Language of document :

Zaken T‑227/01 tot en met T‑229/01, T‑265/01, T‑266/01 en T‑270/01

Territorio Histórico de Álava – Diputación Foral de Álava e.a.

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Staatssteun – Door territoriale entiteit van lidstaat verleende belastingvoordelen – Belastingkrediet van 45 % van investeringsbedrag – Beschikkingen waarbij steunregelingen onverenigbaar met gemeenschappelijke markt worden verklaard en terugvordering van uitbetaalde steun wordt gelast – Beroepsvereniging – Ontvankelijkheid – Kwalificatie als nieuwe steun dan wel als bestaande steun – Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen – Rechtszekerheidsbeginsel – Evenredigheidsbeginsel”

Samenvatting van het arrest

1.      Procedure – Interventie – Ontvankelijkheid – Nieuw onderzoek na eerdere beschikking waarbij interventie ontvankelijk is verklaard

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, tweede alinea)

2.      Procedure – Interventie – Belanghebbenden – Representatieve vereniging die tot doel heeft, belangen van haar leden te behartigen – Ontvankelijkheid in gedingen waarin principiële vragen aan orde komen die van belang zijn voor die leden

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, tweede alinea, en 53, eerste alinea)

3.      Procedure – Memorie in interventie – Vormvereisten

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 116, lid 4, tweede alinea)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Beschikking van Commissie waarbij wordt vastgesteld dat steunregeling onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt – Beroep ingesteld door beroepsvereniging die belangen van haar leden vertegenwoordigt en behartigt

(Art. 230, vierde alinea, EG)

5.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Verlening door overheid van belastingvrijstelling aan bepaalde ondernemingen – Daaronder begrepen

(Art. 87, lid 1, EG)

6.      Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek van klachten – Verplichtingen van Commissie – Motivering

(Art. 87, lid 2, EG en 253 EG)

7.      Steunmaatregelen van de staten – Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten – Aantasting van mededinging – Beoordelingscriteria – Onderzoek van steunregeling in haar geheel

(Art. 87 EG)

8.      Steunmaatregelen van de staten – Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten – Aantasting van mededinging – Steun van geringe omvang – Steun van tijdelijke aard – Geen invloed

(Art. 87, lid 1, EG)

9.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Selectiviteit van maatregel – Nationale regeling waarbij belastingkrediet wordt ingevoerd

(Art. 87, lid 1, EG)

10.    Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Door regionale of lokale lichamen verleende steun – Daaronder begrepen

(Art. 87, lid 1, EG)

11.    Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Specifieke belastingmaatregel – Selectiviteit van maatregel – Rechtvaardiging door aard of opzet van belastingstelsel – Daarvan uitgesloten

(Art. 87, lid 1, EG)

12.    Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Steunmaatregelen die als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd – Beoordelingsvrijheid van Commissie

(Art. 87, lid 3, EG)

13.    Steunmaatregelen van de staten – Bestaande en nieuwe steunmaatregelen – Kwalificatie als bestaande steun – Criteria – Maatregel houdende wezenlijke wijziging van bestaande steunregeling – Daarvan uitgesloten

(Art. 87 EG en 88 EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 1, sub b‑ii)

14.    Steunmaatregelen van de staten – Bestaande en nieuwe steunmaatregelen – Kwalificatie als bestaande steun – Criteria – Ontwikkeling van gemeenschappelijke markt

(Art. 87 EG en 88 EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 1, sub b‑v)

15.    Steunmaatregelen van de staten – Administratieve procedure – Recht van belanghebbenden om opmerkingen in te dienen

(Art. 88 EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 6, lid 1)

16.    Procedure – Interventie – Verzoekschrift waarin conclusies van een van partijen worden ondersteund

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40, vierde alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 116, lid 3)

17.    Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie – Onderzoeksprocedure vóór inwerkingtreding van verordening nr. 659/1999 – Niet onderworpen aan specifieke termijnen – Beperking – Inachtneming van rechtszekerheidsvereisten – Verplichting om na klacht ingeleid vooronderzoek binnen redelijke termijn af te sluiten

(Art. 88 EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad)

