Language of document : ECLI:EU:T:2021:818


ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

24 november 2021 (*)

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Beoordelingsfouten – Evenredigheid – Eigendomsrecht – Recht om een economische activiteit uit te oefenen – Misbruik van bevoegdheid – Motiveringsplicht – Rechten van de verdediging – Recht op een eerlijk proces”

In zaak T‑256/19,

Bashar Assi, wonende te Damascus (Syrië), vertegenwoordigd door L. Cloquet, advocaat,

verzoeker,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door S. Kyriakopoulou en V. Piessevaux als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkende tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (GBVB) 2019/87 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019, L 18 I, blz. 13), uitvoeringsverordening (EU) 2019/85 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2019, L 18 I, blz. 4), besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019, L 132, blz. 36), uitvoeringsverordening (EU) 2019/798 van de Raad van 17 mei 2019 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2019, L 132 blz. 1), besluit (GBVB) 2020/719 van de Raad van 28 mei 2020 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2020, L 168, blz. 66), en uitvoeringsverordening (EU) 2020/716 van de Raad van 28 mei 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2020, L 168, blz. 1), voor zover deze handelingen verzoeker betreffen,

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: S. Gervasoni, president, L. Madise en J. Martín y Pérez de Nanclares (rapporteur), rechters,

griffier: L. Ramette, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 oktober 2020,

het navolgende

Arrest (1)

 Voorgeschiedenis van het geding en feiten die zich na de instelling van het beroep hebben voorgedaan

[omissis]

12      Bij uitvoeringsbesluit (GBVB) 2019/87 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van besluit 2013/255 (PB 2019, L 18 I, blz. 13), en uitvoeringsverordening (EU) 2019/85 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB 2019, L 18 I, blz. 4) (hierna tezamen: „oorspronkelijke handelingen”), is verzoekers naam opgenomen in regel 270 van tabel A van de lijsten van personen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan de beperkende maatregelen, die zijn opgenomen in bijlage I bij besluit 2013/255 en in bijlage II bij verordening nr. 36/2012 (hierna tezamen: „betrokken lijsten”), met vermelding van de volgende redenen:

„Vooraanstaand zakenman in Syrië met belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie, zoals zijn rol van stichtend vennoot van luchtvaartmaatschappij Fly Aman en van voorzitter van de raad van directeurs van ‚Aman [Dimashq]’; dit is een joint venture die betrokken is bij de ontwikkeling van Marota City, een door het regime gesteund project voor luxewoningen en -bedrijven. Door zijn positie als voorzitter van de raad van directeurs van ‚Aman [Dimashq]’ profiteert Assi van het regime en/of steunt hij het.”

[omissis]

16      Op 17 mei 2019 heeft de Raad besluit (GBVB) 2019/806 tot wijziging van besluit 2013/255 (PB 2019, L 132, blz. 36) vastgesteld, waarbij de toepassing van dit laatste besluit werd verlengd tot 1 juni 2020. Diezelfde dag heeft de Raad ook uitvoeringsverordening (EU) 2019/798 tot uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB 2019, L 132, blz. 1) vastgesteld (hierna tezamen: „handhavingshandelingen van 2019”). Verzoekers naam is in regel 270 van tabel A van de betrokken lijsten gehandhaafd op dezelfde gronden als die welke zijn opgenomen in de oorspronkelijke handelingen (hierna: „motivering van 2019”).

[omissis]

21      Op 28 mei 2020 heeft de Raad besluit (GBVB) 2020/719 tot wijziging van besluit 2013/255 (PB 2020, L 168, blz. 66) vastgesteld, waarbij de toepassing van dit laatste besluit werd verlengd tot 1 juni 2021, evenals uitvoeringsverordening (EU) 2020/716 tot uitvoering van verordening nr. 36/2012 (PB 2020, L 168, blz. 1) (hierna tezamen: „handhavingshandelingen van 2020”). Verzoekers naam is in regel 270 van tabel A van de betrokken lijsten gehandhaafd op gedeeltelijk andere gronden dan die welke in de handhavingshandelingen van 2019 werden vermeld (hierna: „motivering van 2020”). De Raad heeft de vaststelling van de beperkende maatregelen ten aanzien van verzoeker onderbouwd met vermelding van de volgende redenen:

„Vooraanstaand zakenman in Syrië met belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie, zoals zijn rol van stichtend vennoot van luchtvaartmaatschappij Fly Aman en, tot en met mei 2019, van voorzitter van de raad van directeurs van ‚Aman [Dimashq]’; dit is een joint venture die betrokken is bij de ontwikkeling van Marota City, een door het regime gesteund project voor luxewoningen en -bedrijven. Via zijn zakenactiviteiten profiteert hij van en verleent hij steun aan het Syrische regime. Op [30 januari 2020] richtte hij de onderneming ‚Aman Facilities’ op, samen met en namens Samer Foz.”

[omissis]

 Procedure en conclusies van partijen

23      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 april 2019, heeft verzoeker het onderhavige beroep tot nietigverklaring van de oorspronkelijke handelingen ingesteld, voor zover deze handelingen hem betreffen.

