Language of document :

Beroep ingesteld op 30 augustus 2013 – H. Lundbeck en Lundbeck / Commissie

(Zaak T-472/13)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: H. Lundbeck A/S (Valby, Denemarken) en Lundbeck Ltd (Milton Keynes, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: R. Subiotto, QC, en T. Kuhn, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

besluit C(2013) 3808 def. van de Commissie van 19 juni 2013, dat op 21 juni 2013 aan verzoeksters is betekend, in zaak COMP/39226 – Lundbeck nietig te verklaren;

subsidiair, de krachtens dat besluit aan verzoeksters opgelegde boetes in te trekken;

meer subsidiair, de krachtens dat besluit aan verzoeksters opgelegde boetes aanzienlijk te verminderen;

de Commissie hoe dan ook te verwijzen in de gerechtelijke kosten en de andere kosten die verzoeksters in het kader van het onderhavige beroep hebben gemaakt, en

elke andere maatregel te nemen die het passend acht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen tien middelen aan.

Eerste middel: verweerster is ten onrechte tot de slotsom gekomen dat Lundbeck en de andere ondernemingen die partij waren bij de overeenkomsten daadwerkelijke of potentiële concurrenten waren in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU.

Tweede middel: verweerster heeft een onjuiste beoordeling verricht van de relevantie overeenkomstig artikel 101, lid 1, VWEU van waardeoverdrachten in het kader van octrooischikkingen.

Derde middel: verweersters bevinding dat de octrooischikkingen een mededingingsbeperking naar strekking in de zin van artikel 101, lid 1, opleverden, berust op een onjuiste toepassing van de gevestigde beginselen inzake mededingingsbeperkingen naar strekking.

Vierde middel: verweersters besluit geeft blijkt van een onjuiste opvatting en ontbeert een motivering op het punt van de afwijzing van de „toets van de octrooiomvang” als relevant criterium voor de mededingingsrechtelijke toetsing van octrooischikkingen overeenkomstig artikel 101, lid 1, VWEU.

Vijfde middel: verweersters besluit bevat een onjuiste kwalificatie van de handelingen van Lundbeck en verklaart niet op welke wijze deze unilaterale handelingen relevant zijn bij de beoordeling of artikel 101, lid 1, VWEU is geschonden.

Zesde middel: verweerster heeft geen rekening gehouden met alle omstandigheden van de overeenkomsten en is ten onrechte tot de slotsom gekomen dat het erdoor beoogde toepassingsgebied de omvang van de octrooirechten van Lundbeck overschreed.

Zevende middel: verweerster heeft geen behoorlijk onderzoek verricht van de uit de overeenkomsten resulterende rendementsverhogingen overeenkomstig artikel 101, lid 3, VWEU.

Achtste middel: verweersters besluit schendt het recht van verweer van Lundbeck, aangezien verweerster de bestanddelen van de gestelde inbreuk heeft gewijzigd tussen de mededeling van de punten van bezwaar en het besluit, zonder Lundbeck in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.

Negende, subsidiair aangevoerd middel: verweerster heeft Lundbeck ten onrechte een boete opgelegd ondanks het nieuwe karakter van de in deze zaak gerezen feitelijke en juridische kwesties, en heeft aldus het rechtszekerheidsbeginsel geschonden.

Tiende, nog meer subsidiair aangevoerd middel: verweerster heeft de aan Lundbeck opgelegde boetes onjuist berekend.