18.    Steunmaatregelen van de staten – Terugvordering van onrechtmatige steun – Steun verleend in strijd met procedureregels van artikel 88 EG – Eventueel gewettigd vertrouwen van steunontvangers – Bescherming – Voorwaarden en grenzen

(Art. 88, lid 2, eerste alinea, EG)

19.    Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Onderzoek door Commissie – Inleidende fase en contradictoire fase – Inachtneming van redelijke termijn

(Art. 88, leden 2 en 3, EG)

20.    Steunmaatregelen van de staten – Terugvordering van onrechtmatige steun – Schending van evenredigheidsbeginsel – Geen

(Art. 88, lid 2, eerste alinea, EG)

1.      Het feit dat het Gerecht een persoon bij een eerdere beschikking heeft toegelaten tot interventie aan de zijde van een partij, verzet zich er niet tegen dat de ontvankelijkheid van zijn interventie opnieuw wordt onderzocht.

(cf. punt 81)

2.      Een ruime uitlegging van het interventierecht voor representatieve verenigingen die de behartiging van de belangen van hun leden als doel hebben in gedingen waarin principiële vragen die voor die leden van belang zijn, aan de orde komen, beoogt een betere beoordeling van de achtergrond van de zaken mogelijk te maken en grote aantallen individuele interventies, die de doeltreffendheid en het goede verloop van de procedure in gevaar zouden brengen, te verhinderen.

Een intersectorale vereniging van ondernemingen die onder meer als doel heeft de vertegenwoordiging en behartiging van de belangen van ondernemingen, waarvan sommige de daadwerkelijke begunstigden van op grond van belastingregelingen verleende steun zijn, en die ook heeft deelgenomen aan de administratieve procedure die tot de vaststelling van beschikkingen heeft geleid, maakt aannemelijk belang te hebben bij interventie in het kader van beroepen tot nietigverklaring van die beschikkingen van de Commissie waarbij de betrokken belastingvrijstellingsregelingen onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard en terugvordering van de op grond daarvan uitbetaalde steun wordt gelast.

(cf. punten 83‑90)

3.      De memorie in interventie, die volgens artikel 116, lid 4, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een summiere uiteenzetting van de door de interveniënt aangevoerde middelen en argumenten moet bevatten, moet evenals het inleidend verzoekschrift zo duidelijk en nauwkeurig zijn, dat de verwerende partij haar verweer kan voorbereiden en het Gerecht, in voorkomend geval zonder nadere informatie, op het beroep uitspraak kan doen.

Ter verzekering van de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling wordt verlangd dat de wezenlijke elementen feitelijk en rechtens, waarop de memorie in interventie is gebaseerd, evenals die van het inleidend verzoekschrift, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk uit de tekst zelf blijken. Ofschoon de tekst van de memorie op specifieke punten kan worden vervolledigd en aangevuld met verwijzingen naar passages in bijgevoegde stukken, kan een algemene verwijzing naar andere geschriften, ook al zijn die bij de memorie gevoegd, het ontbreken van wezenlijke elementen van het juridische betoog, die in de memorie moeten voorkomen, niet goedmaken. Bovendien is het niet de taak van het Gerecht om in de bijlagen de middelen te zoeken en te ontdekken die het als grondslag voor de memorie zou kunnen beschouwen, daar de bijlagen slechts als bewijsmiddel dienen.

Aan deze vereisten wordt niet voldaan door de memorie in interventie die een algemene verwijzing bevat naar verzoekschriften in de zaken die zijn gevoegd met de zaak ter ondersteuning waarvan de interventie plaatsvindt, zonder dat uit de memorie in interventie zelf, zelfs summier of zakelijk weergegeven, een van de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, blijkt waarop de memorie is gebaseerd.

(cf. punten 94‑97, 100‑101)

4.      Een vereniging die tot taak heeft de collectieve belangen van ondernemingen te behartigen, kan in beginsel slechts een beroep tot nietigverklaring van een eindbeschikking van de Commissie inzake staatssteun instellen, indien de ondernemingen die zij vertegenwoordigt of een aantal daarvan individueel procesbevoegdheid hebben, of indien zij een eigen belang kan doen gelden.