24      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 30 juli 2019, heeft verzoeker het verzoekschrift op grond van artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht aangepast zodat het ook strekt tot nietigverklaring van de handhavingshandelingen van 2019, voor zover deze hem betreffen. Verzoeker heeft eveneens de vorderingen herhaald die hij in het verzoekschrift had uiteengezet.

25      Op 8 augustus 2019 heeft de Raad ter griffie van het Gerecht het verweerschrift en de opmerkingen over de eerste memorie houdende aanpassing ingediend.

26      De repliek is op 1 oktober 2019 neergelegd.

27      Bij beslissing van 17 oktober 2019 heeft de president van het Gerecht de zaak overeenkomstig artikel 27, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering toegewezen aan een nieuwe rechter-rapporteur, die is toegevoegd aan de Vierde kamer.

28      De dupliek is op 8 januari 2020 neergelegd.

29      De schriftelijke behandeling is op 8 januari 2020 gesloten.

30      In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 89, lid 3, onder a), van het Reglement voor de procesvoering heeft het Gerecht op 22 juli 2020 de Raad verzocht een reeks vragen te beantwoorden. De Raad heeft binnen de gestelde termijn op de vragen geantwoord.

31      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 13 augustus 2020, heeft verzoeker het verzoekschrift op grond van artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een tweede maal aangepast zodat het ook strekt tot nietigverklaring van de handhavingshandelingen van 2020, voor zover deze hem betreffen. Verzoeker heeft ook de vorderingen herhaald die in het verzoekschrift en in de eerste memorie houdende aanpassing waren uiteengezet, en nieuwe argumenten aangevoerd.

32      Op 2 oktober 2020 heeft de Raad zijn opmerkingen over de tweede memorie houdende aanpassing ingediend.

33      Partijen zijn ter terechtzitting van 22 oktober 2020 gehoord in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.

34      Verzoeker verzoekt het Gerecht:

–        de oorspronkelijke handelingen, de handhavingshandelingen van 2019 en de handhavingshandelingen van 2020 (hierna tezamen „bestreden handelingen”) nietig te verklaren, voor zover zij hem betreffen;

–        de Raad te verwijzen in de kosten.

35      De Raad verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten;

–        subsidiair, voor het geval dat het Gerecht de bestreden handelingen nietig verklaart voor zover zij verzoeker betreffen, te gelasten dat de gevolgen van uitvoeringsbesluit 2019/87 en van besluiten 2019/806 en 2020/719, voor zover zij verzoeker betreffen, worden gehandhaafd totdat de nietigverklaring van uitvoeringsverordeningen 2019/85, 2019/798 en 2020/716, voor zover zij verzoeker betreffen, in werking treedt.

 In rechte

[omissis]

 Eerste middel: beoordelingsfouten

82      In de eerste plaats betwist verzoeker dat hij een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is. In dit verband betwist hij de gegevens op basis waarvan de Raad zijn naam op de betrokken lijsten heeft opgenomen. Verzoeker stelt met name dat hij een gewone werknemer in dienst van Aman Holding JSC is. Hij erkent dat hij in het kader van zijn functie Aman Holding vertegenwoordigde in de raad van directeurs van Aman Damascus JSC (hierna: „Aman Dimashq”) en optrad als voorzitter van de raad van directeurs van laatstgenoemde onderneming. Hij voert evenwel aan dat hij ontslag heeft genomen bij Aman Holding en dat hij in het kader van zijn functie deze onderneming dus niet langer vertegenwoordigt als lid van de raad van directeurs van Aman Dimashq. In dit verband voert hij aan dat Aman Dimashq geen door het regime gesteunde joint venture is en dat hij in het kader van het project Marota City geen onteigende grond van door het conflict in Syrië ontheemde personen heeft ontwikkeld waardoor die personen niet naar hun huizen konden terugkeren. In repliek voert hij aan dat op de grond waarop het project Marota City zal worden ontwikkeld, geen confrontaties hebben plaatsgevonden tussen de strijdkrachten van de oppositie en het Syrische regime en dat de in dat gebied gelegen stadswijken van Damascus (Syrië) tijdens het gewapende conflict in Syrië nooit zijn vernield. Ten slotte ontkent hij enig belang te hebben in de joint venture Aman Dimashq. Voorts betwist verzoeker, ten eerste, dat hij een deelneming in Fly Aman bezit en, ten tweede, dat hij een stichtend vennoot van die onderneming is aangezien hij, voordat de oprichting van Fly Aman effect sorteerde, als stichtend vennoot en aandeelhouder is vervangen.

83      Wat in de tweede plaats de handhavingshandelingen van 2020 betreft, betwist verzoeker de nieuwe reden voor opneming van zijn naam op de lijsten en voert hij in dit verband aan dat zijn functie binnen Aman Facilities OPLLC niet tot gevolg heeft dat hij kan worden aangemerkt als vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is, aangezien die onderneming over weinig kapitaal beschikt en een beperkt werkterrein heeft. Bovendien is Aman Facilities geen filiaal of dochteronderneming van Aman Holding en wordt zij niet door deze laatste of door Foz gesteund.

