Language of document : ECLI:EU:T:2007:381

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

12 december 2007 (*)

„Mededinging – Mededingingsregelingen in sector vitamineproducten – Cholinechloride (vitamine B 4) – Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG en artikel 53 van Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte – Toerekenbaarheid van inbreukmakende gedraging”

In zaak T‑112/05,

Akzo Nobel NV, gevestigd te Arnhem (Nederland),

Akzo Nobel Nederland BV, gevestigd te Arnhem,

Akzo Nobel Chemicals International BV, gevestigd te Amersfoort (Nederland),

Akzo Nobel Chemicals BV, gevestigd te Amersfoort,

Akzo Nobel Functional Chemicals BV, gevestigd te Amersfoort, aanvankelijk vertegenwoordigd door C. Swaak en J. de Gou, vervolgens door Swaak, M. van der Woude en M. Mollica, advocaten,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Whelan en F. Amato als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2005/566/EG van de Commissie van 9 december 2004 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (Zaak COMP/E-2/37.533 – Cholinechloride) (samenvatting in PB 2005, L 190, blz. 22),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. W. H. Meij, waarnemend voor de president van de Tweede kamer, N. J. Forwood en S. Papasavvas, rechters,

griffier: C. Kantza, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 februari 2007,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding en bestreden beschikking

1        Bij beschikking 2005/566/EG van 9 december 2004 in een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER-Overeenkomst (Zaak COMP/E-2/37.533 – Cholinechloride) (samenvatting in PB 2005, L 190, blz. 22; hierna: „beschikking”) heeft de Commissie vastgesteld dat verschillende ondernemingen inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) door hun deelname aan een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen bestaande uit het bepalen van prijzen, het verdelen van de markten en het coördineren van hun optreden jegens concurrenten in de cholinechloridesector in de EER (artikel 1 van de beschikking).

2        Aangaande het betrokken product preciseert de Commissie dat cholinechloride behoort tot het B-complex van in water oplosbare vitaminen (vitamine B 4). Het wordt hoofdzakelijk in de diervoederindustrie (pluimvee en varkens) gebruikt als toevoegingsmiddel. Het wordt verkocht als een 70 %-oplossing of in poedervorm op een drager van gedehydreerd graan of siliciumdioxide, met een cholinechloridegehalte van 50 à 60 %. Het cholinechloride dat niet wordt gebruikt als toevoegingsmiddel in diervoeder wordt geraffineerd tot een zuiverder product (van farmaceutische kwaliteit). Behalve uit de producenten bestaat de markt voor cholinechloride mede uit verwerkende bedrijven die het product in vloeibare vorm betrekken van de producenten en het voor rekening van de producent of voor eigen rekening verwerken tot cholinechloride op een drager, en uit distributeurs.

3        Blijkens punt 3 van de beschikking heeft de Commissie een onderzoek naar de wereldwijde cholinechloridesector ingesteld nadat de Amerikaanse producent Bioproducts haar in april 1999 had verzocht om toepassing van clementiemaatregelen. Het onderzoek bestreek de periode van 1992 tot eind 1998. In punt 45 van de beschikking vermeldt de Commissie dat de Canadese producent Chinook reeds op 25 november en 3 en 16 december 1998 contact met haar had opgenomen over de betrokken mededingingsregeling, maar dat zij destijds geen onderzoek had geopend.

4        Wat de EER betreft, is de betrokken mededingingsregeling volgens punt 64 van de beschikking uitgevoerd op twee verschillende, maar nauw met elkaar verbonden niveaus: het mondiale en het Europese. Op mondiaal niveau hebben de producenten Bioproducts (Verenigde Staten), Chinook (Canada), Chinook Group Ltd (Canada), DuCoa (Verenigde Staten), BASF AG (Duitsland), UCB NV (België) en verzoeksters, vijf vennootschappen van de groep Akzo Nobel (Nederland), tussen juni 1992 en april 1994 rechtstreeks of indirect deelgenomen aan mededingingsverstorende activiteiten. Die activiteiten strekten er in wezen toe de prijzen in de hele wereld, en met name in de EER, te doen stijgen en de verwerkende bedrijven, met name in de EER, te controleren teneinde te waarborgen dat deze de afgesproken prijsverhogingen niet in gevaar brachten, en de wereldmarkt te verdelen door een terugtrekking van de Noord-Amerikaanse producenten van de Europese markt in ruil voor de terugtrekking van de Europese producenten van de Noord-Amerikaanse markt. De Commissie wijst op negen bijeenkomsten van het kartel op wereldschaal, van juni 1992 (in Mexico, Mexico) tot april 1994 (in Johor Bahru, Maleisië). De belangrijkste bijeenkomst was die van Ludwigshafen (Duitsland) van november 1992.

5        Enkel de Europese producenten (BASF, UCB en verzoeksters) hebben deelgenomen aan de bijeenkomsten ter uitvoering van de mededingingsregeling op Europees niveau, die bestond van maart 1994 tot oktober 1998. De Commissie wijst in dat verband op vijftien bijeenkomsten, van maart 1994 (in Schoten, België) tot oktober 1998 (in Brussel, België, of Aken, Duitsland). Volgens punt 65 van de beschikking dienden deze bijeenkomsten om de op wereldschaal gemaakte afspraak voort te zetten. Zij strekten ertoe, de prijzen in de hele EER regelmatig te verhogen, de markten te verdelen en individuele klanten toe te wijzen, en de verwerkende bedrijven in Europa te controleren teneinde een hoog prijsniveau te handhaven.

6        Volgens de Commissie maakten de mondiale en Europese regelingen, wat de EER betreft, deel uit van een algemeen plan dat de hoofdlijnen aangaf voor het optreden van de kartelleden en dat hun individuele commerciële opstelling beperkte omwille van één enkel concurrentiebeperkend, economisch doel, namelijk de vervalsing van de normale concurrentievoorwaarden in de EER. Volgens de Commissie moet derhalve worden aangenomen dat de regelingen op mondiaal en Europees niveau één enkele complexe en voortdurende inbreuk met betrekking tot de EER opleveren, waarbij de Noord-Amerikaanse producenten gedurende een bepaalde tijd en de Europese producenten gedurende de gehele periode in kwestie betrokken waren.

7        Wat de adressaten van de beschikking betreft, stelt de Commissie in punt 166 daarvan dat verzoeksters, BASF, Bioproducts, Chinook, DuCoa en UCB aansprakelijk zijn voor de inbreuk. De beschikking is daarentegen niet gericht tot Ertisa, een Spaanse vennootschap die 50 % van de Spaanse markt in handen heeft, daar de Commissie in punt 178 van de beschikking overwoog dat de bewijzen onvoldoende waren om haar aansprakelijk te houden voor de gestelde feiten.

8        In artikel 3 van de beschikking gelastte de Commissie de ondernemingen tot wie de beschikking was gericht, onmiddellijk een einde te maken aan de in artikel 1 van de beschikking bedoelde inbreuken, voor zover zij dat nog niet hadden gedaan, en zich voortaan te onthouden van de vastgestelde inbreukmakende handelingen of gedragingen alsmede alle maatregelen met een zelfde of gelijkaardig doel of gevolg.

9        Met betrekking tot de oplegging van geldboeten overwoog de Commissie dat de Noord-Amerikaanse producenten (Bioproducts, Chinook en DuCoa) hun deelname aan de inbreuk uiterlijk hadden beëindigd op 20 april 1994, na de bijeenkomst te Johor Bahru (zie punt 4). Volgens punt 165 van de beschikking beschikte de Commissie niet over bewijzen dat er andere bijeenkomsten of contacten zijn geweest waarbij de Noord-Amerikaanse producenten betrokken waren en waarbij zij de prijzen voor de EER hebben vastgesteld of hun oorspronkelijke verbintenis om niet naar Europa te exporteren hebben bevestigd. Daar de eerste handeling van de Commissie met betrekking tot deze inbreuk dateert van 26 mei 1999, meer dan vijf jaar nadat de Noord-Amerikaanse producenten hun deelname hadden beëindigd, heeft de Commissie die producenten geen geldboete opgelegd, een en ander overeenkomstig artikel 1 van verordening (EEG) nr. 2988/74 van de Raad van 26 november 1974 inzake de verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het gebied van het vervoers‑ en het mededingingsrecht van de Europese Economische Gemeenschap (PB L 319, blz. 1) en artikel 25 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1).

