevoerd bij de nieuwe bepalingen van verordening nr. 866/90, behelst artikel 20 van laatstbedoelde verordening bepaalde overgangsmaatregelen, met name de mogelijkheid om projecten die vanaf 1 mei 1988 overeenkomstig verordening nr. 355/77 zijn ingediend en die niet voor bijstand in aanmerking zijn genomen, in de uit hoofde van de jaren 1990 en 1991 te financieren operationele programma's op te nemen.

De feiten

13.
    Op 22 april 1989 heeft Colombani Lusuco SpA (die sedert de verkrijging van een fabriek te Massa Lombarda, Massalombarda Colombani SpA heet; hierna: „begunstigde” of „Massalombarda”) om bijstand van het EOGFL verzocht krachtens verordening nr. 355/77, ter financiering van de technische modernisering en rationalisering van de installaties van haar verwerkingsbedrijf voor fruit en groenten te Alseno (Italië) (hierna: „bijstandsaanvraag”). In 1994 kwam Massalombarda in handen van Conserve Italia Soc. Coop. arl (hierna: „Conserve Italia”), en in 1997 ging zij op in laatstgenoemde vennootschap. Het onderhavige geding is dus niet terug te voeren op gedragingen of handelingen van Conserve Italia, maar wel van een vennootschap in de plaats waarvan zij is gekomen.

14.
    Op 7 juli 1989 ontving de Commissie deze bijstandsaanvraag, die bij haar werd ingediend via de Italiaanse Republiek, overeenkomstig artikel 13 van verordening nr. 355/77. De Commissie heeft de begunstigde bij brief van 25 januari 1990, die zij op 12 februari 1990 heeft ontvangen, laten weten op welke datum haar diensten de bijstandsaanvraag hebben ontvangen.

15.
    Op 20 december 1990 liet de Commissie weten dat zij de bijstandsaanvraag niet kon financieren, omdat zij slechts over beperkte middelen beschikte en de aanvraag niet als prioritair werd beschouwd.

16.
    Overeenkomstig artikel 20 van verordening nr. 866/90 heeft de Italiaanse Republiek op 17 april 1991 de bijstandsaanvraag opnieuw ingediend, in het kader van operationeel programma nr. 91.CT.IT.01, betreffende de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwproducten. In het kader van dit programma voorzag project nr. 9 in een EOGFL-bijstand van 423 175 000 Italiaanse lire (ITL) ten gunste van Massalombarda. De investering werd daarin als volgt beschreven:

„Het onderhavige project ter verbetering van de productie-installaties van een verwerkingsbedrijf voor fruit en groenten te Alseno - Piacenza is ingegeven door de noodzaak:

-    de essentiële installaties voor de specifieke activiteit van het bedrijf te verbeteren, waaronder:

    -    de steriliseerinrichting (Cooker-Cooler en draaiende autoclaaf)

    -    de voorbereidingslijnen voor verse groenten

    -    de lijnen voor vacuümvullen en -verpakken van groenten.

[...]”

Volgens de planning van dit project moesten de werken aanvangen op 14 juli 1989 en uiterlijk op 31 december 1991 zijn voltooid.

17.
    Bij beschikking C (91) 2255/6 van 28 oktober 1991 heeft de Commissie operationeel programma nr. 91.CT.IT.01 goedgekeurd, waarop de begunstigde bij wege van EOGFL-bijstand voor project nr. 9 een bedrag van 338 540 000 ITL heeft ontvangen.

18.
    Eind 1992 hebben de bevoegde Italiaanse autoriteiten de begunstigde verzocht een kopie op te zenden van alle facturen betreffende het betrokken project, met het oog op een eerste onderzoek op basis van stukken.

19.
    In 1993 besloot het Ministero del Tesoro - Ragioneria generale dello Stato - Ispettorato generale per l'amministrazione del fondo di rotazione per l'attuazione delle politiche comunitarie (ministerie van Financiën - Algemene rijkscomptabiliteit - Inspectoraat-generaal voor het beheer van de rotatiefondsen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschapsacties, hierna: „Italiaans ministerie van Financiën”) bij de begunstigde een onderzoek te verrichten.

20.
    Het onderzoek van het Italiaanse ministerie van Financiën vond plaats op 29 en 30 maart 1993, in samenwerking met ambtenaren van het directoraat-generaal „Financiële controle” van de Commissie. Na deze controle heeft het directoraat-generaal „Financiële controle” op 2 juli 1993 een controlerapport opgesteld, waarin is gepreciseerd dat de fotokopieën van negen facturen, voor een totale waarde van 1 357 690 000 ITL, waren vervalst. Terwijl op de originele facturen bepaalde leveringsdocumenten en bepaalde bestellingen waren gedateerd vóór 7 juli 1989, de datum waarop de Commissie de bijstandsaanvraag ontving, waren deze data op de fotokopieën uitgewist dan wel vervangen door latere data.

21.
    Deze onregelmatigheden zijn vermeld in het proces-verbaal van 30 maart 1993, dat door de vertegenwoordiger van de begunstigde is ondertekend (zie bijlage 7 bij het controlerapport), en zijn door verzoekster niet betwist.

22.
    Bovendien heet het in het controlerapport, dat uit vier originele facturen, voor een totaal bedrag van 1 237 569 808 ITL, „blijkt dat te vroeg met de werken is begonnen”.

23.
    Ter terechtzitting heeft verzoekster erkend dat bepaalde werken waren aangevat vóór 7 juli 1989, de datum waarop de Commissie de bijstandsaanvraag ontving.

24.
    Bij brief van 28 juli 1993 heeft de directeur-generaal Financiële controle van de Commissie aan het Italiaanse ministerie van Financiën de voorlopige conclusies meegedeeld van de vaststellingen tijdens de controle. In deze brief was meer in het bijzonder gepreciseerd dat wegens de vastgestelde onregelmatigheden de bijstand voor project nr. 9 moest worden ingetrokken, en dat de reeds betaalde bedragen moesten worden teruggevorderd.