84      In de derde plaats betwist verzoeker dat hij een band heeft met het Syrische regime.

85      In de vierde plaats betoogt verzoeker dat geen van de stukken van document WK 50/2019 INIT naar zijn vermeende band met het Syrische regime verwijst, maar dat die stukken hoofdzakelijk betrekking hebben op Foz.

86      De Raad betwist verzoekers argumenten.

 Overwegingen vooraf

[omissis]

94      Er zij aan herinnerd dat, zoals uit de punten 50 en 51 hierboven blijkt, de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten is gebaseerd op, ten eerste, het criterium van artikel 27, lid 2, onder a), en artikel 28, lid 2, onder a), van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, en van artikel 15, lid 1 bis, onder a), van verordening nr. 36/2012, zoals gewijzigd bij verordening 2015/1828 (criterium van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is) en, ten tweede, het criterium van artikel 27, lid 1, en artikel 28, lid 1, van dat besluit en artikel 15, lid 1, onder a), van die verordening (criterium van banden met het regime).

[omissis]

 Hoedanigheid van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is

115    Nagegaan moet worden of het geheel van de door de Raad overgelegde bewijzen voldoet aan de bewijslast die overeenkomstig de in punt 89 hierboven aangehaalde rechtspraak op de Raad rust, en aldus een geheel van voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende bewijzen vormt ter onderbouwing van de eerste reden voor opneming op de lijsten.

116    In dit verband heeft de Raad zich op het standpunt gesteld dat verzoeker een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is wegens zijn belangen en activiteiten in verschillende sectoren van de Syrische economie. Wat de oorspronkelijke handelingen en de handhavingshandelingen van 2019 betreft, hebben de bewijzen die de Raad in document WK 50/2019 INIT heeft overgelegd betrekking op drie activiteiten, te weten verzoekers hoedanigheid van stichtend vennoot van luchtvaartmaatschappij Fly Aman, zijn hoedanigheid van voorzitter van de raad van directeurs van Aman Dimashq – een in het project Marota City actieve joint venture –, en ten slotte zijn functie binnen Aman Holding, die verband houdt met zijn hoedanigheid van voorzitter van de voornoemde raad van directeurs. Wat de handhavingshandelingen van 2020 betreft, wordt naast bovengenoemde activiteiten in de aanvullende bewijzen die de Raad in document 3599/2020 REV 1 heeft overgelegd, vermeld dat verzoeker Aman Facilities samen met en namens Foz heeft opgericht.

117    Bijgevolg moet elk van die bewijzen worden onderzocht.

–       Hoedanigheid van stichtend vennoot van Fly Aman

118    Wat de in de bestreden handelingen aangevoerde reden inzake de hoedanigheid van stichtend vennoot van Fly Aman betreft, blijkt uit de bewijzen die afkomstig zijn van de websites „Aliqtisadi”, „Eqtsad News” en „7al.net” dat verzoeker stichtend vennoot van Fly Aman is. Voorts vermeldt de website „7al.net” dat het Syrische ministerie van Binnenlandse Handel en Consumentenbescherming de statuten van Fly Aman, waarvan verzoeker 10 % van de aandelen bezit, heeft bekrachtigd.

119    In dit verband betwist verzoeker ten eerste dat hij een deelneming in Fly Aman bezit en betoogt hij dat het hoe dan ook om een minderheidsbelang gaat. Tot staving van zijn stelling legt hij de eerste versie van de statuten van Fly Aman over, die dateert van 22 februari 2018 en ondertekend is door de Syrische directie van ondernemingen, alsook het inschrijvingsbewijs van Fly Aman van 28 mei 2018. Ten tweede betwist verzoeker dat hij oprichter van Fly Aman is en betoogt hij dat de onderneming B hem, voordat de oprichting van Fly Aman effect sorteerde, als stichtend vennoot had vervangen.

120    Het inschrijvingsbewijs van Fly Aman van 28 mei 2018 vermeldt Al Zoubi en de onderneming B als oprichters van de onderneming. Voorts blijkt uit dat inschrijvingsbewijs dat de onderneming B naast Al Zoubi aandeelhouder van Fly Aman is. Verzoekers naam wordt daarin echter niet vermeld. De eerste versie van de statuten van Fly Aman, die dateert van 22 februari 2018 en ondertekend is door de Syrische directie van ondernemingen, wijst verzoeker evenwel aan als stichter en vennoot van Fly Aman en vermeldt dat hij 10 % van het kapitaal van de onderneming bezit. Dienaangaande zij opgemerkt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de statuten van Fly Aman van 22 februari 2018 geen rechtsgevolgen hebben gehad tussen die datum en de datum van het inschrijvingsbewijs – namelijk 28 mei 2018 – omdat volgens hem de onderneming niet was opgericht, terwijl de directie van de Syrische ondernemingen haar statuten had bekrachtigd. Ter terechtzitting heeft verzoeker echter bevestigd dat het niet ging om een eerste versie, maar om de definitieve statuten van Fly Aman, die nog bij de Syrische directie van ondernemingen moesten worden ingeschreven. Ten slotte geeft verzoeker toe dat hij geen bewijs heeft geleverd van de overdracht van zijn titel van stichtend vennoot aan de onderneming B, die in het inschrijvingsbewijs van 28 mei 2018 als stichtend vennoot is vermeld. Er zij aan herinnerd dat verzoekers naam is opgenomen op de betrokken lijsten wegens zijn hoedanigheid van stichtend vennoot van de luchtvaartmaatschappij Fly Aman en niet als gewone aandeelhouder. Hoe dan ook bevatten verzoekers stukken tegenstrijdige verklaringen, aangezien hij enerzijds betwist dat hij aandeelhouder is, en anderzijds erkent dat hij er wél een is, aangezien hij stelt slechts een minderheidsaandeelhouder te zijn. Met betrekking tot de handhavingshandelingen van 2020 moet daaraan voorts worden toegevoegd dat in de bewijzen die afkomstig zijn van de websites „Aliqtisadi” en „Eqtsad News” en die zijn opgenomen in document WK 3599/2020 REV 1, wordt vermeld dat verzoeker stichtend vennoot van Fly Aman is.

