Language of document :

Beroep ingesteld op 17 juli 2021 – TO/EEA

(Zaak T-434/21)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: TO (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europees Milieuagentschap (EEA)

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

nietigverklaring van het besluit van het EEA van 21 september 2020, voor zover daarbij eerst het verzoek word ingewilligd tot terugbetaling van de inrichtingsvergoeding die het EEA ten onrechte had afgetrokken bij de betaling van de bedragen die verschuldigd zijn wegens de uitvoering van het arrest van het Gerecht van 11 juni 2019 in zaak T-462/17, en vervolgens – en het bestreden besluit wordt in zoverre betwist – wordt geweigerd om de andere verzoeken in te willigen die zij met name heeft geformuleerd in haar mail van 16 september 2020, waarnaar het bestreden besluit uitdrukkelijk verwijst en waarmee naast de terugbetaling van de ten onrechte afgetrokken inrichtingsvergoeding de verkrijging wordt beoogd van,

het aanzienlijke – maar wegens het ontbreken van een gedetailleerde afrekening niet bepaalde – verschuldigde saldo vermeerderd met rente over de ontslagvergoeding sinds 22 september 2016, en wel vanaf de dag van uitspraak van dit arrest over het toegewezen bedrag tot aan de dag van daadwerkelijke betaling,

een gedetailleerde afrekening van de als hoofdvordering, rente en nevenkosten verschuldigde bedragen en de reeds aan haar betaalde bedragen die bij voorrang in mindering moeten worden gebracht op de rente en de nevenkosten en vervolgens op de hoofdvordering, en

schadevergoeding wegens de begane dienstfout, enerzijds bestaande in schending van de door het Gerecht aan haar verleende vertrouwelijkheid doordat haar nieuwe werkgever, middels de salarisafrekening over augustus 2019 waarop de betaalde krediet- en debetbedragen waren overgenomen, op de hoogte was van haar geschil met het EEA, en anderzijds in de weigering om haar inzage te geven in de briefwisseling die zowel voor als na de uitspraak van het voornoemde arrest met haar toenmalige raadsman heeft plaatsgevonden;

nietigverklaring van het door het EEA met de vaststelling van het bestreden besluit vastgestelde besluit om geen uitvoering te geven aan het arrest van het Gerecht van 11 juni 2019 in zaak T-462/17 in de mate zoals hierboven aangegeven met betrekking tot de hoofdvordering, de rente en nevenkosten;

volledige uitvoering van het arrest van het Gerecht van 11 juni 2019 in zaak T- 462/17 met betrekking tot de hoofdvordering, de rente en de nevenkosten, alsmede de volledige vergoeding van de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de vaststelling en de uitvoering van het bestreden besluit, met dien verstande dat het EEA overgaat tot betaling aan haar van:

het bedrag dat overeenstemt met de vergoeding voor de opzegtermijn waartoe zij is veroordeeld alsmede de inrichtingsvergoeding die is teruggebracht tot 2 950 EUR als deze al niet was terugbetaald, een en ander vermeerderd met rente vanaf 22 september 2016;

het bedrag van 20 000 EUR als forfaitaire vergoeding voor de schade als gevolg van de bekendmaking van haar persoonsgegevens aan derden alsmede voor de schending van de regels van vertrouwelijkheid, met name ten aanzien van haar huidige werkgever;

een bedrag van 20 000 EUR als forfaitaire vergoeding voor de schade veroorzaakt door de weigering om haar inzage te geven in de correspondentie met haar raadsman zowel vóór als na de uitspraak van het arrest;

verwijzing van de verwerende partij in alle kosten overeenkomstig artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 266 VWEU en van de beginselen van goede trouw en behoorlijk bestuur, op grond dat het EEA ten behoeve van haar niet de maatregelen heeft getroffen die nodig zijn voor de uitvoering van het arrest van het Gerecht.

Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), niet-nakoming van de motiveringsplicht en van de zorgplicht.

Derde middel, ontleend aan een nieuwe schending van haar persoonsgegevens, hetgeen een verzwarende omstandigheid vormt ten opzicht van het eerste arrest en in strijd is met de artikelen 7 en 8 van het Handvest en met artikel 12 van verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L 8, blz. 1).

____________