25.
    Bij nota van 2 november 1993 vroeg het Italiaanse ministerie van Financiën de Commissie om mededeling van haar definitief standpunt inzake de eventuele toekenning van het saldo aan begunstigde (83 635 000 ITL, 20 % van de totale bijstand).

26.
    Om op dit verzoek te kunnen antwoorden verzocht de Commissie het Italiaanse ministerie van Financiën bij brief van 10 februari 1994 om toezending van diverse documenten. Toen deze brief onbeantwoord bleef, besloot de Commissie bij brief van 8 juli 1994 het Ministero delle risorse agricole, alimentari e forestali (hierna: „Italiaanse ministerie van Landbouw”) om toezending van deze documenten te verzoeken.

27.
    Bij brief van 26 oktober 1994 deed het Italiaanse ministerie van Landbouw de Commissie verschillende documenten toekomen betreffende de naar aanleiding van de controle genomen maatregelen.

28.
    Tegelijkertijd werd de begunstigde op haar verzoek meermaals gehoord door de bevoegde diensten van de Commissie met betrekking tot de tijdens de controle van 1993 vastgestelde onregelmatigheden. Tijdens een bijeenkomst te Brussel op 22 oktober 1996 in de kantoren van de Commissie werd de begunstigde uitgenodigd het bewijs te leveren dat de machines die waren gekocht en geleverd vóór de datum van ontvangst van de bijstandsaanvraag door de Commissie, eerst ná die datum waren geïnstalleerd, zoals is gesteld in een interne nota van de Commissie van 13 juli 1998 betreffende het geschil.

29.
    Bij brief van 6 januari 1997 heeft de Commissie besloten de onderzoeksprocedure van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 in te leiden, en nodigde zij het Italiaanse ministerie van Landbouw uit zijn standpunt kenbaar te maken en de begunstigde haar opmerkingen in te dienen.

30.
    Bij brieven van 4 juni 1997 en 11 juni 1998 liet het Italiaanse ministerie van Landbouw weten dat het zich verzette tegen de intrekking van de bijstand. Meer in het bijzonder wezen de Italiaanse autoriteiten erop, dat blijkens de opmerkingen van de begunstigde de machines waren gemonteerd en geïnstalleerd ná de datum van het ontvangstbewijs van de bijstandsaanvraag.

31.
    Bij voormelde brief van 4 juni 1997 van het Italiaanse ministerie van Landbouw waren de opmerkingen van de begunstigde gevoegd alsmede de door haar verzamelde documenten. De begunstigde erkent weliswaar dat de betrokken negen facturen vervalst waren, maar stelt dat deze omstandigheid geen enkele weerslag heeft gehad op het goede verloop van het project. Zij wijst er in dit verband op dat alle machines die zijn vermeld in de vervalste facturen en in de facturen waarin is verwezen naar leveringsdocumenten van vóór de datum van indiening van de bijstandsaanvraag, ná die datum zijn geïnstalleerd, hoewel zij vóór die datum aan de onderneming werden geleverd. De begunstigde leidde hieruit dus af, dat de werken betreffende het project niet te vroeg waren aangevat.

32.
    De begunstigde heeft bij haar opmerkingen een voor notaris afgelegde verklaring van Padoin, directeur van de fabriek te Alseno, gevoegd inzake facturen nrs. 1450, 905, 6736 van FMC alsmede factuur nr. 3086 van FMI. In die verklaring heet het in wezen, dat de in de facturen bedoelde machines en installaties zijn geïnstalleerd nadat de bijstandsaanvraag bij de Commissie is ingekomen.

33.
    Van mening dat de verkregen elementen de bij de controle van 1993 vastgestelde onregelmatigheden niet weerlegden, en dat de belangrijkheid en de ernst ervan de intrekking van de bijstand rechtvaardigden, heeft de Commissie bij beschikking C (2000) 1099 van 3 mei 2000 op grond van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 besloten de aan de begunstigde verleende bijstand in te trekken (hierna: „bestreden beschikking”).

34.
    In de negende overweging van de considerans van de bestreden beschikking is uiteengezet welke de onregelmatigheden zijn op grond waarvan de steun wordt ingetrokken krachtens artikel 24, lid 3, van verordening nr. 4253/88.

35.
    In de beschikking is in de eerste plaats vastgesteld, dat tijdens de controle bij de begunstigde in maart 1993 door het Italiaanse ministerie van Financiën in samenwerking met de Commissie, is vastgesteld dat de leveringsdata op 9 door de begunstigde ingediende fotokopieën van facturen waren gewijzigd. Die wijzigingen zijn uitdrukkelijk vermeld in het proces-verbaal van 30 maart 1993, dat met name door de vertegenwoordiger van de begunstigde is ondertekend. In de beschikking is er eveneens op gewezen dat het blijkens de brief van de Commissie van 6 januari 1997 kennelijk de bedoeling was met deze wijzigingen „te verbergen dat de werken voor het project waren aangevat vóór de indiening ervan bij de Commissie op 7 juli 1989, voor sommige werken drie maanden vóór deze datum”, en dat „de begunstigde, gelet op haar verklaring van 22 april 1989 overeenkomstig punt 5.3 van de bijlage bij verordening (EEG) nr. 2515/85 van de Commissie dat zij de werken niet vóór de indiening van de bijstandsaanvraag zou aanvatten, moest weten dat de Commissie voor haar financieel nadelige maatregelen zou nemen indien zij vernam dat de werken te vroeg waren begonnen”.

36.
    In de tweede plaats preciseert de beschikking dat de inhoud van de op 24 april 1997 voor notaris afgelegde en ondertekende verklaring van de vertegenwoordiger van begunstigde, naar luid waarvan alle met het project verband houdende werken ná 7 juli 1989 zijn begonnen, niet verenigbaar is met de inhoud van bepaalde ongewijzigd gebleven facturen (zoals factuur nr. 89 van Manzini Comaco van 16 augustus 1989, factuur nr. 905 van FMC van 31 juli 1989, en factuur nr. 3086 van FMI van 31 juli 1989), waaruit blijkt dat de werken te vroeg zijn begonnen. Volgens de beschikking is deze verklaring voor notaris in werkelijkheid een bijkomende poging om de Commissie om de tuin te leiden en aldus de negatieve financiële gevolgen van de te vroeg begonnen werken te vermijden.