10      Daar de Europese producenten daarentegen tot 30 september 1998 hebben deelgenomen, heeft de Commissie hun geldboeten opgelegd van in totaal 66,34 miljoen EUR.

11      Wat meer bepaald de groep Akzo Nobel betreft, heeft de Commissie beslist de beschikking gezamenlijk te richten tot Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Functional Chemicals BV, Akzo Nobel Chemicals BV, Akzo Nobel Chemicals International BV en Akzo Nobel Nederland BV. De laatste drie, of hun rechtsvoorgangers, hebben rechtstreeks deelgenomen aan de inbreuk. Akzo Nobel Functional Chemicals is in juni 1999 opgericht als dochteronderneming van Akzo Nobel Chemicals, toen deze een holdingmaatschappij is geworden. Daarom was de Commissie van mening dat Akzo Nobel Functional Chemicals de rechtsopvolger was met betrekking tot de meeste activiteiten in de cholinechloridesector die voordien door haar moedermaatschappij werden uitgeoefend, en dat de beschikking derhalve ook tot haar moest worden gericht.

12      Akzo Nobel vormt een economische eenheid met de andere rechtspersonen van de groep Akzo Nobel die adressaten zijn van de beschikking. Het is die economische eenheid die verantwoordelijk was voor de productie van cholinechloride in de EER en die heeft deelgenomen aan het kartel. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien de operationele dochterondernemingen van Akzo Nobel in de betrokken periode een zelfstandig commercieel beleid hadden kunnen voeren en dat ook hadden gedaan. Akzo Nobel was echter geen loutere investeringsstructuur, maar de spil van de groep Akzo Nobel, die de belangrijkste activiteiten met betrekking tot de algemene strategie van de groep, de financiën, de juridische kwesties en het personeelsbeleid coördineerde. Door die functies oefende Akzo Nobel daadwerkelijk beslissende invloed uit op het commerciële beleid van haar dochterondernemingen, die zij rechtstreeks of indirect alle voor 100 % controleerde. De Commissie concludeerde daarom dat de dochterondernemingen van Akzo Nobel geen commerciële autonomie hadden, zodat zij de beschikking tot haar heeft gericht, hoewel zij niet individueel aan de mededingingsregeling heeft deelgenomen (punt 172 van de beschikking).

13      Dat de operationele vennootschappen en de „business units” van de groep Akzo Nobel geen commerciële autonomie hadden, wordt ook bewezen door de documenten met de titel „Authority Schedules” die Akzo Nobel in de administratieve procedure heeft overgelegd. Blijkens die stukken worden de doelstellingen van de groep en de richtsnoeren met betrekking tot de strategie van de business units bepaald door de raad van bestuur van Akzo Nobel. Die strategieën kunnen slechts worden goedgekeurd indien zij aansluiten bij het strategisch plan van de groep. Bovendien wordt ook over de samenstelling van de portefeuille in het kader van het strategisch plan beslist door de raad van bestuur van Akzo Nobel, terwijl het operationele plan van elke business unit moet stroken met de richtsnoeren en de doelstellingen van de groep zoals die zijn vastgesteld door de raad van bestuur. Voor investeringen van meer dan 2,5 miljoen EUR ten slotte is, naargelang van hun financiële impact, goedkeuring vereist van het „Board Committee”, de „Full Board of Management” of de „Supervisory Board” van Akzo Nobel. De raad van bestuur beslist ook over de winstuitkering en de dividenden, en over de benoemingen, bezoldigingen en ontslagen (punt 173 van de beschikking).

14      De beschikking is niet gericht tot Akzo Nobel Chemicals SpA, die de mededeling van punten van bezwaar had ontvangen omdat werd vermoed dat zij had deelgenomen aan onrechtmatige activiteiten betreffende de Spaanse cholinechloridemarkt, daar de Commissie de verzamelde bewijzen onvoldoende achtte om haar aansprakelijk te stellen (punt 176 van de beschikking).

15      De Commissie heeft de geldboeten vastgesteld overeenkomstig haar richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd (PB 1998, C 9, blz. 3) en haar mededeling betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen (PB 1996, C 207, blz. 4).

16      Voor de vaststelling van het uitgangsbedrag van de geldboeten kondigde de Commissie aan dat zij de betrokken ondernemingen verschillend zou behandelen, teneinde rekening te houden met hun uiteenlopende daadwerkelijke economische vermogen om de mededinging aanzienlijke schade te berokkenen. Aangezien de inbreuk op mondiaal niveau begon met de deelname van Noord-Amerikaanse ondernemingen die er onder andere in toestemden zich van de Europese markt terug te trekken, achtte de Commissie het daarom op zijn plaats om uit te gaan van de mondiale marktaandelen van de bij de inbreuk betrokken ondernemingen om hun respectieve gewicht te bepalen (punten 200 en 201 van de beschikking).

17      Op basis van hun mondiale marktaandeel in 1997 heeft de Commissie verzoeksters, met een marktaandeel van 12 %, ingedeeld in de derde categorie. Om een voldoende afschrikkende werking te garanderen heeft de Commissie, gelet op de omzet van Akzo Nobel in 2003 (13 miljard EUR), het uitgangbedrag vermenigvuldigd met 1,5.

18      Vervolgens heeft de Commissie het uitgangbedrag verhoogd met 10 % voor elk vol jaar waarin de inbreuk is gepleegd en met 5 % voor elke extra periode van zes maanden of meer, maar van minder dan een jaar. Daar de inbreuk minstens vijf jaar en elf maanden heeft geduurd (van 13 oktober 1992 tot 30 september 1998), heeft de Commissie het uitgangsbedrag verhoogd met 55 %. Het basisbedrag van de aan verzoeksters hoofdelijk opgelegde geldboete is aldus vastgesteld op 29,99 miljoen EUR.

19      Inzake de toepassing op verzoeksters van de mededeling betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen beklemtoonde de Commissie het belang van de vrijwillige mededeling van 8 januari 2002 betreffende vijf bijeenkomsten op Europees niveau. Daardoor heeft de Commissie volgens punt 233 van de beschikking het bewijs kunnen leveren van de omvang en de duur van de inbreuk op Europees niveau. Bovendien hebben verzoeksters de door de Commissie in aanmerking genomen feiten niet fundamenteel betwist. De Commissie meende derhalve dat verzoeksters’ geldboete moest worden verminderd met 30 % van het bedrag van de geldboete die hun anders zou zijn opgelegd (punten 233‑236 van de beschikking).

20      Aan het eind van deze procedure is de aan verzoeksters opgelegde geldboete vastgesteld op 20,99 miljoen EUR.

 Procesverloop en conclusies van partijen

21      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 2 maart 2005, hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld.

22      Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 25 februari (ingeschreven onder nummer T‑111/05) en 1 maart 2005 (ingeschreven onder nummer T‑101/05), hebben ook UCB en BASF, die eveneens adressaten zijn van de beschikking, tegen die beschikking beroep ingesteld.

23      Bij beschikking van 7 september 2006 heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht, partijen gehoord, beslist de zaken T‑101/05 en T‑111/05 alsmede de onderhavige zaak overeenkomstig artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht te voegen voor de mondelinge behandeling en het arrest.

24      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het partijen in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang een schriftelijke vraag gesteld.

25      Na partijen ter terechtzitting daarover te hebben gehoord, heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering bij arrest in de zaken T‑101/05 en T‑111/05 de voeging van de onderhavige zaak met de zaken T‑101/05 en T‑111/05 voor het arrest ongedaan gemaakt.

26      Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

–        de beschikking nietig te verklaren;

–        de Commissie in de kosten te verwijzen.

27      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond te verklaren voor zover het Akzo Nobel Nederland, Akzo Nobel Chemicals International en Akzo Nobel Chemicals betreft;

–        het beroep voor het overige te verwerpen;

–        verzoeksters in de kosten te verwijzen.