Een natuurlijke of rechtspersoon kan slechts stellen individueel te worden geraakt indien de betrokken handeling hem treft uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat. De potentiële begunstigden van een steunregeling kunnen weliswaar in deze hoedanigheid alleen niet worden geacht individueel te worden geraakt door de beschikking van de Commissie die deze regeling onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart, maar een onderneming die door de betrokken beschikking niet alleen wordt geraakt in haar hoedanigheid van potentieel begunstigde onderneming van de steunregeling, doch ook in haar hoedanigheid van daadwerkelijk begunstigde van een uit hoofde van deze regeling toegekende individuele steun waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast, bevindt zich in een andere positie. Wanneer de beschikking de lidstaat verplicht de noodzakelijke maatregelen te nemen om de betrokken steun van de begunstigden terug te vorderen, moeten de ondernemingen die deze steun hebben ontvangen, worden geacht rechtstreeks door deze beschikking te worden geraakt.

Een vereniging die tot taak heeft de belangen te behartigen van ondernemingen waarvan – zij het pas in het kader van de mondelinge behandeling – wordt aangetoond dat zij de daadwerkelijke begunstigden van een uit hoofde van voornoemde belastingregelingen toegekende individuele steun zijn, en dat zij als zodanig zelf procesbevoegd zijn, kan bijgevolg worden ontvangen in haar beroep tegen beschikkingen van de Commissie waarbij de onrechtmatigheid en de onverenigbaarheid van steunregelingen met de gemeenschappelijke markt wordt vastgesteld en de ongedaanmaking ervan en de terugvordering van de betaalde steun wordt gelast.

(cf. punten 107‑118)

5.      Het begrip steun in de zin van artikel 87, lid 1, EG omvat niet alleen positieve prestaties zoals subsidies, maar ook maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor – zonder subsidies in de strikte zin van het woord te zijn – van gelijke aard zijn en identieke gevolgen hebben.

Een maatregel waarbij de overheid van een lidstaat aan bepaalde ondernemingen een belastingvrijstelling verleent die, hoewel in dat kader geen staatsmiddelen worden overgedragen, de situatie van de begunstigden verbetert ten opzichte van die van de andere belastingplichtigen, is als staatsteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG aan te merken.

Dat is het geval met belastingkredieten ter bevordering van investeringen die door de belastingdruk op de begunstigde ondernemingen te verminderen met een bedrag dat gelijk is aan een percentage van het bedrag van de subsidiabele investering, waardoor zij niet het totale eindbedrag van de te betalen belasting hoeven te voldoen, hun situatie verbetert ten opzichte van die van de andere belastingplichtigen. Het feit dat met voornoemde belastingkredieten wordt beoogd de investeringen te stimuleren met als doel op den duur opbrengsten te genereren, is in dit opzicht irrelevant aangezien het met een maatregel nagestreefde doel geen grond is om deze maatregel niet als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG te kwalificeren.

(cf. punten 124‑126,130,184)

6.      De door artikel 253 EG geëiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het motiveringsvereiste moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die door de handeling rechtstreeks en individueel worden geraakt, bij een verklaring kunnen hebben.

Een beschikking van de Commissie waarbij een steunregeling in de vorm van belastingkredieten onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, is toereikend gemotiveerd met betrekking tot de gevolgen van voornoemde steunmaatregelen voor het handelsverkeer en de mededinging, wanneer daarin wordt vastgesteld dat, omdat de economie van de betrokken lidstaat de kenmerken van een zeer open en op export gerichte economie heeft, deze steunmaatregelen enerzijds de positie van de begunstigde bedrijven versterken ten opzichte van hun concurrenten in het intracommunautaire verkeer zodat dit handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed, en anderzijds de rentabiliteit van die begunstigde ondernemingen verbeteren door de stijging van hun nettoresultaat (winst na belasting) en hen in staat stellen ondernemingen te beconcurreren die niet voor voornoemde belastingkredieten in aanmerking komen.

(cf. punten 136‑138)

7.      Wanneer financiële steun van een staat of met staatsmiddelen bekostigd de positie van een onderneming ten opzichte van concurrerende ondernemingen in het intracommunautaire handelsverkeer versterkt, moet dit handelsverkeer worden geacht door de steun te worden beïnvloed, ook al neemt de begunstigde onderneming niet zelf deel aan de uitvoer. De Commissie behoeft niet vast te stellen of deze maatregel de handel tussen lidstaten werkelijk beïnvloedt en de mededinging daadwerkelijk vervalst, maar enkel te onderzoeken of de maatregel dat handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging kan vervalsen.

