Language of document : ECLI:EU:F:2010:114

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Tweede kamer)

30 september 2010

Zaak F‑29/05

Jean-François Vivier

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Tijdelijk functionarissen — Indeling in rang — Rangen voorzien in oproep tot sollicitaties — Wijziging van indelingsregels van functionarissen — Overgangsbepalingen — Artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut — Toepassing naar analogie”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 21 juli 2004 waarbij verzoeker is ingedeeld in de rang A*6.

Beslissing: Het indelingsbesluit van de Commissie, zoals opgenomen bij het aanhangsel van 21 juli 2004 bij de door verzoeker op 10 juni 2004 ondertekende overeenkomst van tijdelijk functionaris, wordt nietig verklaard. De Commissie wordt verwezen in haar eigen en in verzoekers kosten.

Samenvatting

1.      Procedure — Aanvoering van nieuwe middelen in loop van geding — Voorwaarden

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c, en 48, lid 2)

2.      Recht van de Unie — Overgangsbepalingen — Strikte uitlegging

3.      Ambtenaren — Tijdelijk functionarissen — Aanwerving — Indeling in rang — Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 — Overgangsbepalingen voor indeling in rang

(Ambtenarenstatuut, art. 5, leden 1‑4; bijlage XIII, art. 12, lid 3; regeling andere personeelsleden, art. 10, tweede alinea; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

1.      Uit artikel 44, lid 1, sub c, juncto artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht blijkt dat het inleidend verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen dient te bevatten, en dat nieuwe middelen in de loop van het geding niet mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken. Een middel dat een uitwerking is van een eerder in het inleidend verzoekschrift rechtstreeks of stilzwijgend aangevoerd middel en daarmee nauw verband houdt, moet evenwel ontvankelijk worden verklaard.

(cf. punt 32)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 21 mei 2008, Belfass/Raad, T‑495/04, Jurispr. blz. II‑781, punt 87

2.      Een overgangsbepaling moet in beginsel strikt worden uitgelegd, hetgeen op het eerste gezicht onverenigbaar is met een toepassing naar analogie. De strikte uitlegging wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de overgangsbepalingen afwijken van de regels en beginselen met een permanente waarde, die bij gebreke van die regeling rechtstreeks van toepassing zouden zijn op de betrokken situaties.

Bij gebreke van bepalingen met een permanente waarde kan de administratie artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut echter naar analogie toepassen, zonder miskenning van het feit dat deze bepaling een overgangsbepaling is.

(cf. punten 67‑70)

Referentie:

Hof: 23 maart 1983, Peskeloglou, 77/82, Jurispr. blz. 1085, punten 11‑15; 5 december 1996, Merck en Beecham, C‑267/95 en C‑268/95, Jurispr. blz. I‑6285, punten 23 en 24; 7 december 2006, Eurodental, C‑240/05, Jurispr. blz. I‑11479, punten 52‑54; 12 juni 2008, Commissie/Portugal, C‑462/05, Jurispr. blz. I‑4183, punten 53 en 54

Gerecht van eerste aanleg: 19 september 2000, Dürbeck/Commissie, T‑252/97, Jurispr. blz. II‑3031, punten 66 en 70

3.      Bij gebreke van een overgangsbepaling in verordening nr. 723/2004, tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, om de indeling in rang te bepalen van tijdelijk functionarissen die na de inwerkingtreding van die verordening op 1 mei 2004 zijn aangeworven op basis van vóór die datum bekendgemaakte oproepen tot sollicitaties, alsmede van interne bepalingen die daarop van toepassing zijn, kan die indeling alleen plaatsvinden op grond van artikel 10, tweede alinea, van die regeling.

Blijkens artikel 10 van die regeling beschikt de administratie over een beoordelingsvrijheid om de rang van tijdelijk functionarissen te bepalen. Bij gebreke van een interne bepaling ter zake wordt die vrijheid alleen beperkt door de verplichting om die functionarissen aan te stellen in de rang zoals die in de oproep tot sollicitaties is vermeld en door de noodzaak om de bij artikel 5, leden 1 tot en met 4, van het Statuut vastgestelde structuur van de categorieën of functiegroepen in acht te nemen.

In deze omstandigheden kan een instelling, wanneer de in de oproep tot sollicitaties vermelde rang is afgeschaft, zich laten inspireren door de oplossing die de wetgever bij de vaststelling van bijlage XIII bij het Statuut heeft gekozen en artikel 12, lid 3, van deze bijlage, betreffende de indeling van ambtenaren die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst en tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006 zijn aangeworven, naar analogie toepassen.

(cf. punten 60, 64, 65, 69, 70 en 72)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 28 juni 2007, Da Silva/Commissie, F‑21/06, JurAmbt. blz. I-A-1-179 en II-A-1-981, punten 64, 68 en 79