Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 13 december 2004 ingesteld door D. Lacombe tegen Raad van de Europese Unie

(Zaak T-116/05)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 28 februari 2004 beroep ingesteld tegen de Raad van de Europese Unie door D. Lacombe, wonende te Evry (Frankrijk), vertegenwoordigd door S. Orlandi, X. Martin, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

de Raad te veroordelen tot betaling aan verzoeker van een toelage voor al het overwerk dat hij heeft verricht volgens de door zijn hiërarchisch meerdere en door de secretaris-generaal van de Raad voor akkoord getekende prestatiestaat, met aftrek van de reeds betaalde toelage;

de Raad te veroordelen tot betaling aan verzoekers socialezekerheidsstelsel van de in de toepasselijke wetgeving vastgelegde werkgeversbijdragen;

de Raad te veroordelen tot betaling aan verzoeker van de werkloosheidsuitkeringen waarop hij recht zou hebben gehad indien de werkgeversbijdragen tijdig aan zijn socialezekerheidsstelsel zouden zijn betaald;

verweerder te veroordelen tot betaling van moratoire intresten, berekend tegen de spilintrestvoet van de ECB vermeerderd met twee punten, over alle bedragen die hadden moeten zijn uitbetaald ter uitvoering van de door de partijen aangegane overeenkomst van hulpfunctionaris.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker was hulpfunctionaris bij de Raad van 1 december 2002 tot en met 31 juli 2003. Hij betoogt dat de Raad de toelage waarop hij recht had voor de prestaties op zaterdagen, zon- en feestdagen en dagen van sluiting van de kantoren, zonder motivering heeft verminderd van 73 tot 59,5 dagen. Tot staving daarvan beroept verzoeker zich op schending van artikel 57 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, artikel 56 van het Statuut, mededeling nr. 88/93 aan het personeel en de motiveringsplicht.

Verzoeker stelt vervolgens dat de Raad in strijd met artikel 70 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, niet de bijdragen heeft gestort die hij verschuldigd was aan de socialezekerheidskas waartoe verzoeker behoorde. Verzoeker vordert eveneens vergoeding van de schade die hij daardoor heeft geleden.

____________