De Commissie kan zich in het geval van een steunregeling ertoe beperken de algemene kenmerken daarvan te onderzoeken, en hoeft niet elk afzonderlijk geval waarin die regeling is toegepast te onderzoeken, met dien verstande dat wanneer deze regeling niet is aangemeld, de motivering dienaangaande geen bijgewerkte beoordeling behoeft te bevatten van de invloed ervan op de mededinging en op het handelsverkeer tussen de lidstaten.

(cf. punten 142‑143)

8.      Het feit dat belastingvoordelen tijdelijk van aard zijn, dat de invloed ervan beperkt en niet doorslaggevend is, dan wel dat zij niet de enige in aanmerking te nemen factor zijn, kan niet afdoen aan hun kwalificatie als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG, aangezien de rechtspraak niet vereist, dat de verstoring van de mededinging of de dreiging van een dergelijke verstoring, en de ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer merkbaar of wezenlijk zijn.

(cf. punt 148)

9.      De specificiteit van een steunmaatregel van de staat, te weten het selectief karakter ervan, is een van de kenmerken van het begrip staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG. Daarom moet worden nagegaan, of de maatregel al dan niet leidt tot voordelen die enkel bepaalde ondernemingen of sectoren begunstigen.

Belastingregelingen die voordelen verlenen in de vorm van belastingkredieten, waarvoor alleen ondernemingen in aanmerking komen die investeringen boven een bepaald drempelbedrag doen, en die dus over aanzienlijke financiële middelen beschikken, met uitzondering van alle overige ondernemingen, zelfs wanneer zij investeringen doen, en die bovendien aan het bestuursorgaan een discretionaire bevoegdheid toekennen waardoor dit het bedrag of de voorwaarden voor toekenning van het belastingvoordeel op grond van de kenmerken van de aan zijn beoordeling onderworpen investeringsprojecten kan aanpassen, moeten als een selectief voordeel „voor bepaalde ondernemingen” in de zin van artikel 87, lid 1, EG worden aangemerkt.

(cf. punten 158‑162, 166‑168)

10.    Het feit dat een decentraal lichaam een fiscale autonomie heeft die door de grondwet van een lidstaat wordt erkend en beschermd, ontslaat dit lichaam niet van de verplichting om de verdragsbepalingen betreffende steunmaatregelen van de staten in acht te nemen. Artikel 87, lid 1, EG doelt „met steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd” op alle steunmaatregelen die met overheidsmiddelen worden gefinancierd. Bijgevolg vallen de maatregelen van decentrale (gedecentraliseerde, federatieve, regionale of andere) lichamen van de lidstaten – ongeacht hun statuut en benaming – evenals de maatregelen van de federale of centrale overheid binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG, indien aan de voorwaarden van deze bepaling is voldaan.

(cf. punt 178)

11.    In het kader van de beoordeling van een nationale maatregel als steunmaatregel van de staat kan het selectieve karakter daarvan in bepaalde omstandigheden „door de aard of de opzet van het stelsel” worden gerechtvaardigd. Indien dat het geval is, valt de maatregel buiten de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG. Een specifieke belastingmaatregel die wordt gerechtvaardigd door de interne logica van het belastingstelsel – zoals de progressiviteit van de belasting, die wordt gerechtvaardigd door de herverdelende functie van de belasting – zal derhalve buiten de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG vallen.

Het feit dat belastingmaatregelen gebaseerd zijn op objectieve criteria en een horizontaal karakter hebben, kan niet volstaan om het selectieve karakter ervan ter discussie te stellen, en de vaststelling te wettigen dat het hierbij gaat om maatregelen die door de interne logica van het betrokken belastingstelsel worden gerechtvaardigd, wanneer daarvoor alleen de ondernemingen in aanmerking komen die investeringen boven een bepaald drempelbedrag doen, en die dus over aanzienlijke financiële middelen beschikken, met uitzondering van alle overige ondernemingen, zelfs wanneer zij investeringen doen. Ook het met de betrokken maatregelen nagestreefde doel is geen grond om deze maatregelen niet als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG te kwalificeren; anders zou een beroep op de rechtmatigheid van de met een steunmaatregel nagestreefde doeleinden reeds volstaan om deze maatregel als een algemene maatregel te beschouwen, die niet binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG valt. Deze bepaling maakt evenwel geen onderscheid naar de redenen of doeleinden van de maatregelen van de staten, doch ziet naar hun gevolgen.

