Language of document : ECLI:EU:C:2010:11

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

14 januari 2010 (*)

„Wederzijdse bijstand inzake invordering van schuldvorderingen – Richtlijn 76/308/EEG – Toetsingsbevoegdheid van rechterlijke instanties van lidstaat waar aangezochte autoriteit is gevestigd – Uitvoerbaarheid van executoriale titel voor invordering – Regelmatigheid van kennisgeving van titel aan schuldenaar – Kennisgeving in taal die geadresseerde niet begrijpt”

In zaak C‑233/08,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Nejvyšší správní soud (Tsjechië) bij beslissing van 5 mei 2008, ingekomen bij het Hof op 30 mei 2008, in de procedure

Milan Kyrian

tegen

Celní úřad Tábor,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, waarnemend voor de president van de Eerste kamer, E. Levits, A. Borg Barthet, M. Ilešič (rapporteur) en J.‑J. Kasel, rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 mei 2009,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en C. Blaschke als gemachtigden,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door I. Chalkias, E. Leftheriotou en V. Karra als gemachtigden,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Dowgielewicz als gemachtigde,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes als gemachtigde,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Afonso en L. Jelínek als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 september 2009,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 12, lid 3, van richtlijn 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen (PB L 73, blz. 18), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/44/EG van de Raad van 15 juni 2001 (PB L 175, blz. 17; hierna: „richtlijn 76/308”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. Kyrian en de Celní úřad Tábor (douanedienst te Tabor) over de toetsing van de uitvoerbaarheid van een door het Hauptzollamt Regensburg (hoofdkantoor van de douane te Regensburg, Duitsland) afgegeven bevel houdende executoriale titel voor de invordering van een schuldvordering.

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsregeling

3        Richtlijn 76/308 heeft tot doel de hindernissen voor de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt op te heffen, die een gevolg zijn van de geografisch beperkte werkingssfeer van de nationale bepalingen op het gebied van de invordering van met name de douanerechten.

4        Volgens de zesde overweging van de considerans van richtlijn 76/308 moeten de verschillende vormen van bijstand door de aangezochte autoriteit worden toegepast met inachtneming van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die ter zake gelden in de lidstaat waar zij is gevestigd, terwijl naar luid van de zevende overweging van de considerans van deze richtlijn de wijze waarop de verzoeken om bijstand door de verzoekende autoriteit moeten worden opgesteld, dient te worden vastgesteld en de bijzondere omstandigheden op grond waarvan de aangezochte autoriteit hieraan in sommige gevallen geen gevolg behoeft te geven, limitatief moeten worden omschreven.

5        In de tiende overweging van de considerans van richtlijn 76/308 staat te lezen dat het gedurende de invorderingsprocedure in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, kan voorkomen dat de schuldvordering of de executoriale titel die is afgegeven in de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, door de belanghebbende wordt betwist en dat in dit geval moet worden bepaald dat de zaak door deze voor de bevoegde instantie van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, dient te worden gebracht en dat de aangezochte autoriteit de executieprocedure die zij heeft ingezet, dient te schorsen totdat deze bevoegde instantie heeft beslist.

6        Artikel 4, lid 3, van richtlijn 76/308 bepaalt:

„De aangezochte autoriteit is niet gehouden inlichtingen te verstrekken:

a)      welke zij niet zou kunnen verkrijgen voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen, ontstaan in de lidstaat waar zij gevestigd is;

b)      waarmee een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou worden onthuld;

c)      of waarvan mededeling een aantasting zou kunnen vormen van de veiligheid of de openbare orde van deze Staat.”

7        Volgens artikel 5, lid 1, van deze richtlijn gaat de aangezochte autoriteit conform de rechtsregels die in de lidstaat waar zij is gevestigd gelden voor de kennisgeving van overeenkomstige akten, op verzoek van de verzoekende autoriteit over tot kennisgeving aan de geadresseerde van alle – met inbegrip van de gerechtelijke – akten en beslissingen met betrekking tot een schuldvordering en/of de invordering daarvan, welke uitgaan van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd.

8        In artikel 5, lid 2, van deze richtlijn heet het dat in het verzoek om kennisgeving opgave wordt gedaan van naam, adres en enige andere relevante informatie met betrekking tot de identiteit van de geadresseerde waartoe de verzoekende autoriteit normaliter toegang heeft, de aard en het onderwerp van de akte of beslissing waarvan kennis moet worden gegeven en, in voorkomend geval, naam, adres en enige andere relevante informatie met betrekking tot de identiteit van de debiteur waartoe de verzoekende autoriteit normaliter toegang heeft en de in de akte of de beslissing bedoelde schuldvordering, alsmede van alle andere nuttige inlichtingen.

