Language of document : ECLI:EU:T:2021:819

Zaak T257/19

(gedeeltelijke publicatie)

Khaldoun Al Zoubi

tegen

Raad van de Europese Unie

 Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 24 november 2021

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Beoordelingsfouten”

1.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten gelet op de situatie in Syrië – Besluit 2013/255/GBVB en verordening nr. 36/2012 – Criteria voor de vaststelling van de beperkende maatregelen – Vooraanstaande zakenlieden die in Syrië actief zijn – Begrip

[Art. 29 VEU; besluit 2013/255/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluiten (GBVB) 2015/1836, (GBVB) 2019/87, (GBVB) 2019/806 en (GBVB) 2020/719, art. 27, lid 2, onder a), en lid 3, en art. 28, lid 2, onder a), en lid 3; verordening nr. 36/2012 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening 2015/1828, art. 15, lid 1 bis, onder a), en lid 1 ter, en uitvoeringsverordeningen 2019/85, 2019/798 en 2020/716]

(zie punten 51, 52)

2.      Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Omvang van het toezicht – Opneming van verzoekers naam op de lijst in de bijlage bij het bestreden besluit op grond van zijn hoedanigheid van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is – Voor het publiek toegankelijke documenten – Bewijswaarde

[Besluit 2013/255/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluiten (GBVB) 2019/87, (GBVB) 2019/806 en (GBVB) 2020/719, bijlage I; verordening nr. 36/2012 van de Raad, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordeningen 2019/85, 2019/798 en 2020/716, bijlage II]

(zie punten 55, 70, 73, 80)

3.      Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Omvang van het toezicht – Beoordeling van de rechtmatigheid aan de hand van de gegevens die beschikbaar waren op het tijdstip van de vaststelling van het besluit

[Art. 263 VWEU; besluit 2013/255/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluiten (GBVB) 2019/87, (GBVB) 2019/806 en (GBVB) 2020/719, bijlage I; verordening nr. 36/2012 van de Raad, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordeningen 2019/85, 2019/798 en 2020/716, bijlage II]

(zie punt 58)

4.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden en economische middelen – Beroep tot nietigverklaring ingesteld door een vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is en ten aanzien van wie een besluit tot bevriezing van tegoeden is vastgesteld – Verdeling van de bewijslast – Besluit gebaseerd op een geheel van aanwijzingen – Bewijswaarde – Omvang

[Besluit 2013/255/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluiten (GBVB) 2019/87, (GBVB) 2019/806 en (GBVB) 2020/719, bijlage I; verordening nr. 36/2012 van de Raad, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordeningen 2019/85, 2019/798 en 2020/716, bijlage II]

(zie punten 81, 82, 91, 94‑96, 99, 102‑104, 110, 116‑121)

5.      Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Omvang van het toezicht – Bewijs van de gegrondheid van de maatregel – Verplichting voor de bevoegde autoriteit van de Unie om in geval van betwisting de gegrondheid van de tegen de betrokken personen of entiteiten aangevoerde redenen aan te tonen

[Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; besluit 2013/255/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluiten (GBVB) 2019/87, (GBVB) 2019/806 en (GBVB) 2020/719, bijlage I; verordening nr. 36/2012 van de Raad, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordeningen 2019/85, 2019/798 en 2020/716, bijlage II]

(zie punten 87‑93)

6.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten gelet op de situatie in Syrië – Besluit 2013/255/GBVB en verordening nr. 36/2012 – Criteria voor de vaststelling van de beperkende maatregelen – Steun aan het Syrische regime en baat bij dat regime – Begrip – Autonoom juridisch criterium – Opneming op de lijsten op basis van een geheel van nauwkeurige, concrete en onderling samenhangende aanwijzingen – Geen

[Art. 263 VWEU; besluit 2013/255/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij besluiten (GBVB) 2019/87, (GBVB) 2019/806 en (GBVB) 2020/719, bijlage I; verordening nr. 36/2012 van de Raad, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordeningen 2019/85, 2019/798 en 2020/716, bijlage II]

(zie punten 125, 128)

Samenvatting

Khaldoun Al Zoubi is een vooraanstaand zakenman in Syrië die volgens de Raad belangen en activiteiten in diverse sectoren van de Syrische economie heeft. Zijn naam is in januari 2019 opgenomen(1) op de lijsten van personen en entiteiten waarop de door de Raad ten aanzien van de Syrische Arabische Republiek vastgestelde beperkende maatregelen van toepassing zijn, en is daar in mei 2019 en in mei 2020 op gehandhaafd(2), op grond van het feit dat hij een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is, onder meer als vicevoorzitter van Aman Holding en meerderheidsaandeelhouder van een luchtvaartmaatschappij, en dat hij uit hoofde van die activiteiten banden heeft met Samer Foz, wiens naam eveneens op de lijsten is opgenomen. De Raad van de Europese Unie heeft ook aangegeven dat de vennootschap Aman Holding een meerderheidsbelang heeft in Aman Dimashq, een onderneming die actief is in de bouw van een door het Syrische regime ondersteund project voor luxewoningen en ‑bedrijven, en dat Al Zoubi van het Syrische regime profiteert en dat regime steunt.

De redenen voor opneming op een lijst waren gebaseerd op, ten eerste, het criterium van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is, zoals omschreven in artikel 27, lid 2, onder a), en artikel 28, lid 2, onder a), van besluit 2013/255(3), zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836, en in artikel 15, lid 1 bis, onder a), van verordening nr. 36/2012(4), zoals gewijzigd bij verordening 2015/1828, en, ten tweede, het criterium van banden met het Syrische regime, zoals omschreven in artikel 27, lid 1, en artikel 28, lid 1, van dat besluit en in artikel 15, lid 1, onder a), van die verordening.