(cf. punten 179‑180, 184‑185)

12.    De Commissie beschikt op het gebied van artikel 87, lid 3, EG over een ruime beoordelingsbevoegdheid. De toetsing door de gemeenschapsrechter moet dus beperkt blijven tot het onderzoek van de naleving van de procedurevoorschriften, de nakoming van de motiveringsplicht, de materiële juistheid van de feiten, het ontbreken van kennelijk onjuiste beoordelingen en van misbruik van bevoegdheid. Het staat niet aan de gemeenschapsrechter zijn beoordeling op economisch vlak in de plaats te stellen van die van de Commissie.

Op het gebied van steunregelingen kan de Commissie zich ertoe beperken de algemene kenmerken van de betrokken regeling te onderzoeken en hoeft zij niet elk afzonderlijk geval waarin die regeling is toegepast te onderzoeken.

(cf. punten 198‑199)

13.    Het Verdrag voorziet in verschillende procedures voor bestaande en voor nieuwe steunmaatregelen. Terwijl nieuwe steunmaatregelen overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG vooraf bij de Commissie moeten worden aangemeld en niet tot uitvoering kunnen worden gebracht voordat de procedure tot een eindbeslissing heeft geleid, kunnen bestaande steunmaatregelen overeenkomstig artikel 88, lid 1, EG regelmatig tot uitvoering worden gebracht zolang de Commissie deze niet onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard. Met betrekking tot bestaande steunmaatregelen kan derhalve in voorkomend geval enkel een beschikking worden gegeven waarbij hun onverenigbaarheid met gevolgen voor de toekomst wordt vastgesteld.

Krachtens artikel 1, sub b‑i, van verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG moet onder bestaande steun onder meer worden verstaan „alle steun die voor de inwerkingtreding van het Verdrag in de respectieve lidstaat bestond, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die vóór de inwerkingtreding van het Verdrag tot uitvoering zijn gebracht en die na de inwerkingtreding nog steeds van toepassing zijn”.

Als bestaande steun in de zin van deze bepalingen kan niet worden aangemerkt een belastingregeling inzake belastingkredieten, die na de inwerkingtreding van het Verdrag in de betrokken lidstaat is ingevoerd, waarvan de toepassingsvoorwaarden en derhalve de kring van de begunstigden, de grondslag en het percentage alsmede de duur substantieel zijn gewijzigd in vergelijking met een vóór die inwerkingtreding bestaande regeling.

(cf. punten 228‑234)

14.    Het begrip „ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt” in artikel 1, sub b‑v, van verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG kan worden opgevat als een wijziging van de economische en juridische context in de door de betrokken maatregel geraakte sector. Die wijziging kan in het bijzonder het gevolg zijn van de liberalisering van een markt die aanvankelijk niet openstond voor concurrentie.

Dit begrip ziet daarentegen niet op het geval waarin de Commissie haar beoordeling uitsluitend wijzigt op grond van een striktere toepassing van de verdragsregels inzake steunmaatregelen van staten.

Hieruit volgt dat een leerstellige wijziging van de Commissie na de vaststelling van de betrokken maatregel in het licht van de selectiviteitscriteria die zij bij haar toetsing van die maatregel aan artikel 87, lid 1, EG heeft toegepast, zo deze al is aangetoond, niet kan bewijzen dat sprake was van „een ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt” in de zin van artikel 1, sub b‑v, van verordening nr. 659/1999.

(cf. punten 245, 247, 250)

15.    Artikel 6, lid 1, van verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG bepaalt dat in het kader van de formele onderzoeksprocedure de belanghebbenden de mogelijkheid hebben hun opmerkingen bij de Commissie in te dienen. Deze bepaling preciseert dat deze opmerkingen moeten worden ingediend binnen een bepaalde termijn die in naar behoren gerechtvaardigde gevallen kan worden verlengd, maar voorziet niet in de mogelijkheid voor een belanghebbende om op eigen initiatief en na afloop van de daartoe gestelde termijn nieuwe opmerkingen bij de Commissie in te dienen.