37.
    In de derde plaats wijst de beschikking erop, dat de vervalste facturen en die waaruit blijkt dat de werken te vroeg zijn begonnen, betrekking hadden op een totaal bedrag van 2 595 259 808 ITL (1 357 690 000 ITL + 1 237 569 808 ITL), wat overeenkomt met 60 % van de totale voorgenomen investeringen.

Procesverloop en conclusies van partijen

38.
    Bij op 14 juli 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster bij het Gerecht tegen de bestreden beschikking het onderhavige beroep ingesteld.

39.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer) besloten de mondelinge behandeling te openen en heeft het, bij wege van maatregelen tot organisatie van de procesgang in de zin in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering, verzoekster verzocht een vraag te beantwoorden en de Commissie verzocht bepaalde documenten over te leggen en verschillende vragen te beantwoorden.

40.
    Partijen hebben binnen de gestelde termijn gevolg gegeven aan deze verzoeken.

41.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 12 november 2002 gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht.

42.
    Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beschikking nietig te verklaren;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

43.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster in de kosten te verwijzen.

Ten gronde

44.
    Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking voert verzoekster drie middelen aan: schending van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88; schending van het evenredigheidsbeginsel; en schending van de motiveringsplicht.

Eerste middel: schending van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88

45.
    Het eerste middel omvat twee onderdelen. Met het eerste onderdeel wordt gesteld, dat de vastgestelde onregelmatigheden de intrekking van de bijstand niet kunnen rechtvaardigen. Het tweede onderdeel betreft de vraag of de Commissie ingevolge artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 niet alleen bevoegd is om de toegekende bijstand op te schorten of te verlagen, maar ook om hem in te trekken.

A) Eerste onderdeel: de vastgestelde onregelmatigheden kunnen de intrekking van de bijstand niet rechtvaardigen

46.
    Verzoekster stelt dat de bestreden beschikking in strijd met artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 de intrekking van de bijstand baseert op de omstandigheid dat de wijziging van de data van de leveringsdocumenten bedoeld was om te verbergen dat de werken voor het project waren aangevat voordat het op 7 juli 1989 bij de Commissie was ingediend.

47.
    Een onderscheid moet worden gemaakt tussen de argumenten betreffende de indiening van gewijzigde informatie door de begunstigde van de bijstand, en de argumenten betreffende het feit dat de werken te vroeg begonnen zijn.

1.    De onregelmatigheid die hierin bestaat dat de begunstigde gewijzigde informatie heeft ingediend

48.
    De Commissie stelt, dat verzoekster haar informatie- en loyaliteitsverplichting als bedoeld in de bestreden beschikking niet is nagekomen (zie in dit verband arrest Gerecht van 12 oktober 1999, Conserve Italia/Commissie, T-216/96, Jurispr. blz. II-3139, punten 71 en 72; hierna: „arrest Gerecht Conserve Italia”).

49.
    Verzoekster wijst erop, dat de informatie- en loyaliteitsverplichting als bedoeld in het arrest van het Gerecht Conserve Italia, niet de grondslag vormt van de bestreden beschikking. Bovendien is de verwijzing naar dit arrest onterecht, nu de daarin bedoelde schending van de informatie- en loyaliteitsverplichting alleen betrekking heeft op het verbergen of meedelen van onjuiste inlichtingen „inzake de aanvangsdatum van de werken”, terwijl in de onderhavige zaak uit de vervalste documenten alleen de data van het vervoer van het materieel kunnen worden afgeleid en zij geen enkele aanwijzing bevatten omtrent de datum waarop met de installatie en montage is begonnen.

50.
    Het Gerecht wijst erop, dat blijkens de punten 71 en 72 van het arrest Gerecht Conserve Italia, in hogere voorziening bevestigd door het arrest van het Hof van 24 januari 2002, Conserve Italia/Commissie (C-500/99 P, Jurispr. blz. I-867; hierna: „arrest Hof Conserve Italia”), op de aanvrager en de begunstigde van EOGFL-bijstand een informatie- en loyaliteitsverplichting ten opzichte van de Commissie rust. „De aanvragers en begunstigden van bijstand moeten zich ervan vergewissen dat zij de Commissie betrouwbare informatie verstrekken die haar niet op een dwaalspoor kan brengen, zo niet kan het controle- en bewijssysteem dat is ingevoerd om na te gaan of aan de voorwaarden voor toekenning van de bijstand is voldaan, niet correct functioneren. Bij gebreke van betrouwbare informatie zou immers voor projecten die niet aan de gestelde voorwaarden voldoen, bijstand kunnen worden verleend. Daaruit volgt, dat de op de aanvragers en begunstigden van bijstand rustende verplichting tot informatieverstrekking en loyaliteit inherent is aan het stelsel van bijstand door het EOGFL en van wezenlijk belang is voor de goede werking daarvan” (punt 71). „Dat in casu informatie over de begindatum van de werken is achtergehouden of aldus is voorgesteld dat de Commissie op een dwaalspoor werd gebracht, levert een schending van die verplichting en dus van de toepasselijke regeling op” (punt 72).

51.
    Dat op negen fotokopieën van facturen die destijds zijn ingediend, bepaalde data zijn gewijzigd, wordt in casu door verzoekster niet betwist, hetgeen blijkt uit haar handtekening onder het proces-verbaal van 30 maart 1993 dat is opgesteld tijdens de controle door het Italiaanse ministerie van Financiën in samenwerking met de Commissie (bijlage 7 bij het controlerapport).