121    Uit het voorgaande volgt dat verzoeker er niet in is geslaagd de reden te weerleggen volgens welke hij bij de oprichting van Fly Aman op 22 februari 2018 stichtend vennoot van die luchtvaartmaatschappij was. De in de bestreden handelingen vermelde reden voor de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten die betrekking heeft op het feit dat hij stichtend vennoot is van de luchtvaartmaatschappij Fly Aman, is aldus gegrond.

–       Hoedanigheid van voorzitter van de raad van directeurs van Aman Dimashq

[omissis]

127    Wat ten tweede de handhavingshandelingen van 2020 betreft, moet worden opgemerkt dat met betrekking tot de reden die ziet op verzoekers hoedanigheid van voorzitter van de raad van directeurs van Aman Dimashq, de Raad verzoekers naam op de betrokken lijsten heeft gehandhaafd en daarbij de door verzoeker aangevoerde ontslagdatum, namelijk mei 2019, specifiek heeft vermeld. Dat betekent dat de Raad het feit dat verzoeker vanaf mei 2019 geen voorzitter van de raad van directeurs van Aman Dimashq meer was, als bewezen heeft geacht.

128    Uit de rechtspraak vloeit evenwel voort dat de omstandigheid dat een persoon zijn functie binnen een structuur niet meer uitoefent, op zich niet betekent dat die vroegere functies irrelevant zijn, aangezien zijn vroegere activiteiten zijn gedragingen kunnen beïnvloeden. In de rechtspraak is echter gepreciseerd dat de vroegere functies van een persoon op zichzelf beschouwd niet kunnen rechtvaardigen dat zijn naam op de betrokken lijsten wordt opgenomen. Indien de Raad zich wilde baseren op de vroegere activiteiten van een persoon, had hij immers ernstige en onderling overeenstemmende aanwijzingen moeten verstrekken op grond waarvan redelijkerwijs kon worden aangenomen dat die persoon banden had met de structuur waarbij hij op de datum van vaststelling van de bestreden handeling in dienst was, welke aanwijzingen de opneming van zijn naam op de betrokken lijsten rechtvaardigden nadat hij zijn activiteiten binnen die structuur had beëindigd (zie naar analogie arresten van 6 september 2013, Bateni/Raad, T‑42/12 en T‑181/12, niet gepubliceerd, EU:T:2013:409, punten 64 en 65, en 18 februari 2016, Jannatian/Raad, T‑328/14, niet gepubliceerd, EU:T:2016:86, punt 40).

129    In casu blijkt niet uit document WK 3599/2020 REV1 dat de Raad ernstige en onderling overeenstemmende aanwijzingen in de zin van de in punt 128 hierboven in herinnering gebrachte rechtspraak heeft verstrekt op grond waarvan redelijkerwijs kon worden aangenomen dat verzoeker banden had met de structuur waarbij hij op de datum van de vaststelling van de bestreden handeling in dienst was. Aldus bevat document WK 3599/2020 REV1 geen enkel bewijs dat kan rechtvaardigen dat, ondanks verzoekers ontslag in mei 2019, die vermelding in de motivering voor de opneming van zijn naam op de betrokken lijsten moest worden gehandhaafd. In het bijzonder licht de Raad niet toe en heeft hij niet aangetoond hoe het feit dat verzoeker tot mei 2019 voorzitter van de raad van directeurs van Aman Dimashq is geweest, rechtvaardigt dat dit gegeven op het tijdstip van de vaststelling van de handhavingshandelingen van 2020 werd gebruikt om aan te tonen dat verzoeker een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is. In dit verband heeft de Raad niet aangetoond dat verzoeker bijzondere banden met Aman Dimashq had. Voorts moet nog worden opgemerkt dat de Raad ter terechtzitting heeft erkend dat verzoeker, door ontslag te nemen, zijn functie had neergelegd, maar zich enkel heeft gebaseerd op verzoekers andere zakenactiviteiten om, gelet op het belang daarvan, de kwalificatie van verzoeker als vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is, te rechtvaardigen.