Het Gerecht wijst verzoekers beroep tot nietigverklaring van de bestreden handelingen (hierna: „oorspronkelijke handelingen”, „handhavingshandelingen van 2019” en „handhavingshandelingen van 2020”) toe. Het feit dat hij in één enkele entiteit belangen heeft, toont namelijk op zich niet aan dat er sprake is van belangen en activiteiten in diverse sectoren van de economie die rechtvaardigen dat hij wordt aangemerkt als een vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is.

Beoordeling door het Gerecht

Wat in de eerste plaats de stelling betreft dat verzoeker een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is, onderzoekt het Gerecht de bewijzen die de Raad en verzoeker hebben overgelegd met betrekking tot de economische activiteiten van laatstgenoemde.

Met betrekking tot de hoedanigheid van meerderheidsaandeelhouder van luchtvaartmaatschappij Fly Aman stelt het Gerecht om te beginnen vast dat die reden uiteindelijk enkel ten aanzien van de oorspronkelijke handelingen gegrond is, aangezien verzoeker heeft aangetoond dat hij op de datum van vaststelling van de handhavingshandelingen van 2019 en 2020 niet langer meerderheidsaandeelhouder van die luchtvaartmaatschappij was. Wat betreft de hoedanigheid van vicevoorzitter van Aman Holding stelt het Gerecht eveneens vast dat verzoeker genoegzaam heeft aangetoond dat hij niet een dergelijke functie bekleedde. Wat de deelname van die vennootschap aan de raad van bestuur van Aman Dimashq betreft, een onderneming die betrokken is bij het door het Syrische regime ondersteunde vastgoedproject Marota City, kon de Raad dus niet, om aan te tonen dat verzoeker een vooraanstaand zakenman was, de deelname van Aman Holding aan dat vastgoedproject en verzoekers vermeende hoedanigheid van vicevoorzitter van Aman Holding in aanmerking nemen, aangezien hij slechts werknemer van Aman Holding was en geen zitting had in de raad van bestuur van Aman Dimashq. Met betrekking tot verzoekers banden met Samer Foz stelt het Gerecht voorts vast dat de Raad geen voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen heeft verstrekt die de banden tussen verzoeker en Foz voldoende kunnen onderbouwen. Wat ten slotte de oprichting van de vennootschap Asas Iron Company betreft, stelt het Gerecht vast dat verzoeker genoegzaam heeft aangetoond dat hij op de datum van vaststelling van de handhavingshandelingen van 2020 over geen enkele deelneming in die vennootschap beschikte en dat hij er geen stichtend lid van was.

Gelet op het voorgaande komt het Gerecht tot de slotsom dat de Raad niet heeft kunnen aantonen dat verzoeker een vooraanstaand zakenman is die in Syrië actief is, aangezien hij zich enkel correct heeft gebaseerd op het feit dat verzoeker meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman was, wat dan nog enkel juist was bij de vaststelling van de oorspronkelijke handelingen. Hij heeft evenmin kunnen aantonen dat verzoeker op de datum van vaststelling van de handhavingshandelingen van 2019 en 2020 een vooraanstaand zakenman was die in Syrië actief was. Het Gerecht oordeelt derhalve dat de eerste reden voor opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten onvoldoende is onderbouwd.

Wat in de tweede plaats de steun aan het Syrische regime betreft en de baat die verzoeker bij dat regime zou hebben gehad, herinnert het Gerecht er allereerst aan dat de redenen voor de opneming van de naam van een bepaalde persoon op de lijst elkaar kunnen overlappen en dat een persoon bijgevolg kan worden aangemerkt als vooraanstaand(e) zakenvrouw of -man die in Syrië actief is, en tegelijkertijd op basis van dezelfde activiteiten kan worden geacht baat te hebben bij het Syrische regime of dat regime te ondersteunen.

Aangezien verzoeker op het moment van de vaststelling van de bestreden handelingen geen vicevoorzitter van Aman Holding was, kon hij niet worden geacht uit hoofde van die functie baat te hebben bij het Syrische regime of dat regime te ondersteunen wegens zijn deelname aan het project Marota City. Daar verzoeker ook niet langer meerderheidsaandeelhouder van Fly Aman was, stelt het Gerecht vast dat er geen bewijzen zijn dat verzoeker in die hoedanigheid baat had bij het Syrische regime of dat regime steunde. De Raad heeft geen geheel van concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen verstrekt waaruit kan blijken dat verzoeker steun verleende aan en baat had bij het Syrische regime. Derhalve oordeelt het Gerecht dat de opneming van verzoekers naam op de betrokken lijsten ook om die reden ongegrond was.

Bijgevolg verklaart het Gerecht de bestreden handelingen nietig voor zover zij verzoeker betreffen.


1      Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2019/87 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019, L 18 I, blz. 13), en uitvoeringsverordening (EU) 2019/85 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2019, L 18 I, blz. 4).


2      Besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2019, L 132, blz. 36) en uitvoeringsverordening (EU) 2019/798 van de Raad van 17 mei 2019 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2019, L 132, blz. 1); besluit (GBVB) 2020/719 van de Raad van 28 mei 2020 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2020, L 168, blz. 66) en uitvoeringsverordening (EU) 2020/716 van de Raad van 28 mei 2020 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB 2020, L 168, blz. 1).


3      Besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013 betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB 2013, L 147, blz. 14), zoals gewijzigd bij besluit (GBVB) 2015/1836 van de Raad van 12 oktober 2015 (PB 2015, L 266, blz. 75).


4      Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 442/2011 (PB 2012, L 16, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2015/1828 van de Raad van 12 oktober 2015 (PB 2015, L 266, blz. 1).