Language of document :

Beroep ingesteld op 26 februari 2009 - Kadi / Commissie

(Zaak T-85/09)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Yassin Abdullah Kadi (vertegenwoordigers: D. Anderson, QC, M. Lester, Barrister, G. Martin, Solicitor)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeker

verordening nr. 1190/2008 nietigverklaren voor zover deze verzoeker betreft

de Commissie verwijzen in de kosten

Middelen en voornaamste argumenten

In casu eist verzoeker gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1190/2008 van de Commissie van 28 november 2008 tot 101e wijziging van verordening (EG) nr. 881/2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban1, voor zover hij is opgenomen op de lijst van natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten en organisaties waarvan de tegoeden en de economische middelen zijn bevroren conform de genoemde verordening. Verordening nr. 881/2002 werd nietig verklaard door het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-402/05 en C-415/05, Kadi en Al Barakaat International Foundation/Raad en Commissie2.

Verzoeker voert vier middelen aan tot staving van zijn verzoek.

Ten eerste wijst verzoeker op het feit dat de bestreden verordening onvoldoende rechtsgrondslag heeft, aangezien hierbij verordening nr. 881/2002 wordt gewijzigd zonder controle van de Verenigde Naties, hetgeen volgens verzoeker een voorafgaande voorwaarde is voor de wijziging van deze verordening.

Ten tweede betoogt verzoeker dat de bestreden verordening zijn rechten van verweer - zowel zijn recht om te worden gehoord als zijn recht op effectieve rechterlijke bescherming - schendt, en de door het Hof in de gevoegde zaken C-402/05 en C-415/05 vastgestelde schending van deze rechten niet ongedaan maakt. Hij stelt bovendien dat de bestreden verordening niet voorziet in een procedure waarmee verzoeker de bewijzen kunnen worden meegedeeld waarop het besluit om zijn tegoeden te bevriezen is gebaseerd, of die hem de mogelijkheid biedt om relevante opmerkingen over deze bewijzen te maken.

Ten derde is verzoeker van mening dat de Commissie geen melding heeft gemaakt van enige dwingende redenen waarmee de handhaving van de bevriezing van zijn tegoeden wordt gerechtvaardigd, hetgeen neerkomt op schending van de krachtens artikel 253 EG op haar rustende verplichting.

Ten vierde is verzoeker van mening dat de Commissie in het kader van haar besluit inzake de vaststelling van de bestreden verordening heeft nagelaten om het geheel van relevante feiten en omstandigheden te evalueren, en dat zij derhalve een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

Ten vijfde voert verzoeker aan dat de bestreden verordening gelijkstaat met een ongerechtvaardigde en onevenredige inbreuk op zijn eigendomsrecht, die door geen enkel overtuigend bewijs wordt gerechtvaardigd.

____________

1 - PB L 322, blz. 25.

2 - Nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.