Hieruit volgt dat het feit dat de Commissie aanvullende opmerkingen van een belanghebbende niet in aanmerking heeft genomen op grond dat deze na afloop van de termijn bij haar zijn binnengekomen, en dat voornoemde partij nimmer om verlenging van de op grond van artikel 6, lid 1, van verordening nr. 659/1999 gestelde termijn heeft verzocht, bij gebreke van precieze toezeggingen dat aanvullende – zelfs laattijdige – opmerkingen zonder een verzoek om verlenging van de termijn in aanmerking zouden worden genomen, geen schending van de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen of van behoorlijk bestuur kan opleveren.

Het recht om zich te beroepen op het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen komt namelijk toe aan iedere particulier die zich in een situatie bevindt waarin een gemeenschapsinstantie gegronde verwachtingen bij hem heeft gewekt, en niemand kan schending van dit beginsel stellen, wanneer die instantie hem geen precieze toezeggingen heeft gedaan.

Tot de door de communautaire rechtsorde in administratieve procedures geboden waarborgen behoort verder met name het beginsel van behoorlijk bestuur, waartoe de verplichting voor de bevoegde instelling behoort om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken. Artikel 6, lid 1, van verordening nr. 659/1999 is, in het kader van de procedure van controle van staatssteun, een vertolking van voornoemde beginselen. In het kader van de procedure van controle van staatssteun kunnen de belanghebbenden zelf geen aanspraak maken op een contradictoir debat met de Commissie, zoals dit is vastgesteld ten gunste van de lidstaat die voor de verlening van de steun verantwoordelijk is, en kunnen zij zich niet op zo ruime rechten als de rechten van de verdediging als zodanig beroepen. De algemene rechtsbeginselen, zoals het beginsel van behoorlijk bestuur, bieden de gemeenschapsrechter niet de mogelijkheid de procedurele rechten uit te breiden, die aan de belanghebbenden in het kader van de procedures van controle van staatssteun door het Verdrag en het afgeleide recht zijn verleend.

(cf. punten 259‑272)

16.    Artikel 40, vierde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat krachtens artikel 53 ervan van toepassing is op het Gerecht, en artikel 116, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verzetten zich er niet tegen dat de interveniënt andere argumenten aanvoert dan de door hem ondersteunde partij, zolang die argumenten het kader van het geding niet wijzigen en de interventie strekt tot ondersteuning van de conclusies van deze laatste.

Een door de interveniënt aangevoerde grief die, hoewel zij verschilt van die van de verzoeker, verband houdt met het voorwerp van het geschil zoals dit door de verzoeker is afgebakend, en geen wijziging van het kader ervan tot gevolg heeft, is ontvankelijk.

(cf. punten 292‑294)

17.    Hoewel de Commissie voor het onderzoek van steunmaatregelen niet aan specifieke termijnen was gebonden zolang verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG niet was vastgesteld, diende zij, om te voldoen aan de fundamentele eis van rechtszekerheid, er toch voor te zorgen dat zij de uitoefening van haar bevoegdheden niet eindeloos uitstelde.

Aangezien zij immers bij uitsluiting bevoegd is om de verenigbaarheid van staatssteun met de gemeenschappelijke markt te beoordelen, is de Commissie in het belang van een goede toepassing van de fundamentele verdragsbepalingen inzake staatssteun gehouden een klacht wegens een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregel zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken. De Commissie mag het vooronderzoek van overheidsmaatregelen waartegen een klacht is ingediend, dus niet eindeloos laten aanslepen. Of de duur van het onderzoek van een klacht redelijk is, moet worden beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van elke zaak en met name de context ervan, de verschillende fasen van de procedure die de Commissie moet volgen en de ingewikkeldheid van de zaak.