9        Artikel 6 van richtlijn 76/308 luidt:

„1.      Op verzoek van de verzoekende autoriteit gaat de aangezochte autoriteit volgens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op de invordering van soortgelijke schuldvorderingen, ontstaan in de lidstaat waar zij gevestigd is, over tot invordering van de schuldvorderingen waarvoor een executoriale titel bestaat.

2.      Daartoe wordt elke schuldvordering ten aanzien waarvan een verzoek tot invordering bestaat, behandeld als een schuldvordering van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, behoudens toepassing van artikel 12.”

10      Artikel 7, leden 1, 2 en 3, van deze richtlijn bepaalt:

„1.      Het verzoek tot invordering van een schuldvordering dat de verzoekende autoriteit tot de aangezochte autoriteit richt, dient vergezeld te gaan van een officieel exemplaar of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de executoriale titel, afgegeven in de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, en, in voorkomend geval, van het origineel of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van andere voor de invordering benodigde documenten.

2.      De verzoekende autoriteit kan slechts een verzoek tot invordering indienen:

a)      indien de schuldvordering en/of de executoriale titel niet betwist worden in de lidstaat waar zij gevestigd is of wanneer artikel 12, lid 2, tweede alinea, wordt toegepast;

b)      wanneer zij in de lidstaat waar zij is gevestigd, de daartoe ter beschikking staande invorderingsprocedures heeft ingesteld, welke op grond van de in lid 1 bedoelde titel kunnen worden uitgevoerd, en de genomen maatregelen niet tot volledige betaling van de schuldvordering zullen leiden.

3.      In het verzoek tot invordering worden vermeld:

a)      naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de betrokken persoon en/of de derde die houder is van hem toebehorende vermogensbestanddelen;

[...]”

11      Volgens artikel 8 van deze richtlijn geldt:

„1.      De executoriale titel van de schuldvordering wordt rechtstreeks erkend en automatisch behandeld als executoriale titel van een schuldvordering van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd.

2.      Onverminderd lid 1 kan de executoriale titel van de schuldvordering, in voorkomend geval en volgens de bepalingen welke van toepassing zijn in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, worden bekrachtigd als, erkend als, aangevuld met of vervangen door een op het grondgebied van dat land geldende executoriale titel.

Binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek tot invordering trachten de lidstaten de formaliteiten betreffende bekrachtiging, erkenning, aanvulling of vervanging van de titel te vervullen, tenzij de derde alinea van toepassing is. De vervulling kan niet worden geweigerd indien de executoriale titel in behoorlijke vorm is opgesteld. De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de redenen waarom de periode van drie maanden niet kan worden nageleefd.

Ingeval het vervullen van één van deze formaliteiten aanleiding geeft tot een betwisting van de schuldvordering en/of de door de verzoekende autoriteit afgegeven executoriale titel, is artikel 12 van toepassing.”

12      Artikel 12, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 76/308 luidt:

„1.      Indien gedurende de invorderingsprocedure de schuldvordering en/of de in de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd afgegeven executoriale titel door een belanghebbende worden betwist, wordt de zaak door deze voor de bevoegde instantie van de lidstaat gebracht waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, overeenkomstig de in deze laatste lidstaat geldende rechtsregels. Deze vordering moet door de verzoekende autoriteit worden genotificeerd aan de aangezochte autoriteit. Bovendien kan zij door de belanghebbende worden genotificeerd aan de aangezochte autoriteit.

2.      Zodra de aangezochte autoriteit de in lid 1 bedoelde notificatie heeft ontvangen, hetzij van de verzoekende autoriteit, hetzij van de belanghebbende, schorst zij de executieprocedure in afwachting van de beslissing van de op dit gebied bevoegde instantie, tenzij de verzoekende autoriteit overeenkomstig de tweede alinea anders verzoekt. [...]

Niettegenstaande lid 2, eerste alinea, kan de verzoekende autoriteit overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat waar zij gevestigd is, de aangezochte autoriteit verzoeken een betwiste schuldvordering in te vorderen, voor zover de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, zulks toelaten. Indien de uitkomst van deze betwisting vervolgens voor de schuldenaar gunstig uitvalt, is de verzoekende autoriteit gehouden tot terugbetaling van elk ingevorderd bedrag, vermeerderd met eventueel verschuldigde vergoedingen, overeenkomstig de in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd geldende wettelijke bepalingen.