 In rechte

28      Verzoeksters voeren drie middelen aan: onterechte hoofdelijk aansprakelijkstelling van Akzo Nobel, schending van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 nu het bedrag van de geldboete 10 % van de omzet van Akzo Nobel Functional Chemicals in 2003 overschrijdt, en schending van de motiveringsplicht met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkstelling van Akzo Nobel.

1.     Ontvankelijkheid van het beroep wat Akzo Nobel Nederland, Akzo Nobel Chemicals International en Akzo Nobel Chemicals betreft

 Argumenten van partijen

29      Volgens de Commissie bevat het beroep, dat moet worden opgevat als vijf individuele beroepen, geen middelen die de nietigverklaring van de beschikking of de verlaging van de geldboete ten aanzien van Akzo Nobel Nederland, Akzo Nobel Chemicals International en Akzo Nobel Chemicals kunnen rechtvaardigen. Wat die drie verzoeksters betreft, strookt het beroep dus niet met artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie, noch met artikel 44 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Het beroep moet met betrekking tot die verzoeksters hoe dan ook rechtens kennelijk ongegrond worden verklaard.

30      Verzoeksters achten het beroep ontvankelijk wat Akzo Nobel Nederland, Akzo Nobel Chemicals International en Akzo Nobel Chemicals betreft. Zij beklemtonen dat het beroep voldoet aan de voorwaarden van artikel 21 van het Statuut van het Hof en van artikel 44 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, en stellen dat de mogelijke nietigverklaring van de beschikking hun procesbelang rechtvaardigt.

 Beoordeling door het Gerecht

31      Van meet af aan moet worden opgemerkt dat aangezien het om één en hetzelfde beroep gaat, dat ontvankelijk is wat Akzo Nobel en Akzo Nobel Functional Chemicals betreft, de door de Commissie opgeworpen exceptie niet behoeft te worden onderzocht (zie in die zin en naar analogie arrest Hof van 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C‑313/90, Jurispr. blz. I‑1125, punten 30 en 31).

32      In dat verband volstaat het door de Commissie ter terechtzitting aangevoerde argument dat de beoordeling in het vorige punt slechts geldt voor gevallen waarin de nietigverklaring ten goede komt aan een ieder, ongeacht of die een beroep heeft ingesteld, niet om een onderzoek van die exceptie noodzakelijk te maken. Hoewel de nietigverklaring van een beschikking waarbij op grond van artikel 81 EG geldboeten worden opgelegd aan verschillende entiteiten niet ten goede mag komen aan entiteiten die geen beroep hebben ingesteld (zie in die zin arrest Hof van 14 september 1999, Commissie/AssiDomän Kraft Products e.a., C‑310/97 P, Jurispr. blz. I‑5363, punt 63) of wier beroep niet-ontvankelijk is, heeft de Commissie niet uiteengezet hoe een eventuele nietigverklaring van de beschikking op grond van de in punt 30 genoemde middelen ten goede zou kunnen komen aan Akzo Nobel Nederland, Akzo Nobel Chemicals International en Akzo Nobel Chemicals. In dupliek stelt de Commissie trouwens zelf dat, gelet op de in het verzoekschrift geformuleerde middelen, een eventuele nietigverklaring slechts invloed zou kunnen hebben op de aansprakelijkheid van de topholding van de groep of het bedrag van de aan Akzo Nobel Functional Chemicals opgelegde geldboete. Zelfs indien het beroep van Akzo Nobel Nederland, Akzo Nobel Chemicals International en Akzo Nobel Chemicals niet ontvankelijk zou zijn, moet het Gerecht het beroep bovendien niettemin in zijn geheel onderzoeken. Onder die omstandigheden rechtvaardigen redenen van proceseconomie dat de door de Commissie aangevoerde grond van niet-ontvankelijkheid niet wordt onderzocht.

2.     Ten gronde

 Eerste middel: onterechte hoofdelijk aansprakelijkstelling van Akzo Nobel

 Argumenten van partijen

33      Verzoeksters menen dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de geldboete hoofdelijk op te leggen aan Akzo Nobel, de topholding van de groep die rechtstreeks of indirect 100 % van het kapitaal van haar dochtermaatschappijen in handen heeft. Zij beschrijven de organisatorische en juridische structuur van de groep Akzo Nobel als volgt. De organisatorische structuur bestaat uit een centrale kern (Akzo Nobel NV), business units en sub business units. De activiteiten van de groep zijn in feite aldus georganiseerd dat een business unit of sub business unit een activiteit ontplooit via verschillende dochterondernemingen van Akzo Nobel; de sub business unit methylaminen en cholinechloride bijvoorbeeld omvat activiteiten van verschillende dochterondernemingen van Akzo Nobel. De juridische structuur omvat Akzo Nobel als topholding en meer dan 1 000 juridische entiteiten waarvan zij rechtstreeks of indirect 100 % in handen heeft. Die juridische entiteiten moeten worden beschouwd als portefeuillehouders die commerciële activiteiten uitoefenen die worden beheerd door de business units en sub business units. In casu zijn Akzo Nobel Chemicals International, Akzo Nobel Chemicals en Akzo Nobel Functional Chemicals eigenaar van met name de activiteit die wordt uitgeoefend door de sub business unit methylaminen en cholinechloride. De organisatorische en de juridische structuur van de groep Akzo Nobel lopen dus parallel.

34      Deze groep heeft vanuit organisatorisch oogpunt dus twee niveaus: een centrale kern die verantwoordelijk is voor strategische kwesties (belangrijkste investeringen, financiën, juridische kwesties, personeel) en 20 business units op het direct daaronder liggende niveau. Elk van die eenheden heeft een directeur-generaal, een directie, algemene diensten en verantwoordelijken voor het gehele operationele beheer. Zolang de directie van de business unit de door Akzo Nobel vastgestelde en goedgekeurde strategische financiële doelstellingen eerbiedigt, is zij geheel autonoom en enkel gebonden aan de „business principles” (de basiswaarden van de zakenwereld, zoals ondernemingsgeest, persoonlijke integriteit, sociale verantwoordelijkheid, enz.) en de „corporate directives” (de richtsnoeren van de onderneming aangaande juridische en fiscale aangelegenheden, personeelsbeleid, gezondheid, veiligheid en milieu, enz.) die voor de gehele groep Akzo Nobel gelden. Elke business unit bestaat uit sub business units met een eigen directie. In casu werden de commerciële activiteiten inzake cholinechloride uitgeoefend door Akzo Nobel Chemicals, Akzo Nobel Functional Chemicals en Akzo Nobel Chemicals SpA.

35      De business units en sub business units van de betrokken branche bepalen, los van Akzo Nobel, het commerciële beleid, de commerciële strategie en het commerciële optreden. Dat betekent evenwel niet dat die business units of sub business units dezelfde beslissingsbevoegdheid hebben met betrekking tot de dochterondernemingen. Het is immers onmogelijk aan te nemen dat elke business unit en sub business unit het commerciële beleid van de verschillende dochterondernemingen bepaalt.

36      Volgens de analyse van de rechtspraak door Akzo Nobel moet de beslissende invloed die een moedermaatschappij moet uitoefenen om aansprakelijk te kunnen worden gesteld voor het optreden van haar dochteronderneming, het commerciële beleid van deze laatste stricto sensu betreffen. De Commissie moet dus bewijzen dat de moedermaatschappij een dermate sturende bevoegdheid kan uitoefenen dat de dochteronderneming alle autonomie met betrekking tot haar commerciële gedragslijn wordt ontnomen, en dat zij die bevoegdheid ook heeft uitgeoefend.

37      Verzoeksters stellen evenwel dat volgens de rechtspraak een 100 %-dochteronderneming kan worden vermoed de instructies van haar moedermaatschappij te hebben gevolgd. Opdat de Commissie in een dergelijk geval verplicht is enkel de dochteronderneming aansprakelijk te stellen, moet deze haar commerciële beleid grotendeels zelf bepalen. Wanneer is vastgesteld dat zulks het geval is, moet de Commissie bewijzen dat de moedermaatschappij in een concreet geval daadwerkelijk beslissende invloed heeft uitgeoefend. Een unitaire organisatie als die van de groep Akzo Nobel volstaat als zodanig dus niet om het bewijs van de daadwerkelijke betrokkenheid van de moedermaatschappij overbodig te maken. Bovendien stelt Akzo Nobel dat de Commissie in haar beschikkingspraktijk en de gemeenschaprechter steeds feiten aanvoeren om het vermoeden in kwestie te staven.