Een termijn van 38 maanden tussen het tijdstip waarop de Commissie van steunregelingen heeft vernomen en dat waarop de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG is ingeleid, is, gelet op de context waarbinnen die regelingen moeten worden geplaatst, geen onredelijke termijn waardoor de vooronderzoeksprocedure onregelmatig is wegens schending van het beginsel van rechtszekerheid of, bijgevolg, het beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien enerzijds de betrokken maatregelen een diepgaand onderzoek van de betrokken nationale wettelijke regeling vergden, en anderzijds de duur van de procedure althans ten dele is toe te schrijven aan de nationale autoriteiten die met name hebben verzocht om verlenging van de termijn die hun voor de beantwoording van de verzoeken om inlichtingen van de Commissie was gesteld.

(cf. punten 296‑309)

18.    Een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van een steunmaatregel kan slechts worden aangevoerd wanneer de steun met inachtneming van de procedure van artikel 88 EG is toegekend. Behoedzame regionale autoriteiten en ondernemers moeten namelijk normaliter in staat zijn, zich ervan te vergewissen dat deze procedure is gevolgd. Aangezien artikel 88 EG geen onderscheid maakt of het nu om steunregelingen dan wel om individuele steunmaatregelen gaat, zijn deze beginselen ook in geval van steunregelingen van toepassing.

Evenwel kan niet worden uitgesloten dat de ontvangers van niet-aangemelde en dus onrechtmatige steun zich kunnen beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die hun vertrouwen in de rechtmatigheid van die steun konden wettigen, om zich tegen de terugvordering ervan te verzetten.

(cf. punten 310‑314)

19.    De vraag of de duur van de procedure van controle van staatssteun redelijk is, ongeacht of het gaat om de vooronderzoeksfase of de formele onderzoeksprocedure, wordt beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van elke zaak en in het bijzonder de context ervan, de verschillende etappes van de procedure die de Commissie heeft gevolgd, het gedrag van de partijen tijdens de procedure, de ingewikkeldheid van de zaak, alsmede het belang ervan voor de verschillende betrokken partijen.

Een onderzoeksprocedure met een totale duur van vijf jaar en een maand, waarvan 38 maanden voor de vooronderzoeksfase en 23 maanden voor de formele onderzoeksprocedure, is, gelet op de context, de ingewikkeldheid van de betrokken maatregelen en het belang van de zaak, en gelet op het feit dat nationale autoriteiten door hun gedrag althans gedeeltelijk tot de verlenging van de onderzoeksprocedure hebben bijgedragen, niet onredelijk van aard. Deze duur is niet aan te merken als een uitzonderlijke omstandigheid die een gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de steunmaatregelen kon wekken.

(cf. punten 336‑342, 347)

20.    De ongedaanmaking van onrechtmatige steun door middel van terugvordering is het logische gevolg van de vaststelling van de onrechtmatigheid ervan. Bijgevolg kan de terugvordering van onrechtmatige staatssteun teneinde de vroegere toestand te herstellen, in beginsel niet worden beschouwd als een maatregel die onevenredig is ten opzichte van de doelstellingen van de verdragsbepalingen inzake staatssteun.

Door de terugbetaling van de steun verliest de begunstigde het voordeel dat hij op de markt ten opzichte van zijn concurrenten genoot en wordt de toestand van vóór de steunverlening hersteld. Uit deze functie van de terugbetaling volgt ook, dat de Commissie, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, in de regel de grenzen van haar discretionaire bevoegdheid niet overschrijdt wanneer zij een lidstaat verzoekt de als onrechtmatige steun toegekende bedragen terug te vorderen, aangezien daarmee slechts de vroegere toestand wordt hersteld.

Het evenredigheidsbeginsel verlangt weliswaar dat handelingen van de gemeenschapsinstellingen niet verder gaan dan wat passend en noodzakelijk is ter bereiking van het beoogde doel, met dien verstande dat wanneer een keuze tussen meerdere passende maatregelen mogelijk is, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting meebrengt.

Terugvordering van onrechtmatige steun is echter in beginsel niet te beschouwen als een maatregel die onevenredig is ten opzichte van de doelstellingen van de verdragsbepalingen inzake staatssteun, aangezien zij herstel van de vroegere toestand beoogt. Een dergelijke maatregel kan, ook al wordt hij lang na de verlening van de betrokken steun uitgevoerd, niet worden beschouwd als een sanctie waarin het gemeenschapsrecht niet voorziet.

(cf. punten 372‑375)