52.
    Terwijl dus op de negen originele facturen bepaalde bestellingen en verschillende leveringsdocumenten vóór 7 juli 1989 (datum van binnenkomst van de bijstandsaanvraag bij de Commissie) waren gedagtekend, waren deze data op de litigieuze fotokopieën vervangen door latere data dan wel uitgewist:

-    op de fotokopie van factuur nr. 381/B/89 van Ecotek, gedagtekend 24 juli 1989, is het leveringsdocument gedagtekend 19 juli 1989, terwijl deze datum op het origineel van de factuur 9 juni 1989 is;

-    op de fotokopie van factuur nr. 303 van Baraldi, gedagtekend 28 juli 1989, is de datum van de bestelling uitgewist, terwijl deze datum op het origineel van de factuur 31 maart 1989 is; zo ook waren de data op de leveringsdocumenten betreffende deze bestelling uitgewist of vervangen door 27 juli 1989 op de fotokopie, terwijl op het origineel de data 5 en 19 juni 1989 stonden;

-    op de fotokopie van factuur nr. 304 van Baraldi, gedagtekend 28 juli 1989, zijn de data van de bevestiging van de verkoop en van de bestelling uitgewist, terwijl deze data op het origineel van de factuur 28 en 31 maart 1989 waren; zo ook was de datum van het leveringsdocument 27 juli 1989 op de fotokopie, en 3 juli 1989 op het origineel;

-    op de fotokopie van factuur nr. 37 van Baraldi, gedagtekend 31 juli 1989, was de datum van de bestelling uitgewist, terwijl deze datum op het origineel van de factuur 31 maart 1989 was;

-    op de fotokopie van factuur nr. 89 van Uteco, gedagtekend 31 juli 1989, was de datum van de bestelling uitgewist, terwijl deze datum op het origineel van de factuur 10 mei 1989 was; verder waren de data van de drie leveringsdocumenten respectievelijk 19, 22 en 28 juli 1989 op de fotokopie, en 19, 22 en 28 juni 1989 op het origineel;

-    op de fotokopie van factuur nr. 184 van Zilli & Bellini, gedagtekend 31 juli 1989, was de datum van het leveringsdocument 22 juli 1989, en op het origineel van de factuur 22 juni 1989;

-    op de fotokopie van factuur nr. 191 van Izoteca, gedagtekend 31 juli 1989, waren de data van de twee leveringsdocumenten uitgewist, terwijl deze data op het origineel van de factuur 3 en 6 juli 1989 waren;

-    op de fotokopie van factuur nr. 318 van Baraldi, gedagtekend 7 augustus 1989, was de datum van de bestelling uitgewist, terwijl deze datum op het origineel van de factuur 31 mei 1989 was;

-    op de fotokopie van factuur nr. 89 van Manzini Comaco, gedagtekend 16 augustus 1989, waren de twee leveringsdocumenten gedagtekend 9 juli 1989, en op het origineel van de factuur 5 juli 1989.

53.
    Dat aan de Commissie opzettelijk gewijzigde documenten zijn meegedeeld betreffende de uitvoering van het project, volstaat om te kunnen spreken van een schending van voormelde informatie- en loyaliteitsverplichting, aangezien deze wijzigingen bestemd waren om voor de Commissie te verbergen dat de bestelling en de levering van materieel waarvoor de bijstand werd verleend, plaatsvond vóór 7 juli 1989, op welke datum de bijstandsaanvraag bij de Commissie binnenkwam, en de Commissie om de tuin konden leiden wat de datum van aanvang van de werken betreft, welke datum blijkens de bestreden beschikking een „belangrijk element” van het door het EOGFL ingestelde systeem vormt. Kennelijk zijn deze wijzigingen bedoeld om te voorkomen dat de Commissie zich wegens de leveringen vóór deze datum gaat afvragen of de werken te vroeg begonnen zijn.

54.
    Uit een en ander volgt, dat de Commissie artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 niet heeft geschonden, waar zij zich op het standpunt heeft geplaatst dat de indiening van gewijzigde informatie inzake de bestelling en de levering van materieel waarvoor de bijstand is verleend, een onregelmatigheid in de zin van deze bepaling was.

2.    De onregelmatigheid die hierin bestaat, dat te vroeg met de werken begonnen is

55.
    Verzoekster herinnert eraan, dat volgens punt 5.3 van de toelichtingen „projecten waarvan de werkzaamheden reeds begonnen zijn voordat de aanvraag bij de Commissie is ingediend [ingekomen], niet voor bijstand in aanmerking kunnen komen”, en preciseert dat zij zich er conform deze bepaling toe heeft verbonden de werken niet aan te vatten voordat het EOGFL de bijstandsaanvraag heeft ontvangen. Om de bepalen wanneer de werken zijn begonnen, dient evenwel te worden verwezen naar punt B.1, lid 5, sub b, van het werkdocument, waarin het heet dat het EOGFL machines en uitrusting kan financieren „[...] op voorwaarde dat ter plaatse niet met de bouw is begonnen vóór de indiening van de aanvraag om bijstand”.

56.
    Op dit punt betwist verzoekster het argument van de Commissie dat in punt 5.3 van de toelichtingen een beginsel is neergelegd waarvan bij de uitlegging van punt B.1, lid 5, sub b, van het werkdocument moet worden uitgegaan. Volgens verzoekster is punt 5.3 van de toelichtingen slechts een clausule van het bijstandsaanvraagformulier. Ook wijst zij erop, dat punt B.1, lid 5, sub b, van het werkdocument preciseert dat de werken niet mogen worden aangevat vóór de „indiening” van de bijstandsaanvraag, wat wordt weersproken door punt 5.3 van de toelichtingen, bepalende dat de projecten die reeds zijn aangevat voordat de aanvraag bij de Commissie is „ingekomen”, niet voor bijstand in aanmerking kunnen komen. Wegens deze tegenstrijdigheid kan de Commissie niet verlangen dat de marktdeelnemers in een volkomen transparantie handelen.