38      De dochterondernemingen van Akzo Nobel bepalen hun commercieel beleid grotendeels zelf, nu elk van hen een eigen beslissingsorgaan heeft. Daar Akzo Nobel geen enkele commerciële activiteit uitoefent en geen enkel product vervaardigt of verdeelt, beschikt zij niet over een dermate sturende bevoegdheid dat de dochterondernemingen alle autonomie met betrekking tot de bepaling van hun gedrag op de markt wordt ontnomen. Akzo Nobel stippelt enkel de algemene macro-economische strategie van de groep uit, zonder een rol op te eisen met betrekking tot de louter commerciële beslissingen. Besluiten betreffende prijzen en prijsverhogingen worden in beginsel binnen elke dochteronderneming genomen door de directeurs marketing van de betrokken producten. Akzo Nobel behandelt dus uitsluitend de belangrijkste strategische kwesties (financiën, juridische kwesties, regels en beleid inzake gezondheid, veiligheid, milieu, enz.), hetgeen vragen van commercieel beleid uitsluit. De verantwoordelijkheid voor kwesties van commercieel beleid berust dus bij de business units en sub business units, waarvan alle operationele dochterondernemingen van de groep deel uitmaken.

39      Uit het internationale bedrijfsblad van Akzo Nobel blijkt duidelijk de zeer gedetailleerde structuur van de dochterondernemingen. Deze structuur zou nutteloos zijn indien het commerciële beleid werd bepaald door de raad van bestuur van Akzo Nobel. Geen enkele moedermaatschappij die het gehele kapitaal van haar dochteronderneming in handen heeft, zou die echter zonder enig toezicht laten handelen. Zo bepaalt Akzo Nobel het beleid en de regels inzake gezondheid, veiligheid, milieu, bedrijfsidentiteit en collectieve arbeidsovereenkomsten die de dochterondernemingen moeten volgen. Een dergelijk toezicht kan echter niet worden gelijkgesteld met een toezicht op het commerciële beleid stricto sensu van de dochterondernemingen.

40      Verder heeft elke bij deze procedure betrokken dochteronderneming haar eigen raad van bestuur, waarbij het commerciële beleid (prijsstelling, distributie) wordt bepaald op het niveau van de business units en sub business units die verantwoordelijk zijn voor de respectieve producten. De omzet in de cholinechloridesector is te vinden in de rekeningen van Akzo Nobel Chemicals, Akzo Nobel Functional Chemicals en Akzo Nobel Chemicals SpA.

41      De directeur marketing van cholinechloride heeft blijkens zijn functieomschrijving vooral tot taak het opstellen van het verkoopplan qua hoeveelheden, prijzen, product-mix en marktfilosofie. Het ontbreken van schriftelijke bewijzen voor alle gestelde feiten doet niet af aan de waarde van de door Akzo Nobel aangevoerde elementen, met name gelet op het feit dat zij in de administratieve procedure talrijke bewijzen heeft overgelegd.

42      Nu het vermoeden in kwestie op grond van het voorgaande is weerlegd, menen verzoeksters dat de opvatting van de Commissie juist zou zijn geweest indien Akzo Nobel instructies had gegeven met betrekking tot de prijsstelling en de verdeling van de markt voor cholinechloride. Een moedermaatschappij van meer dan 1 000 juridische entiteiten kan echter materieel aan al was het maar één van haar dochterondernemingen geen instructies geven inzake prijsbeleid of commercieel gedrag. De Commissie heeft niet bewezen dat Akzo Nobel van de inbreuk afwist, dat zij daarbij rechtstreeks betrokken was of dat zij haar dochterondernemingen daartoe opdracht had gegeven. De elementen waarop zij zich in de beschikking baseert om Akzo Nobel hoofdelijk aansprakelijk te stellen, hebben geen betrekking op het commerciële beleid stricto sensu van de dochterondernemingen. Daar verzoeksters hebben aangetoond dat de sub business unit methylaminen en cholinechloride hoe dan ook een grote commerciële autonomie had, had de Commissie moeten bewijzen dat Akzo Nobel een beslissende invloed heeft uitgeoefend op het commerciële beleid van de andere verzoeksters of op de sub business unit methylaminen en cholinechloride. De Commissie heeft dat bewijs echter niet geleverd, daar Akzo Nobel geen enkele reden had om een dergelijke invloed uit te oefenen.

43      In die context is het weinig relevant te onderzoeken welke natuurlijke of rechtspersoon de vicevoorzitters van de groep, de directeuren en andere actoren van de sub business unit methylaminen en cholinechloride aanwijst en aan wie zij rekenschap moeten afleggen. De kernvraag is of Akzo Nobel beslissende controle had over het commerciële beleid van haar dochterondernemingen of van deze sub business unit. Er zou zelfs kunnen worden gesteld dat de sub business unit methylaminen en cholinechloride de adressaat van de beschikking had moeten zijn.

44      Verzoeksters merken op dat indien alle juridische entiteiten van de cholinechloridesector als één enkele economische eenheid mochten worden beschouwd, er geen enkele reden zou zijn om Akzo Nobel Chemicals van de kring van adressaten van de beschikking uit te sluiten op de enkele grond dat de Commissie onvoldoende bewijzen had om haar aansprakelijk te stellen. Bovendien spreekt deze uitsluiting de bewering van de Commissie tegen dat Akzo Nobel de enige band vormde tussen de productie van cholinechloride in Italië en die in Nederland.

45      Verzoeksters beklemtonen dat Akzo Nobel zich in de administratieve procedure nooit heeft opgesteld als enige gesprekspartner van de Commissie. Bovendien heeft elke verzoekster een aparte lastgeving gegeven aan de advocaten die hen vertegenwoordigen.

46      Gelet op hetgeen voorafgaat en op het feit dat de andere elementen dan het houden van het volledige kapitaal waarop de Commissie zich baseert, irrelevant dan wel onjuist zijn, meent Akzo Nobel dat zij het vermoeden inzake de aansprakelijkheid van de topholding van de groep heeft weerlegd. Daar de Commissie niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat Akzo Nobel beslissende invloed had op het commerciële beleid van haar dochterondernemingen, moet dit middel worden aanvaard.

47      De Commissie beklemtoont dat een moedermaatschappij volgens de rechtspraak geacht kan worden beslissende invloed uit te oefenen op een dochteronderneming, wanneer het gedrag van laatstgenoemde in wezen afhankelijk is van de instructies die zij tot haar richt, dat wil zeggen wanneer de moedermaatschappij de grote lijnen van de strategie en het commerciële optreden van haar dochteronderneming bepaalt. De rechtspraak eist niet dat de moedermaatschappij haar dochteronderneming opdracht geeft een inbreuk te plegen, opdat de Commissie de beschikking waarbij een geldboete wordt opgelegd tot haar kan richten. Het volstaat dus dat de moedermaatschappij een beslissende invloed heeft uitgeoefend op het algemene commerciële beleid van haar dochterondernemingen opdat zij hoofdelijk aansprakelijk zou zijn, zonder dat de Commissie behoeft aan te tonen dat zij van de inbreuk afwist of dat zij daar rechtsreeks bij betrokken was.

48      Blijkens de rechtspraak kan dit vermoeden slechts worden weerlegd indien wordt bewezen dat de moedermaatschappij het commerciële beleid van haar dochteronderneming niet op beslissende wijze kon beïnvloeden, of dat de dochteronderneming inderdaad autonoom was. Derhalve moet met afdoende bewijzen worden aangetoond dat de moedermaatschappij niet in staat was beslissende invloed uit te oefenen op de grote lijnen van de strategie en het commerciële optreden van haar dochteronderneming, of dat zij dat niet daadwerkelijk heeft gedaan, hoewel zij 100 % van haar kapitaal in handen had. Het volstaat daarentegen niet aan te tonen dat de dochteronderneming haar activiteiten grotendeels zelfstandig heeft uitgeoefend en dat zij haar eigen raad van bestuur had, welk bewijs in casu hoe dan ook niet is geleverd.