130    Derhalve moet tot de slotsom worden gekomen dat de Raad, wat de handhavingshandelingen van 2020 betreft, de reden met betrekking tot verzoekers hoedanigheid van voorzitter van de raad van directeurs van Aman Dimashq tot mei 2019, niet in aanmerking kon nemen om aan te tonen dat verzoeker een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is.

–       Deelname van verzoeker als voorzitter van de raad van directeurs van Aman Dimashq, een joint venture voor de bouw van het project Marota City, aan een door het regime gesteund project voor luxewoningen en -bedrijven

[omissis]

135    Wat ten tweede de in de handhavingshandelingen van 2020 genoemde motivering betreft, volstaat het om op te merken dat, aangezien in punt 130 hierboven is vastgesteld dat de Raad, om aan te tonen dat verzoeker een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is, de reden in verband met zijn functie van voorzitter van de raad van directeurs van Aman Dimashq tot mei 2019 niet in aanmerking kon nemen, de Raad a fortiori verzoekers deelname aan het project Marota City in die functie niet in aanmerking kon nemen om die hoedanigheid aan te tonen.

–       Hoedanigheid van werknemer van Aman Holding

[omissis]

138    Ten tweede zij er in het kader van het onderzoek van de rechtmatigheid van de handhavingshandelingen van 2020 aan herinnerd dat verzoeker, zoals het Gerecht in punt 130 hierboven heeft geconstateerd, niet langer voorzitter was van de raad van directeurs van Aman Dimashq.

139    Voorts blijkt uit het dossier dat verzoeker zijn functie bij Aman Holding nog ongeveer een jaar na zijn ontslag heeft uitgeoefend. Bovendien heeft verzoeker in antwoord op een door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vraag verklaard dat zijn loon met de helft was verminderd. In het bijzonder was in zijn arbeidsovereenkomst met Aman Holding bepaald dat zijn loon 1 250 000 SYP (ongeveer 2 526,60 EUR) per maand bedroeg. Voorts betoogt hij dat hij niet meer zo betrokken is bij de projecten van Aman Holding, aangezien hij op minder projecten toezicht houdt. Bovendien heeft verzoeker, zoals blijkt uit zijn schriftelijke stukken en ter terechtzitting is bevestigd, Aman Holding om toestemming verzocht om Aman Facilities op te richten, aangezien hij een loon van Aman Holding ontving en hij een handelsnaam wilde kiezen die dicht aanleunde bij die van Aman Holding, hetgeen erop wijst dat hij niet de volledige vrijheid had om zijn bedrijfsproject naar eigen goeddunken uit te voeren. Ten slotte betoogt verzoeker dat Aman Holding hem heeft geholpen om een advocaat te vinden teneinde hem te vertegenwoordigen en dat zij de gerechtskosten zou betalen die hij in het kader van een beroep tegen de bestreden beperkende maatregelen zou moeten maken.

140    Daaruit vloeit voort dat verzoeker wel degelijk banden met Aman Holding behoudt, maar dat die banden aanzienlijk zijn gewijzigd ten aanzien van die welke ten tijde van de vaststelling van de oorspronkelijke handelingen en van de handhavingshandelingen van 2019 bestonden. Verzoeker stelt immers, zonder door de Raad te worden tegengesproken, dat hij niet langer toezicht houdt op het project en dat Aman Holding hem heeft toegestaan die baan te behouden totdat hij een andere bron van inkomsten vindt. Aangezien verzoeker bovendien geen leidinggevende van de onderneming meer is, maar gewoon een werknemer van Aman Holding, kan niet worden aangenomen dat hij door zijn activiteiten binnen die onderneming een vooraanstaand zakenman is. Derhalve moet worden geconstateerd dat de Raad, wat de handhavingshandelingen van 2020 betreft, verzoekers hoedanigheid van werknemer van Aman Holding niet in aanmerking kon nemen om aan te tonen dat hij een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is.

–       Hoedanigheid van stichtend lid van Aman Facilities samen met en namens Foz

141    Wat de nieuwe reden in de handhavingshandelingen van 2020 betreft, zij opgemerkt dat verzoeker toegeeft dat hij Aman Facilities heeft opgericht en als reden daarvoor opgeeft dat hij moeilijk werk vond nadat de Raad de oorspronkelijke handelingen en de handhavingshandelingen van 2019 had vastgesteld.

142    Ten eerste moet worden opgemerkt dat de datum van oprichting van Aman Facilities die in de motivering van de handhavingshandelingen van 2020 is vermeld, niet overeenkomt met de datum die verzoeker in zijn tweede memorie houdende aanpassing heeft aangevoerd. In die motivering wordt immers vermeld dat de onderneming is opgericht op 30 januari 2020, hetgeen wordt bevestigd door het artikel op de website „Aliqtisadi”. Verzoeker stelt daarentegen dat de onderneming in mei 2019 is opgericht, slechts enkele dagen voordat hij zijn functie van leidinggevende bij Aman Holding daadwerkelijk heeft neergelegd, namelijk op 28 mei 2019. Voorts is de onderneming volgens het door verzoeker overgelegde inschrijvingsbewijs van Aman Facilities op 23 mei 2019 opgericht. Ten slotte blijkt ook uit de verklaring van Syria International Islamic Bank dat de oprichting vóór 30 januari 2020 heeft plaatsgevonden, aangezien op 10 november 2019 met de terugbetaling van de voor de oprichting van die onderneming verstrekte lening is begonnen. Dat verschil in datum doet echter niet af aan de rechtmatigheid van de handhavingshandelingen van 2020 aangezien, zelfs indien wordt aangenomen dat de Raad een onjuiste datum in aanmerking heeft genomen, vaststaat dat verzoeker erkent dat hij die onderneming vóór de vaststelling van die handelingen heeft opgericht.