3.      Wanneer de betwisting betrekking heeft op uitvoeringsmaatregelen die zijn getroffen in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, wordt de zaak voor de bevoegde instantie van deze lidstaat gebracht, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deze lidstaat.”

13      Artikel 17 van deze richtlijn bepaalt:

„De verzoeken om bijstand, de executoriale titel en de andere bijgevoegde stukken worden vergezeld van een vertaling in de officiële taal of in een van de officiële talen van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, onverminderd het recht van deze laatste om van het overleggen van een dergelijke vertaling af te zien.”

14      Volgens artikel 23 ervan doet deze richtlijn geen afbreuk aan „de toepassing van de meer uitgebreide wederzijdse bijstand welke sommige lidstaten elkaar krachtens overeenkomsten of regelingen verlenen of zouden kunnen verlenen, met inbegrip van het gebied van de notificatie van gerechtelijke of buitengerechtelijke akten”.

 Nationale regeling

15      Volgens artikel 2, lid 7, van Zákon č. 191/2004 Sb., o mezinárodní pomoci při vymáhání některých finančních pohledávek (wet nr. 191/2004 betreffende internationale bijstand inzake de invordering van bepaalde geldelijke schuldvorderingen), is bij verlening van internationale bijstand Zákon č. 337/1992 Sb., o správě daní a poplatků (wet nr. 337/1992 inzake de administratie van belastingen), van toepassing, tenzij wet nr. 191/2004 anders bepaalt.

16      Artikel 5 van wet nr. 191/2004, „Invordering van schuldvorderingen”, bepaalt:

„1. [...] Op verzoek van de bevoegde autoriteit van een andere staat verzekert het ministerie de invordering van schuldvorderingen; [...] Het verzoek om invordering moet worden gestaafd door het origineel of door een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de in de staat van de bevoegde autoriteit uitvoerbare executoriale titel.

2. Het ministerie gaat over tot invordering mits het verzoek om invordering het volgende vermeldt:

a)      voornaam, familienaam en woonplaats van de betalingsplichtige natuurlijke persoon of naam en zetel van de betalingsplichtige rechtspersoon dan wel, in voorkomend geval, van de persoon die krachtens het recht van de staat van de bevoegde autoriteit gehouden is, de schuldvordering te betalen [...], alsmede andere informatie die nodig is ter bepaling van de identiteit van de betalingsplichtige of van een andere persoon die in het bezit van diens goederen is,

b)      aard van de schuldvordering alsmede bedrag van hoofdsom, interest, dwangsommen, vervallen sancties en kosten, uitgedrukt in de valuta van de twee staten, met opgaaf van de executoriale titel,

c)      informatie over de definitieve aard (gezag van gewijsde) van de executoriale titel en over de termijnen voor verjaring of verval van het recht op invordering van de schuldvordering,

[...]

f)      verklaring van de bevoegde autoriteit van de andere staat krachtens artikel 6, lid 2, [...]

3. [...] Wanneer het verzoek de in lid 2 bedoelde informatie niet bevat, gaat het ministerie over tot invordering mits die informatie op zijn verzoek wordt vervolledigd.”

17      Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van wet nr. 191/2004 wordt de akte die de executoriale titel vormt voor de invordering van de schuldvordering in de staat van de bevoegde autoriteit, vanaf de datum van ontvangst van het volledige verzoek om invordering rechtstreeks erkend als een executoriale titel voor de invordering van de schuldvordering in de Tsjechische Republiek. Volgens lid 2 van dit artikel kan het ministerie op basis van het verzoek om invordering, behalve in de in artikel 7, lid 1, van deze wet bedoelde gevallen, slechts tot invordering van de schuldvordering overgaan wanneer de bevoegde autoriteit van de andere staat verklaart dat de executoriale titel voor de invordering van de schuldvordering niet wordt betwist in de staat van de bevoegde autoriteit en dat de executieprocedure in de staat van de bevoegde autoriteit al is ingesteld zonder dat dit tot volledige betaling van de schuldvordering heeft geleid.

18      Artikel 13, lid 1, van wet nr. 191/2004 bepaalt:

„Informatie-uitwisseling tussen het ministerie en de bevoegde autoriteit van de andere staat gebeurt in de officiële taal van de staat waaronder de autoriteit ressorteert die een verzoek om bijstand inzake invordering heeft ontvangen. [...] Komen het ministerie en de bevoegde autoriteit van de andere staat anders overeen, dan wordt de officiële taal van de staat waaraan het verzoek om bijstand inzake invordering is gericht, niet gebruikt.”