57.
    Voorts voert verzoekster aan, dat de Commissie uit punt 5.3 van de toelichtingen niet kan afleiden dat op de aanvragers en ontvangers van bijstand die zich wensen te beroepen op punt B.1, lid 5, sub b, van het werkdocument, de verplichting rust om tijdig informatie te verstrekken over aankopen en het bewijs te leveren dat aan de voorwaarde van toepassing ervan is voldaan, aangezien uit het werkdocument noch uit enig ander document het bestaan valt af te leiden van een dergelijke verplichting, die voor het eerst in het verweerschrift ter sprake wordt gebracht.

58.
    Het Gerecht wijst erop, dat de voorwaarde dat het project niet mag zijn aangevat vóór de datum van ontvangst van de bijstandsaanvraag door de Commissie, volgt uit punt 5.3 van de toelichtingen, waarin het heet dat „projecten waarvan de werkzaamheden reeds begonnen zijn voordat de aanvraag bij de Commissie is ingediend [ingekomen], niet voor bijstand in aanmerking kunnen komen”. Dit punt vindt bevestiging in punt 5.3 van het bijstandsaanvraagformulier (formulier van bijlage A, eerste gedeelte, van verordening nr. 2515/85), inhoudende de verbintenis van de bijstandsaanvrager om de werken niet te beginnen vóór ontvangst van de bijstandsaanvraag door de Commissie. In dit verband zij eraan herinnerd, in antwoord op verzoeksters argument dat punt 5.3 van de toelichtingen slechts een clausule is van het bijstandsaanvraagformulier, dat blijkens punt 61 van het arrest Gerecht Conserve Italia de aanwijzingen in het bijstandsaanvraagformulier dezelfde bindende kracht hebben als de bepalingen van de verordening in bijlage waarbij zij zijn gevoegd, te weten verordening nr. 2515/85.

59.
    Bedoelde voorwaarde is eveneens terug te vinden in artikel 15, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 4253/88, in de oorspronkelijke versie die gold ten tijde van de feiten: „Een uitgave komt niet voor bijstand van de Fondsen in aanmerking indien zij is verricht vóór de datum waarop de Commissie de desbetreffende aanvraag heeft ontvangen.”

60.
    Deze bepalingen zijn gepreciseerd in het werkdocument, waarvan punt B.1, lid 5, bepaalt dat met name zijn uitgesloten, werkzaamheden of acties waarmee vóór de indiening van de aanvraag is begonnen, met uitzondering van „de aankoop van machines, apparaten en materiaal voor de bouw, inclusief metalen gebinten en prefab-elementen (bestelling en levering), op voorwaarde dat ter plaatse niet met de bouw is begonnen voor de indiening van de aanvraag om bijstand”.

61.
    Punt B.1, lid 5, van het werkdocument moet aldus worden uitgelegd, dat de EOGFL-bijstandsaanvrager in afwijking van vorenbedoelde voorwaarde materieel kan bestellen en laten leveren vóór de datum van ontvangst van de bijstandsaanvraag, voorzover dat materieel niet wordt gemonteerd of geïnstalleerd vóór deze datum.

62.
    In deze context is de verwijzing in punt B.1, lid 5, sub b, van het werkdocument na de datum van „indiening van de aanvraag om bijstand”, anders dan verzoekster suggereert, niet in strijd met de verwijzing in punt 5.3 van de toelichtingen naar de datum waarop „de aanvraag bij de Commissie is [ingekomen]”; hetzelfde geldt overigens voor de verwijzing in artikel 15, lid 2, van verordening nr. 4253/88, naar „de datum waarop de Commissie de [bijstandsaanvraag] heeft ontvangen” of de verwijzing in punt 5.3 van het formulier naar de datum van „ontvangst van de aanvraag om bijstand bij het EOGFL”. Al deze verwijzingen dienen noodzakelijkerwijs te worden begrepen als een verwijzing naar de datum van ontvangst door de Commissie van de bijstandsaanvraag die haar door de bevoegde nationale instanties wordt overgemaakt.

63.
    Overigens blijkt, anders dan de Commissie stelt, niet uit de bewoordingen van punt B.1, lid 5, sub b, van het werkdocument, dat de begunstigde voor de bijstand slechts in aanmerking komt wanneer hij deze instelling laat weten dat deze machines zijn besteld en geleverd.

64.
    Wat de kwestie betreft van de werken waarmee te vroeg is begonnen, moet erop worden gewezen dat verzoekster in haar memories weliswaar stelde dat dit niet is gebeurd, maar ter terechtzitting heeft erkend dat bepaalde werken wel degelijk waren aangevat vóór de datum waarop de Commissie de bijstandsaanvraag heeft ontvangen, te weten 7 juli 1989.

65.
    In dit opzicht blijkt uit het onderzoek van de drie facturen die in de bestreden beschikking zijn vermeld ten bewijze dat de werken te vroeg werden aangevat, dat op 22 juni 1989 een steriliseerinrichting is geleverd in de fabriek van de begunstigde, en dat met de installatie een aanvang werd gemaakt op 4 juli, en voorts dat de levering van een vacuümvulinstallatie door Manzini Comaco begon op 5 juli 1989 en dat met de installatie daarvan werd begonnen op 6 juli 1989.

66.
    De in de bestreden beschikking aangehaalde facturen betreffende de steriliseerinrichting zijn de volgende:

-    factuur nr. 905 van FMC van 31 juli 1989, met vermelding van leveringsdocument nr. 1942 van 22 juni 1989, betreffende een steriliseerinrichting (model „FMC 742 twin”) en de desbetreffende apparatuur;

-    factuur nr. 3086 van FMI van 31 juli 1989, waarin is gepreciseerd dat diverse apparatuur betreffende voormelde steriliseerinrichting werd geleverd op 4 juli 1989.

67.
    Deze facturen moeten in verband worden gebracht met factuur nr. 6736 van FMC van 5 oktober 1989, die verwijst naar de staat van de werkzaamheden nr. P.5726, waarin het heet dat in de fabriek van de begunstigde op 4, 5 en 6 juli 1989 werd gewerkt aan de installatie van voormelde steriliseerinrichting („installation of additional cooker shell for FMC 742 twin”). Ook in het wekelijkse werkverslag nr. 51 van Macchi en in het werkverslag nr. 53 van Racchelli is gepreciseerd dat installatiewerkzaamheden van de steriliseerinrichting in de fabriek van de begunstigde plaatsvonden op 4, 5 en 6 juli 1989.