143    Ten tweede blijkt uit het artikel op de website „Aliqtisadi” dat Aman Facilities actief is in de toeristische sector en hoteldiensten aanbiedt. Volgens dat artikel is de onderneming actief op de volgende gebieden: het beheer van hotels, particuliere inrichtingen en instellingen die gericht zijn op toerisme, dienstverlening of administratie en adviesverlening op het gebied van toerisme en dienstverlening. Verzoeker betoogt dat Aman Facilities schoonmaak- en sterilisatiediensten aanbiedt aan bepaalde ondernemingen en inrichtingen, waartoe hotels kunnen behoren, maar betwist daarentegen dat die onderneming hotel- en toeristische activiteiten exploiteert of ontwikkelt. Ter ondersteuning van zijn argument legt hij twee dienstenovereenkomsten over. Uit het voorwerp daarvan blijkt dat Aman Facilities schoonmaak- en sterilisatiediensten in een hotel verricht. Verzoeker legt ook het inschrijvingsbewijs van Aman Facilities van 22 januari 2020 over, dat de beschrijving van de activiteiten van Aman Facilities, zoals vermeld in het artikel op de website „Aliqtisadi”, evenwel bevestigt. Bijgevolg doen de twee dienstenovereenkomsten en het inschrijvingsbewijs van Aman Facilities niet af aan de lijst van de in het artikel op de website „Aliqtisadi” genoemde activiteiten en dus aan de relevantie van dat artikel.

144    Wat ten derde het deel van de motivering van 2020 betreft waarin wordt gesteld dat verzoeker Aman Facilities samen met en namens Foz heeft opgericht, moet worden opgemerkt dat de Raad slechts één artikel ter onderbouwing van die stelling heeft overgelegd, namelijk het artikel met de titel „Bashar Assi, nieuwe investeringsadviseur van Foz” van de website „Eqtsad News”, waarin wordt verwezen naar de banden tussen Foz en verzoeker. Volgens dat artikel gebruikt Foz verzoekers naam om nieuwe ondernemingen op te richten. In het kader van die samenwerking heeft verzoeker van het Syrische ministerie van Binnenlandse Handel en Consumentenbescherming toestemming gekregen voor de oprichting van Aman Facilities.

145    Opgemerkt zij dat verzoeker op dit punt een door een verantwoordelijke van Syria International Islamic Bank opgestelde verklaring op erewoord van 13 augustus 2020 heeft overgelegd, waaruit het bestaan van een aan verzoeker toegekende lening van 20 miljoen SYP (ongeveer 26 000 EUR) blijkt, alsook het aflossingschema van die lening, met ingang van 10 november 2019. Volgens verzoeker werd die banklening gebruikt om een deel van de oprichting van Aman Facilities te financieren, terwijl het andere deel met zijn eigen middelen werd gefinancierd. In dit verband heeft de Raad ter terechtzitting aangegeven dat niet kon worden uitgesloten dat verzoeker via Foz of een andere bank andere financieringsbronnen heeft gehad, ook al heeft de Raad erkend niet over enig bewijs te beschikken om zijn standpunt te staven.

146    Uit het voorgaande volgt dat verzoeker heeft aangetoond, zonder op nuttige wijze door de Raad te zijn weersproken, dat hij in eigen naam een lening is aangegaan om Aman Facilities op te richten. Evenzo blijkt uit het artikel van de website „Eqtsad News” dat het Syrische ministerie van Binnenlandse Handel en Consumentenbescherming verzoeker toestemming heeft gegeven voor de oprichting van die onderneming. Daarentegen blijkt daaruit niet dat Aman Facilities officieel door verzoeker en Foz is opgericht.

147    Ten vierde heeft de Raad ter terechtzitting gewezen op de gelijkenis tussen de benamingen „Aman Holding” en „Aman Facilities” om de band tussen Foz en verzoeker te benadrukken en aldus aan te tonen dat Aman Facilities in werkelijkheid namens Foz is opgericht. Verzoeker rechtvaardigt die keuze als een troef voor marketingdoeleinden om meer zichtbaarheid te verkrijgen en zijn activiteiten te ontwikkelen door gebruik te maken van het prestige van Aman Holding.