49      Verzoeksters kunnen niet stellen dat zij het vermoeden ten laste van Akzo Nobel hebben weerlegd door de elementen die zij hebben verstrekt in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar, en kunnen evenmin de wettigheid van de beschikking betwisten op basis van stukken die niet zijn overgelegd in de administratieve procedure.

50      De door verzoeksters verstrekte elementen volstaan hoe dan ook niet om het vermoeden ten laste van Akzo Nobel te weerleggen. Verzoeksters hebben namelijk niet vermeld welke juridische entiteiten de vicevoorzitters van de groep, het leidinggevend personeel van de business units of de personen of entiteiten van wie die vicevoorzitters afhangen benoemen. De Commissie meent dat zij redelijkerwijs mag aannemen dat de vicevoorzitters van de groep worden benoemd door Akzo Nobel, waaraan zij rekenschap over hun beheer moeten afleggen.

51      In het verzoekschrift stellen verzoeksters dat het commerciële beleid van de dochterondernemingen niet door henzelf wordt bepaald, maar door de business units en sub business units, waarbij de directie van Akzo Nobel zorgt voor de coördinatie en oriëntatie. Dat de verzoekende dochterondernemingen een eigen raad van bestuur hebben, betekent niet noodzakelijk dat zij geheel zelfstandig de fundamentele commerciële besluiten nemen met betrekking tot de productie en verhandeling van cholinechloride. Dat zij deel uitmaken van de sub business unit methylaminen en cholinechloride, die eigen bestuursorganen heeft, pleit voor het tegendeel. Gelet op verzoeksters’ betoog dat de directie van elke sub business unit rekenschap aflegt aan de directie van een business unit, veronderstelt de Commissie dat de directie van elke business unit op haar beurt rekenschap moet afleggen aan de directie van Akzo Nobel. Juist deze verplichting rechtvaardigt dat de groep Akzo Nobel als een „economische eenheid” wordt aangemerkt. Zelfs indien de directeur marketing van de sub business unit cholinechloride geheel zelfstandig de prijs van het product bepaalt, bevestigt dit dat de dochterondernemingen van de groep geen autonomie hebben, en sluit dat niet uit dat Akzo Nobel beslissende invloed heeft.

52      Verder meent de Commissie dat verzoeksters’ argument dat zij de beschikking had moeten richten tot de sub business unit methylaminen en cholinechloride, moet worden afgewezen, aangezien deze sub business unit geen juridische entiteit is; de enige juridische entiteiten zijn de dochterondernemingen van de door Akzo Nobel gecoördineerde groep. Die juridische entiteiten kunnen hun verantwoordelijkheid niet ontlopen door het enkele feit dat zij zijn gestructureerd in eenheden zonder rechtspersoonlijkheid. Bovendien verleent het feit dat Akzo Nobel de enige aandeelhouder van haar dochterondernemingen is, haar per definitie de mogelijkheid om grotendeels hun gedragslijn te bepalen.

53      Bovendien blijkt uit de door verzoeksters overgelegde documenten enkel dat de courante commerciële beslissingen inzake cholinechloride worden genomen door de leden van de directie van de sub business unit methylaminen en cholinechloride, zonder dat daarin wordt verduidelijkt wie die leden benoemt en aanstelt. Verzoeksters hebben het vermoeden dat Akzo Nobel aansprakelijk is dus niet weerlegd.

54      De aansprakelijkheid van Akzo Nobel is hoe dan ook gerechtvaardigd op basis van andere elementen dan het vermoeden met betrekking tot het feit dat zij 100 % van het kapitaal van haar dochterondernemingen in handen heeft. De „Authority Schedules” tonen immers aan dat elk project van een business unit dat een investering vereist, naargelang van de grootte van de investering moet worden goedgekeurd door het directiecomité, de raad van bestuur of de „Supervisory Board” van Akzo Nobel. De rol die Akzo Nobel speelt bij de benoeming van het leidinggevend personeel van elke business unit alsmede haar administratieve taken tonen aan dat zij samen met die business units als één enkele economische eenheid functioneert. De commerciële onafhankelijkheid betreft niet alleen de besluiten van ondergeschikt belang, zoals de dagelijkse verkopen, maar ook belangrijker besluiten, zoals de benoeming van het leidinggevend personeel, de vaststelling van commerciële doelstellingen en de keuze van investeringen. Akzo Nobel is de entiteit die is belast met het nemen van besluiten in die kwesties.

55      Dat Akzo Nobel, Akzo Nobel Nederland, Akzo Nobel Chemicals International en Akzo Nobel Chemicals geen enkele commerciële activiteit uitoefenen, staaft verder de conclusie dat geen van die juridische entiteiten kan worden geacht zelf een autonome marktdeelnemer te zijn.

56      Akzo Nobel is trouwens de enige eigendomsband tussen de activiteiten met betrekking tot cholinechloride in Italië en die in Nederland. Die vaststelling is geenszins in strijd met de uitsluiting van Akzo Nobel Chemicals SpA uit de kring van adressaten van de beschikking. De Commissie beschikt immers niet over bewijzen dat deze entiteit heeft deelgenomen aan de inbreuk. Bovendien is deze entiteit geen beheersvennootschap die verantwoordelijk is voor het gedrag van de rechtstreeks betrokken entiteiten. De Commissie is hoe dan ook niet verplicht alle juridische entiteiten die samen een onderneming vormen, aansprakelijk te stellen. Ook het feit dat verzoeksters gezamenlijk vertegenwoordigd worden, pleit voor de zienswijze van de Commissie.

 Beoordeling door het Gerecht

–       Voorafgaande opmerkingen over de toerekenbaarheid van inbreukmakende gedragingen van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij

57      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het begrip onderneming in de zin van artikel 81 EG economische eenheden omvat die bestaan in een unitaire organisatie van personele, materiële en immateriële elementen die op duurzame basis een bepaald economisch doel nastreeft en ertoe kan bijdragen dat een in deze bepaling bedoelde inbreuk wordt gepleegd (zie arrest Gerecht van 20 maart 2002, HFB e.a./Commissie, T‑9/99, Jurispr. blz. II‑1487, punt 54, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58      Het is dus niet het feit dat de moedermaatschappij haar dochteronderneming heeft aangespoord de inbreuk te plegen, noch a fortiori, haar betrokkenheid bij die inbreuk, die de Commissie de mogelijkheid biedt de beschikking waarbij geldboeten worden opgelegd, aan de moedermaatschappij van een groep van vennootschappen te richten, maar het feit dat zij één enkele onderneming vormen in de bovenbedoelde zin. Het communautaire mededingingsrecht erkent namelijk dat verschillende vennootschappen die tot eenzelfde concern behoren, een economische eenheid vormen, en dus een onderneming in de zin van de artikelen 81 EG en 82 EG, indien de betrokken vennootschappen niet zelfstandig hun marktgedrag bepalen (arrest Gerecht van 30 september 2003, Michelin/Commissie, T‑203/01, Jurispr. blz. II‑4071, punt 290).

59      Ook moet erop worden gewezen dat voor de toepassing en de tenuitvoerlegging van de beschikkingen van de Commissie op het gebied van het mededingingsrecht steeds een rechtspersoon moet worden gezocht tot welke de handeling zal worden gericht (zie in die zin arrest Gerecht van 20 april 1999, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie, „PVC II”, T‑305/94–T‑307/94, T‑313/94–T‑316/94, T‑318/94, T‑325/94, T‑328/94, T‑329/94 en T‑335/94, Jurispr. blz. II‑931, punt 978).