68.
    Deze elementen tonen aan, dat met de werken voor de installatie van een in het kader van de litigieuze bijstand gefinancierde steriliseerinrichting wel degelijk was begonnen vóór 7 juli 1989.

69.
    De derde factuur die in de bestreden beschikking ter sprake is gekomen, is factuur nr. 89 van Manzini Comaco van 16 augustus 1989, betreffende de door deze vennootschap geleverde vacuümvulinstallatie; in die factuur is met name verwezen naar leveringsdocument nr. 21773/89 van 5 juli 1989, dat preciseert dat een deel van het materieel voor deze installatie werd geleverd op 5 juli 1989. Deze factuur en het leveringsdocument waar zij naar verwijst, moeten in verband worden gebracht met de maandelijkse werkverslagen ter zake van de technici van Manzini Comaco, die tezamen met de opmerkingen van verzoekster over de inleiding van de procedure tot intrekking van de bijstand zijn overgemaakt en door verzoekster in haar verzoekschrift aangehaald tot staving van haar zienswijze. De maandelijkse werkverslagen van Chiesa en Pelogotti preciseren dat zij elk op 6 juli 1989 acht en een half uur hebben gewerkt voor de „plaatsing van de vacuümgroep ASV6” die op 5 juli 1989 in de fabriek van begunstigde is geleverd.

70.
    Deze elementen bewijzen eveneens dat de werkzaamheden betreffende de in het kader van de litigieuze bijstand gefinancierde vacuümvulinstallatie zijn aangevat vóór 7 juli 1989.

71.
    De Commissie was dus terecht van mening, dat met de werken waarvoor de betrokken bijstand was verleend, te vroeg was begonnen, wat een onregelmatigheid vormde in de zin van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88.

72.
    Hieruit volgt dat het eerste onderdeel van het eerste middel moet worden afgewezen.

B) Tweede onderdeel van het eerste middel: de Commissie kan niet op grond van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 EOGFL-bijstand intrekken

73.
    Verzoekster stelt dat de bestreden beschikking in strijd is met artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, die de rechtsgrondslag daarvan vormt, nu de Commissie aan deze bepaling niet de bevoegdheid ontleent om bijstand in te trekken, doch alleen om hem te verminderen of op te schorten. Zij wijst erop dat het woord „intrekking” in het opschrift van artikel 24 van voormelde verordening, „Vermindering, opschorting en intrekking van de bijstand”, niet verwijst naar lid 2, maar naar lid 3 van dit artikel, bepalende dat terug te betalen bedragen aan de Commissie moeten worden teruggegeven, welke bepaling de gevallen betreft waarin het bedrag in zijn geheel ten onrechte is betaald.

74.
    Het Gerecht wijst erop, dat blijkens het arrest van het Hof Conserve Italia (punten 81-91) de Commissie de bijstand kan intrekken krachtens artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, als bedoeld in de bestreden beschikking.

75.
    Hoewel het opschrift van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 luidt: „Vermindering, opschorting en intrekking van de bijstand”, voorziet artikel 24, lid 2, van deze verordening niet uitdrukkelijk in de intrekking van de bijstand; toch was het Hof van oordeel dat deze bepaling de rechtsgrondslag vormt voor ieder verzoek om terugbetaling van de Commissie. Deze bepaling zou gedeeltelijk haar nuttige werking verliezen indien de Commissie niet de gehele bijstand kon intrekken wanneer het eerder verrichte onderzoek het bestaan van een onregelmatigheid heeft aangetoond (arrest Hof Conserve Italia, punten 81 en 88).

76.
    Bovendien heeft het Hof erop gewezen, dat indien de mogelijkheden van de Commissie om de bijstand te verminderen, werden beperkt tot het bedrag dat met de vastgestelde onregelmatigheden is gemoeid, dit fraude door de aanvragers van bijstand in de hand zou werken, aangezien deze in dat geval alleen riskeren de onverschuldigd betaalde bedragen mis te lopen (arrest Hof Conserve Italia, punt 89).

77.
    Het Hof heeft ook opgemerkt dat hoe dan ook uit de rechtspraak volgt, dat de overheid een bestuursrechtelijke handeling waarbij een voordeel is toegekend, met terugwerkende kracht mag intrekken op grond dat zij onrechtmatig is, mits zij daarbij het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen eerbiedigt (arresten Hof van 12 juli 1957, Algera e.a./Gemeenschappelijke Vergadering van de EGKS, 7/56 en 3/57-7/57, Jurispr. blz. 85, op blz. 121; 3 maart 1982, Alpha Steel/Commissie, 14/81, Jurispr. blz. 749, punten 10-12; 26 februari 1987, Consorzio Cooperative d'Abruzzo/Commissie, 15/85, Jurispr. blz. 1005, punten 12-17; 17 april 1997, De Compte/Parlement, C-90/95 P, Jurispr. blz. I-1999, punt 35, en arrest Hof Conserve Italia, punt 90). Deze mogelijkheid, die reeds bestaat wanneer de begunstigde van de beschikking niet tot de onrechtmatigheid daarvan heeft bijgedragen, moet a fortiori worden erkend wanneer, zoals in het onderhavige geval, de onrechtmatigheid is terug te voeren op het handelen van de begunstigde (arrest Hof Conserve Italia, punt 90).

78.
    Verder heeft het Hof nog vastgesteld, dat artikel 24, lid 3, van verordening nr. 4253/88 betrekking heeft op de terugvordering van de begunstigde van de onverschuldigd betaalde bijstand en dat daarin is bepaald dat niet-terugbetaalde bedragen worden vermeerderd met moratoire interessen. Anders dan verzoekster stelt, kan deze bepaling dus geen rechtsgrondslag vormen voor een beschikking tot intrekking van bijstand (arrest Hof Conserve Italia, punt 87).