148    In dit verband volstaat de vaststelling dat de omstandigheid dat de benamingen van die twee ondernemingen de term „Aman” gemeen hebben, als zodanig geen voldoende bewijs kan opleveren van het feit dat Aman Facilities samen met en namens Foz is opgericht. Ook al heeft verzoeker aangegeven dat hij de naam „Aman Facilities” heeft gekozen om te profiteren van de bekendheid van Aman Holding, document WK 3599/2020 REV 1 bevat geen enkel bewijs dat Aman Facilities zo is genoemd wegens haar band met Aman Holding of dat Foz met dergelijke naamgeving heeft ingestemd.

149    Ten vijfde blijkt uit geen enkel bewijs in document WK 3599/2020 REV 1 dat Foz of zelfs Aman Holding van de activiteiten van Aman Facilities profiteert.

150    Ten slotte en ten zesde blijkt weliswaar uit het dossier dat Foz eigenaar is van Aman Holding, maar moet worden opgemerkt dat de in de handhavingshandelingen van 2020 neergelegde motivering voor de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten betrekking heeft op de band tussen Aman Facilities en Foz en niet op de band tussen Aman Holding en Aman Facilities.

151    Uit al het voorgaande volgt dat verzoeker weliswaar erkent dat hij Aman Facilities heeft opgericht, maar dat niet kan worden gesteld dat hij bij de oprichting van die onderneming namens Foz heeft gehandeld. Uit de rechtspraak volgt dat, rekening gehouden met de situatie in Syrië, de Raad aan de op hem rustende bewijslast voldoet indien hij de Unierechter een reeks voldoende concrete, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen overlegt op grond waarvan het bestaan van een toereikend verband tussen de persoon op wie een bevriezingsmaatregel van toepassing is en het bestreden regime kan worden vastgesteld (arrest van 21 april 2015, Anbouba/Raad, C‑605/13 P, EU:C:2015:248, punt 52). In die zin voldoet het enige bewijs dat de Raad heeft overgelegd om de gegrondheid van de nieuwe reden voor de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten aan te tonen, niet aan de uit die rechtspraak voortvloeiende vereisten, met name gelet op de door verzoeker aangevoerde bewijzen en argumenten die het tegendeel aantonen.

–       Conclusie over verzoekers hoedanigheid van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is

[omissis]

170    Wat in de tweede plaats de handhavingshandelingen van 2020 betreft, volgt uit het voorgaande dat de Raad een reeks voldoende concrete, nauwkeurige en onderling samenhangende aanwijzingen heeft overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verzoeker de stichtend vennoot van Fly Aman was en Aman Facilities had opgericht. Zoals uit de punten 139 en 140 hierboven blijkt, heeft de Raad daarentegen niet aangetoond dat verzoeker een belangrijke rol speelde in Aman Holding. De Raad toont evenmin aan dat Aman Facilities samen met en namens Foz is opgericht. Ten slotte heeft de Raad zich ten onrechte gebaseerd op de omstandigheid dat verzoeker tot mei 2019 voorzitter was van de raad van directeurs van Aman Dimashq en in die functie aan het project Marota City heeft deelgenomen.

171    Ten eerste moet worden vastgesteld dat Fly Aman, zoals blijkt uit het artikel van de website „Eqtsad News”, nog niet is opgericht. Verzoeker heeft ook gesteld, zonder op dit punt door de Raad te zijn weersproken, dat Fly Aman niet operationeel was. Ten tweede bevestigt verzoeker dat hij Aman Facilities heeft opgericht. Niettemin volstaat de oprichting van Aman Facilities, waarvan het statutaire doel in punt 143 hierboven is beschreven, op zich niet om aan te tonen dat verzoeker een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is. Verzoeker heeft ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht bovendien verklaard dat die onderneming zeer weinig – ten hoogste vijf – werknemers in dienst had, hetgeen de Raad niet heeft betwist. In die omstandigheden kan de Raad niet worden geacht afdoende te hebben aangetoond dat verzoeker ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van 2020 een vooraanstaand zakenman was die in Syrië actief is.

172    Wat de handhavingshandelingen van 2020 betreft, is de eerste reden voor de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten dus onvoldoende onderbouwd; bijgevolg moet de tweede reden voor opneming op die lijsten worden onderzocht.

 Banden met het Syrische regime

173    Opgemerkt moet worden dat, zoals uit de handhavingshandelingen van 2020 blijkt, de tweede reden voor de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten het feit betreft dat verzoeker door middel van zijn zakenactiviteiten steun verleent aan en profiteert van het Syrische regime.

174    Daarom moet worden vastgesteld om welke zakenactiviteiten het gaat.

175    Vastgesteld moet worden dat de zakenactiviteiten op grond waarvan de Raad meent dat verzoeker steun verleent aan en profiteert van het Syrische regime, hetzelfde zijn als die op grond waarvan de Raad hem heeft aangemerkt als een vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is.

176    In dit verband kan niet worden uitgesloten dat voor een bepaalde persoon de redenen voor opneming op de lijst elkaar in zekere mate overlappen, in die zin dat een persoon kan worden aangemerkt als een vooraanstaand zakenvrouw of -man die in Syrië actief is, en kan worden geacht bij de uitoefening van zijn activiteiten baat te hebben bij het Syrische regime of dat regime te steunen door middel van diezelfde activiteiten. Dat komt precies tot uiting in het feit dat, zoals in overweging 6 van besluit 2015/1836 is uiteengezet, de nauwe banden van deze categorie personen met en de steun ervan aan dat regime, een van de redenen is waarom de Raad heeft besloten deze categorie in te voeren. Maar zelfs in die hypothese gaat het om verschillende criteria (arrest van 23 september 2020, Kaddour/Raad, T‑510/18, EU:T:2020:436, punt 77).