60      In het bijzondere geval waarin een moedermaatschappij 100 % van het kapitaal in handen heeft van haar dochteronderneming die een inbreuk heeft gepleegd, bestaat een weerlegbaar vermoeden dat die moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op het gedrag van haar dochteronderneming (zie in die zin arrest Hof van 25 oktober 1983, AEG/Commissie, 107/82, Jurispr. blz. 3151, punt 50, en arrest PVC II, punt 59 supra, punten 961 en 984), en dat zij dus één enkele onderneming zijn in de zin van artikel 81 EG (arrest Gerecht van 15 juni 2005, Tokai Carbon e.a./Commissie, T‑71/03, T‑74/03, T‑87/03 en T‑91/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 59). Het staat derhalve aan de moedermaatschappij die bij de gemeenschapsrechter opkomt tegen een beschikking van de Commissie waarbij haar een geldboete wordt opgelegd wegens een gedraging van haar dochteronderneming, om dit vermoeden te weerleggen door bewijzen voor de autonomie van haar dochter aan te voeren (arrest Gerecht van 27 september 2006, Avebe/Commissie, T‑314/01, Jurispr. blz. II‑3085, punt 136; zie in die zin ook arrest Hof van 16 november 2000, Stora Kopparbergs Bergslags/Commissie, C‑286/98 P, Jurispr. blz. I‑9925; hierna: „arrest Stora”, punt 29).

61      In dit verband moet worden beklemtoond dat hoewel het Hof in de punten 28 en 29 van het arrest Stora (punt 60 supra) niet alleen heeft gewezen op het bezit van 100 % van het kapitaal van de dochteronderneming, maar ook op andere omstandigheden, zoals het feit dat de invloed van de moedermaatschappij op het commerciële beleid van haar dochteronderneming niet werd betwist en dat de twee vennootschappen in de administratieve procedure dezelfde vertegenwoordiger hadden, het Hof die omstandigheden slechts heeft vermeld teneinde alle elementen uiteen te zetten waarop het Gerecht zijn redenering had gebaseerd, en te concluderen dat deze redenering niet uitsluitend was gebaseerd op het bezit van het volledige kapitaal van de dochteronderneming door haar moedermaatschappij. Dat het Hof het oordeel van het Gerecht in die zaak heeft bevestigd, kan er dus niet toe leiden dat het in punt 50 van het arrest AEG/Commissie (punt 60 supra) neergelegde beginsel wordt gewijzigd.

62      In die omstandigheden volstaat het dat de Commissie bewijst dat het gehele kapitaal van een dochteronderneming in handen is van haar moedermaatschappij om te concluderen dat deze laatste beslissende invloed heeft op haar commerciële beleid. De Commissie kan de moedermaatschappij vervolgens hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de betaling van de aan de dochteronderneming opgelegde geldboete, tenzij de moedermaatschappij bewijst dat haar dochteronderneming haar instructies niet eerbiedigt en zich derhalve op de markt autonoom gedraagt.

63      In het kader van deze voorafgaande opmerkingen moet ook het argument worden onderzocht dat centraal staat in verzoeksters’ stukken, namelijk dat de vermoede invloed van de moedermaatschappij wegens het bezit van het gehele kapitaal van haar dochteronderneming slaat op het commerciële beleid stricto sensu van deze laatste (zie punt 36). Volgens verzoeksters behoren tot dit beleid bijvoorbeeld de strategie inzake distributie en prijzen. De moedermaatschappij kan volgens dat argument het vermoeden dan ook weerleggen door aan te tonen dat de dochteronderneming die specifieke aspecten van haar commerciële beleid beheert zonder dienaangaande instructies te ontvangen.

64      In dat verband is de gemeenschapsrechter bij het onderzoek van het bestaan van een economische eenheid tussen verschillende vennootschappen die deel uitmaken van een groep, nagegaan of de moedermaatschappij invloed kon uitoefenen op het prijsbeleid (zie in die zin arresten Hof van 14 juli 1972, ICI/Commissie, 48/69, Jurispr. blz. 619, punt 137, en Geigy/Commissie, 52/69, Jurispr. blz. 787, punt 45), de productie‑ en distributieactiviteiten (zie in die zin arrest Hof van 6 maart 1974, Istituto Chemioterapico Italiano en Commercial Solvents/Commissie, 6/73 en 7/73, Jurispr. blz. 223, punten 37 en 39-41), de verkoopdoelstellingen, de brutomarges, de verkoopkosten, de „cashflow”, de voorraden en de marketing (arrest Gerecht van 12 januari 1995, Viho/Commissie, T‑102/92, Jurispr. blz. II‑17, punt 48). Daaruit kan evenwel niet worden afgeleid dat enkel die aspecten vallen onder het begrip commercieel beleid van een dochteronderneming voor de toepassing van de artikelen 81 EG en 82 EG op haar moedermaatschappij.

65      Uit die rechtspraak en de overwegingen in de punten 57 en 58 van dit arrest volgt integendeel dat het aan de moedermaatschappij staat om ter beoordeling door het Gerecht alle elementen over te leggen betreffende de organisatorische, economische en juridische banden tussen haar dochteronderneming en zichzelf, die volgens haar kunnen aantonen dat zij geen economische eenheid vormen. Daaruit volgt ook dat het Gerecht bij zijn beoordeling rekening moet houden met alle hem door partijen verstrekte elementen, waarvan de aard en het belang kunnen variëren naargelang van de kenmerken van elke zaak.

66      Tegen de achtergrond van die overwegingen moet worden nagegaan of Akzo Nobel en haar dochterondernemingen die adressaten zijn van de beschikking, één enkele economische eenheid vormen.

–       Het bestaan van één enkele economische eenheid tussen Akzo Nobel en haar dochterondernemingen die adressaten zijn van de beschikking

67      In casu betwisten partijen niet dat Akzo Nobel rechtstreeks of indirect 100 % van het kapitaal bezit van haar dochterondernemingen die adressaten zijn van de beschikking. Overeenkomstig de voorgaande overwegingen staat het dus aan Akzo Nobel aan te tonen dat die dochterondernemingen zelfstandig hun commerciële beleid bepalen, zodat zij met hen niet één enkele economische eenheid en derhalve geen onderneming in de zin van artikel 81 EG vormt (zie punt 57).

68      Dienaangaande zij opgemerkt dat de inleiding van de door Akzo Nobel in de administratieve procedure overgelegde „Authority Schedules” (zie punt 13), die in punt 173 van de beschikking kort zijn onderzocht, een beschrijving van de verdeling van de beslissingsbevoegdheid binnen de groep Akzo Nobel met betrekking tot veertien thema’s bevat.

69      Het betreft meer bepaald de strategie, het operationele plan, de investeringen, acquisities of vervreemdingen, herstructureringsplannen, het algemene functioneringsbeleid, de financiën, audit en boekhouding, het personeelsbeleid, juridische kwesties, het risicomanagement, technologie en leefmilieu, informatica en een thema dat „Diversen” wordt genoemd.

70      Gepreciseerd moet worden dat de inleiding van de „Authority Schedules” luidt:

„Gedetailleerde aanwijzingen en instructies (eventueel ook voor kwesties die niet worden genoemd in de Authority Schedules van Akzo Nobel) zijn vervat in afzonderlijke richtsnoeren en/of statuten, of worden vastgesteld in een overeenkomst tussen de directeur van elke business unit of sub business unit en het verantwoordelijke lid van de raad van bestuur.

Voor dochterondernemingen waarvan Akzo Nobel niet rechtstreeks of indirect de enige eigenaar is, wordt deze bevoegdheidsverdeling zo veel mogelijk toegepast.”

[Detailed authorities and instructions (possibly also for items not mentioned in the Akzo Nobel Authority Schedules) are laid down in separate directives and/or charters or are agreed upon between the BU/SU manager and the responsible Board Member.

As to subsidiaries not wholly owned by Akzo Nobel, either directly or indirectly, this allocation of authorities shall be integrally enforced as much as possible.]

71      Verder moeten verschillende elementen van de „Authority Schedules” worden onderzocht, namelijk de strategie, de investeringen, het algemene functioneringsbeleid, de audit en de boekhouding, het personeelsbeleid en de juridische kwesties.

72      Wat de strategie betreft, blijkt uit de „Authority Schedules” dat elke business unit of sub business unit zijn strategisch plan voorbereidt en voor advies voorlegt aan de [vertrouwelijk](1) van Akzo Nobel, die het vervolgens ter revisie bezorgt aan de [vertrouwelijk] in het kader van de richtsnoeren die zijn vastgesteld door de raad van bestuur van Akzo Nobel, die in het kader van de [vertrouwelijk] beslist over grote strategische acties.