79.
    Het eerste onderdeel van het eerste middel moet dus worden afgewezen.

80.
    Bijgevolg moet het eerste middel in zijn geheel worden afgewezen.

Tweede middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

81.
    Volgens verzoekster houdt het evenredigheidsbeginsel in, dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel (arrest Hof van 13 november 1990, Fedesa e.a., C-331/88, Jurispr. blz. I-4023). In dit verband wijst zij erop, dat artikel 24 van verordening nr. 4253/88 de inbreuken naar gelang van de ernst ervan indeelt in inbreuken die zijn te beschouwen als „onregelmatigheden” en in inbreuken die zijn te beschouwen als „belangrijke wijzigingen”; zij stelt dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden waar zij na de vaststelling van loutere „onregelmatigheden” heeft besloten de bijstand in te trekken, hoewel die onregelmatigheden hoogstens de vermindering en niet de intrekking van de bijstand rechtvaardigden.

82.
    Tot staving van haar zienswijze verwijst verzoekster voorts naar punt 21 van het arrest van het Hof van 20 februari 1979, Buitoni (122/78, Jurispr. blz. 677), waarin het heet dat „hoewel de Commissie, gelet op de moeilijkheden als gevolg van de tardieve overlegging van de bewijzen, gerechtigd was de termijn van artikel 3 van verordening nr. 499/76 voor de overlegging van de bewijzen vast te stellen, zij de overschrijding van deze termijn slechts had mogen bestraffen met een voor de justitiabelen aanmerkelijk minder zware sanctie dan volledige verbeurte van de waarborg welke ook beter zou zijn aangepast aan de praktische gevolgen van een dergelijke nalatigheid”. Zij meent dat een verband moet worden gelegd tussen deze twee zaken, nu in het arrest Buitoni de grief betrekking had op de niet-naleving van een termijn en niet op de schending van de door deze onderneming aangegane verplichtingen, en haar in de onderhavige zaak de niet-naleving wordt verweten van de termijn voor indiening van de bijstandsaanvraag zonder dat enige opmerking is gemaakt over de volledige en behoorlijke uitvoering van de werken waarvoor de bijstand was gevraagd.

83.
    Het Gerecht herinnert eraan, dat volgens vaste rechtspraak het evenredigheidsbeginsel, neergelegd in de derde alinea van artikel 5 EG, verlangt dat handelingen van de gemeenschapsinstellingen niet verder gaan dan wat passend en noodzakelijk is ter bereiking van het beoogde doel (arrest Hof van 17 mei 1984, Denkavit Nederland, 15/83, Jurispr. blz. 2171, punt 25; arrest Gerecht van 19 juni 1997, Air Inter/Commissie, T-260/94, Jurispr. blz. II-997, punt 144, en arrest Gerecht Conserve Italia, punt 101).

84.
    Bovendien kunnen de verplichtingen waarvan de nakoming van fundamenteel belang is voor het goed functioneren van een gemeenschapsregeling, worden gesanctioneerd met het verlies van een recht op grond van de gemeenschapsregeling, zoals het recht op steun (zie in deze zin, arrest Buitoni, reeds aangehaald; arresten Hof van 27 november 1986, Maas, 21/85, Jurispr. blz. 3537, en 12 oktober 1995, Cereol Italia, C-104/94, Jurispr. blz. I-2983, punt 24; zie eveneens arrest Gerecht Conserve Italia, punt 103).

85.
    In het bijzonder moet erop worden gewezen, dat voor de goede werking van het stelsel van controle van het passend gebruik van gemeenschapsfondsen onontbeerlijk is, dat de bijstandsaanvragers de Commissie betrouwbare informatie verstrekken die haar niet op een dwaalspoor kan brengen (arrest Hof Conserve Italia, punt 100, en arrest Gerecht Conserve Italia, punt 104).

86.
    Tevens moet worden benadrukt, dat de voorwaarde dat de werken niet mogen zijn aangevat vóór de datum van ontvangst van de bijstandsaanvraag door de Commissie, fundamenteel is, nu zij bedoeld is om de zekerheid in de rechtsbetrekkingen en de gelijke behandeling van bijstandsaanvragers te verzekeren, en om te voorkomen dat bijstand wordt verleend aan ondernemingen die de met het bijstandsproject beoogde verbeteringen reeds geheel of gedeeltelijk hebben uitgevoerd. Zo is de schending door de begunstigde van de bijstand van zijn verbintenis om niet met het project te beginnen vóór de ontvangst van de bijstandsaanvraag door de Commissie, een ernstige schending van een wezenlijke verplichting (arrest Hof Conserve Italia, punt 102, en arrest Gerecht Conserve Italia, punt 105 in fine).

87.
    Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft gepreciseerd, moet de bevoegde nationale instantie, zodra zij van de EOGFL-bijstandsaanvrager het bijstandsaanvraagformulier heeft ontvangen, kunnen nagaan of de aanvraag verenigbaar is met het doel van de ingestelde regeling, en meer in het bijzonder kunnen onderzoeken of de werken waarvan de financiering wordt gevraagd, door de aanvrager niet reeds zijn uitgevoerd. Deze controlemogelijkheid verklaart waarom geen rekening wordt gehouden met de datum van ondertekening van de bijstandsaanvraag maar met de datum van de indiening ervan bij de Commissie.

88.
    Zoals hierboven is uiteengezet, heeft de begunstigde van de bijstand in casu niet alleen op negen fotokopieën van facturen verschillende data gewijzigd met de bedoeling de data betreffende de bestelling en de levering van goederen waarvoor bijstand werd toegekend te verbergen of te wijzigen, waardoor de Commissie op een dwaalspoor kon worden gebracht wat de aanvang van de werken betreft, maar bovendien is zij met de werken begonnen vóór de datum waarop de Commissie de bijstandsaanvraag heeft ontvangen.