177    Ten eerste moet uit de conclusies in de punten 130 en 135 hierboven worden afgeleid dat, aangezien verzoeker op de datum van vaststelling van de handhavingshandelingen van 2020 geen voorzitter van de raad van directeurs van Aman Dimashq was, hij niet kan worden geacht op die grond te profiteren van het Syrische regime of dit laatste te steunen door zijn deelname aan het project Marota City.

178    Ten tweede is in punt 121 hierboven vastgesteld dat verzoeker de stichtend vennoot van Fly Aman is. Verzoeker stelt evenwel dat Fly Aman niet operationeel is. In dit verband moet worden vastgesteld dat uit het artikel van de website „Eqtsad News” blijkt dat Fly Aman nog niet is opgericht. Uit geen enkel bewijs in de documenten WK 50/2019 INIT en WK 3599/2020 REV 1 blijkt dat verzoeker als stichtend vennoot van die luchtvaartmaatschappij profiteert van het Syrische regime of dat hij dit regime steunt. Het is juist dat volgens de internetsite „7al.net” de burgerluchtvaartsector in Syrië grote moeilijkheden ondervindt ten gevolge van de militaire operaties die daar plaatsvinden en ertoe hebben geleid dat het toeristische verkeer en de dienstverlening op bepaalde luchthavens zijn stopgezet. De Raad heeft zich in zijn schriftelijke stukken echter niet op die overweging gebaseerd om een mogelijk verband tussen de oprichting van de onderneming en het Syrische regime aan te tonen.

179    Ten derde blijkt uit punt 139 hierboven weliswaar dat verzoeker nog steeds banden met Aman Holding heeft, maar uit geen enkel bewijs in de documenten WK 50/2019 INIT en WK 3599/2020 REV 1 blijkt dat verzoeker in die hoedanigheid van het Syrische regime profiteert of dit regime steunt. In dit verband betoogde verzoeker dat hij binnen Aman Holding niet langer toezicht hield op projecten. In het bijzonder heeft hij het bewijs geleverd dat hij in zijn hoedanigheid van leidinggevende van Aman Holding en gekozen voorzitter van de raad van directeurs van Aman Dimashq is vervangen. Hij heeft aangetoond dat hij tijdelijk als werknemer in dienst bleef totdat hij een andere bron van inkomsten vond. De steun en het voordeel die verzoeker van zijn voormalige werkgever ontvangt, vormen dus geen rechtstreeks bewijs dat hij steun verleent aan of profiteert van het Syrische regime.

180    Wat ten vierde en tot slot Aman Facilities betreft, blijkt uit punt 146 hierboven weliswaar dat verzoeker toestemming heeft gekregen van het Syrische ministerie van Binnenlandse Handel en Consumentenbescherming voor de oprichting daarvan, maar het enkele feit dat hij een onderneming opricht die een beperkt aantal werknemers in dienst heeft, volstaat niet om aan te nemen dat verzoeker van het Syrische regime profiteert en dat regime steunt. In dit verband verwijst de website „Eqtsad News” naar de banden tussen verzoeker en Foz, aangezien laatstgenoemde verzoekers naam zou gebruiken om nieuwe ondernemingen op te richten, waaronder Aman Facilities. Dat gegeven wordt echter niet gestaafd door andere bewijzen in document WK 3599/2020 REV 1. Voorts moet worden opgemerkt dat niets in document WK 3599/2020 REV 1 erop wijst dat verzoeker via Aman Facilities specifiek steun verleent aan het Syrische regime.

181    Gelet op al het voorgaande moet worden vastgesteld dat de tweede reden voor de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten wegens zijn banden met het Syrische regime onvoldoende is onderbouwd, zodat de handhaving van verzoekers naam op die lijsten ongegrond is.

182    Derhalve moet, wat de handhavingshandelingen van 2020 betreft, het eerste middel van het beroep worden toegewezen en moeten die handelingen bijgevolg nietig worden verklaard voor zover zij verzoeker betreffen, zonder dat het vierde, het tweede en het derde middel tot staving van het beroep met betrekking tot die handelingen hoeven te worden onderzocht.

[omissis]


HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Besluit (GBVB) 2020/719 van de Raad van 28 mei 2020 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië, en uitvoeringsverordening (EU) 2020/716 van de Raad van 28 mei 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië, worden nietig verklaard voor zover zij betrekking hebben op Bashar Assi.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      De Raad van de Europese Unie zal, naast zijn eigen kosten, de helft van de kosten van Assi dragen.

4)      Assi draagt de helft van zijn eigen kosten.

Gervasoni

Madise

Martín y Pérez de Nanclares

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 24 november 2021.

ondertekeningen



*      Procestaal: Engels.


1      Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.