73      De uitwerking van het operationele plan van elke business unit vereist de raadpleging van de [vertrouwelijk] van Akzo Nobel, die op zijn beurt elke kwestie voorlegt aan het bestuur van Akzo Nobel voor een besluit in het kader van de richtsnoeren en de doelstellingen van de groep.

74      Met betrekking tot investeringen (met inbegrip van huur, leasing, vervreemding of verkrijging van onlichamelijke goederen) heeft elke business unit of sub business unit beslissingsbevoegdheid binnen de vooraf met de [vertrouwelijk] van Akzo Nobel overeengekomen grenzen. Deze laatste beslist over projecten met een waarde van minder dan [vertrouwelijk] EUR; deze bevoegdheid komt respectievelijk toe aan de [vertrouwelijk], de [vertrouwelijk] of de [vertrouwelijk] wanneer deze waarde tussen 2,5 en 10 miljoen EUR of tussen 10 en 20 miljoen EUR ligt, dan wel hoger is dan 20 miljoen EUR.

75      Wat het algemene functioneringsbeleid betreft, doet de [vertrouwelijk] van Akzo Nobel een voorstel betreffende een activiteitensector en is het de [vertrouwelijk] die in het kader van de [vertrouwelijk] beslist.

76      Op het gebied van audit en boekhouding moet worden opgemerkt dat elke business unit of sub business unit periodiek resultaten rapporteert, terwijl de [vertrouwelijk] van Akzo Nobel, de [vertrouwelijk] en de [vertrouwelijk] periodiek de prestaties op het niveau van de business units of sub business units en de groep controleren.

77      Met betrekking tot het personeelsbeleid moeten de business units of sub business units hun voorstellen voor belangrijke organisatorische wijzigingen voorleggen aan de [vertrouwelijk] van Akzo Nobel, die ze toetst aan de organisatieconcepten, waarbij de uiteindelijke beslissing toekomt aan de [vertrouwelijk] van Akzo Nobel. Indien het voorstel niet strookt met de organisatieconcepten, neemt de [vertrouwelijk] van Akzo Nobel de uiteindelijke beslissing.

78      Met betrekking tot juridische kwesties zij erop gewezen dat wat belangrijke overeenkomsten inzake knowhow, octrooien, merken, samenwerking bij onderzoek en strategische coalities betreft, elke business unit of sub business unit zijn voorstellen voorlegt aan de [vertrouwelijk] van Akzo Nobel, die op zijn beurt, naargelang van de waarde van de transactie, advies verleent aan de [vertrouwelijk], de [vertrouwelijk] of de [vertrouwelijk], die beslist. De bevoegdheden zijn eender verdeeld met betrekking tot belangrijke leveringscontracten op lange termijn, naargelang van de looptijd en de financiële verplichtingen die zij meebrengen.

79      Afgezien daarvan blijkt uit de „Authority Schedules” dat Akzo Nobel via de [vertrouwelijk], de [vertrouwelijk], de [vertrouwelijk] of de [vertrouwelijk] betrokken is bij de besluitvorming inzake al die thema’s (zie punt 69).

80      Toen zij daarover ter terechtzitting werden ondervraagd, hebben verzoeksters gesteld dat de „Authority Schedules” de bevoegdheidsverdeling binnen de groep Akzo Nobel weergeven, maar dat zij niet bewijzen dat die bevoegdheden met betrekking tot de inbreuk in kwestie daadwerkelijk zijn uitgeoefend. Dit betoog is echter irrelevant in deze fase van het onderzoek, die gewijd is aan het bestaan van invloed van Akzo Nobel op het commerciële beleid van haar dochterondernemingen, en niet aan de vraag of Akzo Nobel bij die dochters specifiek is tussengekomen met betrekking tot de inbreuk in kwestie (zie punt 58).

81      Wat de organisatorische band betreft tussen de dochterondernemingen van de groep Akzo Nobel die adressaten zijn van de beschikking en de sub business unit methylaminen en cholinechloride, volstaat de opmerking dat, zoals verzoeksters hebben beklemtoond (zie punt 33), Akzo Nobel Chemicals International, Akzo Nobel Chemicals en Akzo Nobel Functional Chemicals de „eigenaren” zijn van met name de door die sub business unit uitgeoefende activiteit. Daar de beschikking slechts kon worden gericht tot entiteiten met rechtspersoonlijkheid (zie punt 59), die bovendien rechtstreeks hebben deelgenomen aan de inbreuk of rechtsopvolgers zijn van entiteiten die daaraan hebben deelgenomen (zie punt 11), kunnen verzoeksters niet stellen dat de Commissie onderscheid had moeten maken tussen de vaststelling van het beleid van de business units of sub business units van de groep en de vaststelling van het beleid van de dochterondernemingen van Akzo Nobel. Hoe dan ook, verzoeksters hebben in de punten 16, 17 en 54 van hun repliek gesteld dat de kernvraag is, of zij het vermoeden hebben weerlegd dat Akzo Nobel beslissende invloed heeft uitgeoefend op de betrokken sub business unit of op haar dochterondernemingen die adressaten zijn van de beschikking.

82      Derhalve moet net als in punt 173 van de beschikking worden geconcludeerd dat het bevoegde personeel, en vooral het bestuur van Akzo Nobel op significante wijze betrokken zijn bij verschillende aspecten van de strategie van de betrokken dochterondernemingen, daar zij zich met betrekking tot een aantal onderwerpen die hun gedragslijn op de markt bepalen, de eindbeslissing voorbehouden.

83      Het argument dat de besluiten inzake verkoopprijzen en prijsverhogingen in beginsel worden genomen door de directeuren marketing van de betrokken producten in de respectieve dochterondernemingen, en met name door de directeur marketing van cholinechloride (zie punten 38 en 41), kan deze conclusie niet weerleggen. Hetzelfde geldt voor de argumenten betreffende de structuur van de groep Akzo Nobel op twee niveaus, die is bedoeld om het commerciële beleid stricto sensu te onttrekken aan de controle van Akzo Nobel (zie punt 38). Zoals in punt 58 reeds is opgemerkt, vereist de toerekening van een inbreukmakende gedraging van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij namelijk niet dat is bewezen dat de moedermaatschappij invloed uitoefent op het beleid van haar dochteronderneming op het specifieke terrein waarop de inbreuk is gepleegd, in casu de distributie en de prijzen. Daarentegen kunnen organisatorische, economische en juridische banden tussen de moedermaatschappij en haar dochteronderneming het bestaan aantonen van een invloed van eerstgenoemde op de strategie van de tweede, en derhalve rechtvaardigen dat zij als één enkele economische eenheid worden aangemerkt.

84      Het argument dat voor elke dochteronderneming een raad van bestuur bestaat (zie punt 40), kan niet overtuigen. Elke naamloze vennootschap heeft immers een raad van bestuur die wordt benoemd door haar aandeelhouders, in casu Akzo Nobel. Bovendien hebben verzoeksters dienaangaande in punt 45 van hun repliek gepreciseerd dat de vicevoorzitters van de groep (die leiding geven aan de business units), na goedkeuring door het bevoegde lid van de raad van bestuur van Akzo Nobel, worden aangewezen door de voorzitters van de chemicaliënafdelingen van de groep. Zij leggen rekenschap af aan de voorzitter van Akzo Nobel Chemicals, die op zijn beurt rekenschap aflegt aan het bevoegde lid van de raad van bestuur van Akzo Nobel. Bovendien wordt in het internationale bedrijfsblad van Akzo Nobel (zie punt 39) gesteld dat de vicevoorzitter van de groep die aan het hoofd staat van een business unit, de hiërarchische controle binnen die eenheid verzekert.

85      In de veronderstelling dat de in punt 37 weergegeven redenering van verzoeksters betreffende de bewijslast juist is, neemt dat dus nog niet weg dat zij niet het vermoeden hebben weerlegd dat Akzo Nobel, als moedermaatschappij die 100 % in handen heeft van het kapitaal van haar dochterondernemingen die adressaten zijn van de beschikking, beslissende invloed uitoefende op het beleid van die dochterondernemingen. Derhalve moet worden geconcludeerd dat Akzo Nobel samen met hen een onderneming vormt in de zin van artikel 81 EG, zonder dat behoeft te worden onderzocht of Akzo Nobel invloed heeft uitgeoefend op het gedrag in kwestie. Het eerste middel moet dan ook worden afgewezen.