89.
    Deze handelingen zijn ernstige schendingen van wezenlijke verplichtingen, en waar de Commissie tot de conclusie is gekomen dat deze schendingen grond opleveren voor intrekking van de bijstand, is zij niet verder gegaan dan passend en noodzakelijk is ter verzekering van de goede werking van het in het kader van het EOGFL ingestelde gemeenschappelijke stelsel.

90.
    In dit verband zij eraan herinnerd, dat alleen de mogelijkheid dat een onregelmatigheid niet wordt bestraft met vermindering van de bijstand met het bedrag dat met deze onregelmatigheid is gemoeid, maar met volledige intrekking van de bijstand, de afschrikkende werking kan hebben die voor een goed beheer van de middelen van het EOGFL noodzakelijk is (arrest Hof Conserve Italia, punt 101).

91.
    Wat voormeld arrest Buitoni betreft, zij erop gewezen dat de feiten van die zaak verschillen van die van de onderhavige zaak. Het arrest Buitoni betreft een zaak waarin was geweigerd een waarborg ter verzekering van de uitvoering van een verbintenis vrij te geven wegens niet-naleving van de termijn voor het overleggen van de bewijzen betreffende de uitvoering van deze verbintenis. Het Hof was van oordeel dat de wezenlijke niet-uitvoering van de gegarandeerde verbintenis niet kon worden afgeleid uit de loutere niet-naleving van een proceduretermijn. In de onderhavige zaak daarentegen gold een verplichting om niet met de werken te beginnen vóór de datum waarop de Commissie de bijstandsaanvraag ontving, en had de begunstigde zich uitdrukkelijk en precies tot naleving daarvan verbonden, zodat de niet-naleving ervan een schending van een wezenlijke verplichting vormt. Verzoekster kan zich dus niet beroepen op de uitspraak van het Hof in het arrest Buitoni, reeds aangehaald.

92.
    Hieruit volgt, dat de gestelde schending van het evenredigheidsbeginsel niet is bewezen, en dat het tweede middel moet worden afgewezen.

Derde middel: schending van artikel 253 EG wegens tegenstrijdige motivering van de bestreden beschikking

93.
    Verzoekster voert aan, dat de bestreden beschikking de door de vertegenwoordiger van de begunstigde op 24 april 1997 voor notaris afgelegde en ondertekende verklaring (hierna: „verklaring voor notaris”), volgens welke alle werken die deel uitmaken van het project waarvoor bijstand is verleend, ná 7 juli 1989 zijn begonnen, van de hand wijst op grond dat blijkens drie facturen te vroeg met de werken is begonnen. Volgens verzoekster is hier sprake van een tegenstrijdige motivering van de bestreden beschikking, die „een schending [oplevert] van de uit artikel [253 EG] voortvloeiende motiveringsverplichting [waardoor] de geldigheid van die handeling [wordt aangetast], indien is aangetoond dat de geadresseerde van de handeling door die tegenstrijdigheid geheel of gedeeltelijk niet in staat is de werkelijke redenen van de beschikking te kennen, waardoor het dispositief van de handeling geheel of gedeeltelijk een juridische grondslag ontbeert” (arresten Gerecht van 24 januari 1995, Tremblay e.a./Commissie, T-5/93, Jurispr. blz. II-185, punt 42, en 30 maart 2000, Kish Glass/Commissie, T-65/96, Jurispr. blz. II-1885, punt 85).

94.
    Verzoekster stelt in dit verband in haar memories, dat de facturen nr. 89 van Manzini Comaco van 16 augustus 1989, nr. 905 van FMC van 31 juli 1989 en nr. 3086 van FMI van 31 juli 1989 geenszins aantonen op welke datum met de werken is begonnen, maar alleen op welke datum de factuur is gedagtekend en op welke datum de machines zijn geleverd. De inhoud van deze facturen is dus perfect verenigbaar met die van de verklaring voor notaris.

95.
    Het Gerecht wijst erop, dat volgens vaste rechtspraak de door artikel 253 EG vereiste motivering de redenering van de communautaire instantie waarvan de bestreden handeling afkomstig is, duidelijk en ondubbelzinnig moet doen uitkomen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen om hun rechten te kunnen verdedigen en de gemeenschapsrechter zijn toezicht kan uitoefenen, en voorts dat de omvang van de motiveringsplicht moet worden beoordeeld met inachtneming van de context waarin de maatregel is genomen (arrest Gerecht van 24 april 1996, Industrias Pesqueras Campos e.a./Commissie, T-551/93 en T-231/94-T-234/94, Jurispr. blz. II-247, punt 140, en arrest Gerecht Conserve Italia, punt 117).

96.
    In de onderhavige zaak wijst het Gerecht erop, dat het hierboven reeds heeft geoordeeld dat de drie in de bestreden beschikking aangehaalde facturen en de desbetreffende werkverslagen van de technici aantonen dat met de werken werd begonnen vóór 7 juli 1989, zoals verzoekster ter terechtzitting heeft erkend. Zoals in de bestreden beschikking terecht is uiteengezet, kwam de verklaring voor notaris dus niet alleen niet overeen met de feiten, maar vormde zijn daarenboven ook een bijkomende poging om de Commissie op een dwaalspoor te brengen over de werkelijke datum van de aanvang van de werken.

97.
    Hieruit volgt, dat de motivering van de bestreden beschikking de redenering van de Commissie duidelijk en ondubbelzinnig doet uitkomen, zodat de betrokkene in staat was zijn rechten te verdedigen en de gemeenschapsrechter zijn controle kon uitoefenen.

98.
    Uit een en ander volgt, dat de bestreden beschikking toereikend is gemotiveerd in de zin van artikel 253 EG, zodat het derde middel moet worden afgewezen.

99.
    Mitsdien moet het beroep worden verworpen in zijn geheel.

Kosten

100.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld en de Commissie de verwijzing van verzoekster in de kosten heeft gevorderd, moet verzoekster in haar eigen kosten en in die van de Commissie worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst verzoekster in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

García-Valdecasas
Lindh
Cooke

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 maart 2003.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

H. Jung

R. García-Valdecasas


1: Procestaal: Italiaans.