Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 23 november 2016 door Viktor Fedorovych Yanukovych tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 15 september 2016 in zaak T-346/14, Yanukovych/Raad

(Zaak C-598/16 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Viktor Fedorovych Yanukovych (vertegenwoordiger: T. Beazley QC)

Andere partijen in de procedure: Raad van de Europese Unie, Europese Commissie, Republiek Polen

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 15 september 2016 in zaak T-346/14 vernietigen voor zover gespecificeerd in het verzoekschrift, namelijk de punten 2 en 4 van het dictum van dat arrest;

de vorderingen van rekwirant in de procedure voor het Gerecht toewijzen voor zover hieronder nader is aangegeven, en namelijk:

besluit (GBVB) 2015/143 van de Raad van 29 januari 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB1 (hierna: „tweede wijzigingsbesluit”) nietig verklaren;

besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB2 nietig verklaren, en

uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/20143 nietig verklaren;

voor zover die maatregelen rekwirant betreffen, en

de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en van het verzoek tot nietigverklaring in de memorie houdende aanpassing.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat het plaatsingscriterium in artikel 1, lid 1, van besluit 2014/119/GBVB van de Raad, zoals gewijzigd bij het tweede wijzigingsbesluit, verenigbaar is met de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, zoals genoemd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het Gerecht heeft niet erkend dat de gestelde verduistering van overheidsmiddelen ten minste het voorwerp dient te zijn van een lopende vervolging of van andere gerechtelijke procedures in het betrokken land, in omstandigheden waar, zoals in dit geval, er betrouwbare aanwijzingen zijn dat het betrokken land niet constant een voldoende behaalt voor het eerbiedigen van de grondbeginselen op het gebied van de mensenrechten of de eerbiediging van de rechtsstaat.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door 1) niet te concluderen dat er sprake was van betrouwbare aanwijzingen dat Oekraïne niet constant een voldoende behaalt voor het naleven van de mensenrechten of de eerbiediging van de rechtsstaat en 2) bepaalde Oekraïense autoriteiten op wier bewijsmateriaal de Raad van de Europese Unie vertrouwde te beschrijven als een „hoge rechterlijke instantie”. Voorts heeft het Gerecht ten onrechte zijn oordeel over de punten 1) en 2) niet gemotiveerd.

Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door 1) te concluderen dat de plaatsing van rekwirants naam op de lijst op basis van een brief van de Oekraïense autoriteiten, gedateerd op 10 oktober 2014, voldoet aan het plaatsingscriterium en 2) te concluderen dat de Raad geen kennelijke beoordelingsfout had gemaakt met betrekking tot de plaatsing van rekwirant op de lijst.

____________

1 Besluit (GBVB) 2015/143 van de Raad van 29 januari 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 24, blz. 16).

2 Besluit (GBVB) 2015/364 van de Raad van 5 maart 2015 tot wijziging van besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 25).

3 Uitvoeringsverordening (EU) 2015/357 van de Raad van 5 maart 2015 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB 2015, L 62, blz. 1).