 Tweede middel: schending van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003

 Argumenten van partijen

86      Verzoeksters stellen dat de Commissie, door de geldboete hoofdelijk op te leggen aan Akzo Nobel Functional Chemicals, het bij artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 gestelde maximum van 10 % van de omzet heeft overschreden. Daar Akzo Nobel Functional Chemicals in 2003 een omzet van 124,5 miljoen EUR heeft behaald, was het bedrag van de geldboete (20,99 miljoen EUR) immers groter dan dat maximum.

87      Nu de aansprakelijkheid ten onrechte aan Akzo Nobel is toegerekend, is er derhalve geen sprake van één enkele economische eenheid die kan rechtvaardigen dat het maximum van 10 % wordt berekend op basis van haar geconsolideerde omzet. Akzo Nobel Chemicals, Akzo Nobel Chemicals International en Akzo Nobel Nederland hebben volgens de beschikking trouwens rechtstreeks deelgenomen aan de inbreuk, zonder dat de Commissie heeft vastgesteld dat een van hen beslissende invloed uitoefende op een andere.

88      De Commissie stelt dat zij het maximum van 10 % heeft berekend op basis van de geconsolideerde omzet van Akzo Nobel. Het woord „onderneming” heeft immers dezelfde betekenis in verordening nr. 1/2003 en de artikelen 81 EG en 82 EG. Akzo Nobel werd geacht aansprakelijk te zijn omdat zij samen met haar dochterondernemingen die adressaten waren van de beschikking een onderneming vormde in de zin van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003. De Commissie heeft bij de berekening van het maximum dan ook geen vergissing begaan.

89      Zelfs indien de Commissie Akzo Nobel ten onrechte hoofdelijk aansprakelijk zou hebben gesteld, neemt dat in de eerste plaats niet weg dat verzoeksters hun tweede middel niet op een dergelijke vergissing hebben gebaseerd. Dat zij dit middel voor het eerst aldus in repliek formuleren, levert in werkelijkheid een nieuw middel op dat ingevolge artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering niet-ontvankelijk is. In de tweede plaats hebben verzoeksters geen verlaging van de geldboete in het kader van de uitoefening van de volledige rechtsmacht van het Gerecht gevorderd voor het geval het Gerecht zou oordelen dat de Commissie de beschikking niet tot Akzo Nobel had mogen richten. In de derde plaats hebben verzoeksters niet gesteld dat de dochterondernemingen van Akzo Nobel geen onderneming waren in de zin van verordening nr. 1/2003.

 Beoordeling door het Gerecht

90      Het feit dat verschillende vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld tot betaling van een geldboete, op grond dat zij een onderneming vormen in de zin van artikel 81 EG, betekent voor de toepassing van het in artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 vastgestelde maximum niet, dat zij elk slechts verbonden zijn tot 10 % van hun tijdens het laatste boekjaar behaalde omzet. Het in deze bepaling bedoelde maximum van 10 % dient immers te worden berekend op basis van de gezamenlijke omzet van alle vennootschappen die deel uitmaken van de als onderneming in de zin van artikel 81 EG handelende economische entiteit, daar alleen de gezamenlijke omzet van de vennootschappen van de groep een aanwijzing kan vormen van de omvang en de economische macht van de betrokken onderneming (arrest HFB e.a./Commissie, punt 57 supra, punten 528 en 529).

91      Gelet op de overwegingen die hebben geleid tot de afwijzing van het eerste middel, heeft de Commissie dus geen vergissing begaan door de geconsolideerde omzet van Akzo Nobel als referentie te nemen voor de berekening van dat maximum. Het tweede middel moet dan ook worden afgewezen, zonder dat het Gerecht zich behoeft uit te spreken over de grond van niet-ontvankelijkheid die de Commissie heeft aangevoerd.

 Derde middel: schending van de motiveringsplicht

 Argumenten van partijen

92      Verzoeksters stellen dat de redenering die de Commissie heeft gevolgd om de aansprakelijkheid van Akzo Nobel vast te stellen, was gebaseerd op onjuiste gronden, in de zin dat de daartoe aangevoerde feiten ontoereikend en niet adequaat zijn om die conclusie te schragen. Bovendien heeft de Commissie niet uiteengezet waarom zij Akzo Nobel Functional Chemicals een geldboete heeft opgelegd van meer dan 10 % van haar omzet. Dit maakt de motivering van de beschikking ontoereikend of zelfs onbestaande, hetgeen als zodanig de nietigverklaring van de beschikking rechtvaardigt.

93      De Commissie betwist de juistheid van die argumenten. De beschikking geeft in de punten 172 tot en met 175 immers een duidelijke motivering van de aansprakelijkheid van Akzo Nobel. Wat de aan Akzo Nobel Functional Chemicals opgelegde geldboete betreft, meent de Commissie dat zij haar berekening niet behoefde te motiveren, aangezien het maximum van 10 % niet is overschreden. De beschikking heeft verzoeksters hoe dan ook alle elementen verstrekt die noodzakelijk zijn voor het instellen van hun beroep en om hun argumenten naar voren te brengen. Ook het derde middel moet volgens de Commissie dus in zijn geheel worden afgewezen.

 Beoordeling door het Gerecht

94      Wat de motivering van de aansprakelijkheid van Akzo Nobel betreft, zij eraan herinnerd dat de motiveringsplicht een wezenlijk vormvoorschrift is dat moet worden onderscheiden van de vraag naar de gegrondheid van de motivering, die de inhoudelijke wettigheid van de omstreden handeling betreft (zie arrest Hof van 22 maart 2001, Frankrijk/Commissie, C‑17/99, Jurispr. blz. I‑2481, punt 35, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

95      In casu moet worden vastgesteld dat het deel van dit middel dat betrekking heeft op de aansprakelijkheid van Akzo Nobel, de juistheid van de motivering van de beschikking betreft, die is onderzocht in het kader van het eerste middel (zie punten 67‑85). Voor zover dit onderdeel van het middel geen schending van wezenlijke vormvoorschriften aanvoert of onderbouwt, ontbeert het ook elke feitelijke grondslag.

96      Voor zover dit middel betrekking heeft op de omzet van Akzo Nobel Functional Chemicals, moet het verder worden afgewezen op grond dat de Commissie, nu zij het maximumpercentage van de omzet dat rechtmatig mocht worden aangerekend, niet heeft overschreden (zie punten 90 en 91), geen specifieke motivering moest geven betreffende het bedrag van de aan deze vennootschap opgelegde geldboete. Het derde middel moet dan ook worden afgewezen.

97      Uit een en ander volgt dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

 Kosten

98      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Daar verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:


1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Akzo Nobel NV, Akzo Nobel Nederland BV, Akzo Nobel Chemicals International BV, Akzo Nobel Chemicals BV en Akzo Nobel Functional Chemicals BV worden verwezen in de kosten.

Meij

Forwood

Papasavvas

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 12 december 2007.

De griffier

 

      De waarnemend president van de Tweede kamer

E. Coulon

 

      A. W. H. Meij


Inhoud


Voorgeschiedenis van het geding en bestreden beschikking

Procesverloop en conclusies van partijen

In rechte

1.  Ontvankelijkheid van het beroep wat Akzo Nobel Nederland, Akzo Nobel Chemicals International en Akzo Nobel Chemicals betreft

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

2.  Ten gronde

Eerste middel: onterechte hoofdelijk aansprakelijkstelling van Akzo Nobel

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

–  Voorafgaande opmerkingen over de toerekenbaarheid van inbreukmakende gedragingen van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij

–  Het bestaan van één enkele economische eenheid tussen Akzo Nobel en haar dochterondernemingen die adressaten zijn van de beschikking

Tweede middel: schending van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Derde middel: schending van de motiveringsplicht

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Kosten


* Procestaal: Engels.


1 – Vertrouwelijke informatie weggelaten.