Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 13 december 2001 ingesteld door Schneider Electric S.A. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-310/01)

    (Procestaal: Frans)

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 13 december 2001 beroep tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen ingesteld door Schneider Electric S.A., gevestigd te Rueil-Malmaison (Frankrijk), vertegenwoordigd door F. Herbert, J. Steenbergen en M. Pittie, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

( primair, nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 oktober 2001 waarbij een concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard (zaak nr. COMP/M.2283 ( Schneider/Legrand), en daarbij vast te stellen dat artikel 10, lid 5, van verordening nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen in casu niet van toepassing is;

( subsidiair, nietig te verklaren de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 oktober 2001 waarbij een concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard (zaak nr. COMP/M.2283 ( Schneider/Legrand);

( de Commissie te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster is de moedervennootschap van een groep die zich bezighoudt met de productie en de verkoop van producten en systemen in de sectoren energiedistributie, industriële besturing en automatisering. Op 16 februari 2001 heeft zij de Commissie formeel laten weten dat zij van plan is te fuseren met Legrand, de moedervennootschap van een groep die zich bezighoudt met de productie en de verkoop van electrotechnisch installatiemateriaal in laagspanning.

Verzoekster komt op tegen de beschikking van de Commissie waarbij deze concentratie onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en met de EER-Overeenkomst is verklaard.

Ter ondersteuning van haar beroep stelt verzoekster allereerst verschillende schendingen van de procedurevoorschriften. Zo heeft de Commissie in strijd met artikel 10 van verordening nr. 4064/891 de termijn verlengd waarbinnen zij de beschikking diende te geven. De beslissing om de termijn te verlengen vermelde niet om welke redenen dit gebeurde of welke gedraging van verzoekster daartoe aanleiding had gegeven.

Verder stelt verzoekster schending van haar rechten van de verdediging. Allereerst is er geen overeenstemming tussen de mededeling van de punten van bezwaar en de eindbeschikking. Bovendien heeft verzoekster niet op regelmatige wijze toegang gekregen tot het dossier en heeft de Commissie niet alle feitelijke gegevens meegedeeld waarop zij zich in de omstreden beschikking heeft gebaseerd.

Vervolgens heeft de raadadviseur-auditeur verzoeksters bezwaar niet nauwgezet weergegeven. Bovendien is de raadadviseur-auditeur zijn objectiviteitsplicht niet nagekomen. Daardoor zijn verzoeksters rechten van de verdediging en de bepalingen van het besluit van de Commissie betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur geschonden2.

Ten slotte klaagt verzoekster over schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, het vertrouwensbeginsel, het beginsel dat de Commissie als college beslist, en artikel 253 EG.

Ten tweede stelt verzoekster verschillende schendingen van artikel 2 van verordening nr. 4064/89 en schending van artikel 253 EG met betrekking tot de methode die de Commissie heeft gevolgd en de analyse die zij van de nationale markten heeft gemaakt.

Zo neemt de Commissie de nationale markten als referentiekader, maar verricht zij vervolgens zonder enige motivering en in strijd met artikel 2 van verordening nr. 4064/89 een globale beoordeling van de gevolgen van de concentratie. Bovendien verdraagt de analyse van de verschillende nationale markten zich ook niet met artikel 2 van verordening nr. 4064/89 en is zij ontoereikend gemotiveerd. Volgens verzoekster is de analyse verkeerd voorzover daarin wordt aangenomen dat de verrichting een machtspositie creëerde.

Ten derde voert verzoekster een aantal middelen aan inzake de beoordeling en de voorstelling van de door haar aangeboden verbintenissen.

Zo heeft de Commissie volgens verzoekster de artikelen 2, 8 en 19 van verordening nr. 4064/89 en het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden door de aangeboden verbintenissen uiterst summier aan de derden voor te stellen waardoor deze de reële draagwijdte ervan niet konden beoordelen.

Bovendien heeft Commissie dienaangaande blijk gegeven van verschillende onjuiste rechtsopvattingen en verkeerde beoordelingen en daardoor de artikelen 2, 8 en 19 van verordening nr. 4064/89, artikel 253 EG en het evenredigheidsbeginsel geschonden.

C

____________

1 - Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 375, 30 december 1989, blz. 1-12) (Rectificatie: PB 1990, L 257, blz. 13).

2 - 2001/462/EG, EGKS: Besluit van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 1461) (PB L 162, van 19.6.2001, blz. 21).