19      Artikel 32, lid 1, van wet nr. 337/1992 bepaalt:

„In fiscale procedures kunnen enkel bij beschikking verplichtingen worden opgelegd of rechten erkend. Jegens de geadresseerde zijn deze beschikkingen slechts rechtens afdwingbaar, indien hem daarvan regelmatig kennisgeving wordt gedaan of zij hem regelmatig worden meegedeeld, behalve in de gevallen waarin deze of een bijzondere wet anders bepaalt.”

20      Artikel 73 van wet nr. 337/1992 beschrijft de procedure voor invordering van achterstallige belastingen. Conform lid 7 van dit artikel is op de invordering van belastingen het wetboek van burgerlijke rechtsvordering mutatis mutandis van toepassing.

21      Overeenkomstig artikel 261a, lid 1, van Zákon č. 99/1963 Sb., občanský soudní řád (wet nr. 99/1963 houdende het wetboek van burgerlijke rechtsvordering), zoals gewijzigd, kan de uitvoering van een beschikking enkel worden bevolen indien daarin de vorderingsgerechtigde en de schuldenaar worden aangeduid, de omvang en de inhoud wordt bepaald van de verplichtingen op de nakoming waarvan het verzoek om uitvoering betrekking heeft, en de voor die uitvoering vastgestelde termijnen worden vermeld.

22      Zoals door de verwijzende rechter uiteengezet, moet volgens vaste rechtspraak van de Tsjechische hogere rechtscolleges de schuldenaar nauwkeurig en ondubbelzinnig zijn geïdentificeerd of moet uit de betrokken executoriale titel althans zonder enige twijfel kunnen worden afgeleid aan wie de verplichting is opgelegd [arrest Nejvyšší soud (hoogste gerechtshof) van de Tsjechische Republiek van 25 februari 1999, 21 Cdo 2101/98, gepubliceerd in Soudní judikatura 6/1999, blz. 233]. Verder is in het declaratoire arrest van de Nejvyšší soud van de Tsjechische Socialistische Republiek van 18 februari 1981, Cpj 159/79 (Sbírka soudních rozhodnutí a stanovisek, 1981, blz. 499), vastgesteld dat een beslissing waarin de identiteit van de schuldenaar niet nauwkeurig wordt vastgesteld, niet uitvoerbaar is en niet de grondslag voor de uitvoering van de invordering kan vormen. Evenzo blijkt uit het arrest van de uitgebreide kamer van de verwijzende rechterlijke instantie van 26 oktober 2005, 2 Afs 81/2004-54, dat uitvoeringsmaatregelen die worden getroffen op grond van een titel waarin de geadresseerde onvoldoende wordt aangeduid, nietig moeten worden verklaard.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

23      Op 2 juli 1999 stelde het Hauptzollamt Weiden (hoofdkantoor van de douane te Weiden, Duitsland) een belastingaanslag vast die was gericht aan „Milan Kyrian, Studnicni 836, 39811 Protivin, Tsjechische Republiek”, waarbij deze werd gelast een bedrag van 218 520 DEM aan accijnzen te betalen. Van de aldus door het Hauptzollamt Weiden afgegeven executoriale titel werd op 6 augustus 1999 kennisgeving gedaan door het Ministerstvo financí – Generální ředitelství cel (Tsjechische ministerie van Financiën – Directoraat-generaal douane) (hierna: „aangezochte autoriteit in het hoofdgeding”).

24      Op 28 september 2004 vaardigde het Hauptzollamt Regensburg, de verzoekende autoriteit, een betalingsbevel uit en op 7 oktober 2004 verzocht het overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 76/308 de aangezochte autoriteit in het hoofdgeding de accijnzen op grond van de door het Hauptzollamt Weiden afgegeven executoriale titel in te vorderen. In het verzoek om invordering wordt verzoeker in het hoofdgeding als schuldenaar aangeduid, met vermelding van zijn familienaam, voornaam, adres en geboortedatum, en worden de accijnzen, vermeerderd met een boete, becijferd op 3 258 625,30 CZK.

25      In december 2004 machtigde de aangezochte autoriteit in het hoofdgeding de Celní úřad Tábor, de betrokken achterstallige belastingen in te vorderen. Deze verzond diezelfde maand dan ook twee bevelen tot betaling van de achterstallige belastingen – respectievelijk met betrekking tot de accijnzen en de boete – en stelde hiervoor een termijn overeenkomstig artikel 73, lid 1, van wet nr. 337/1992. Kyrian kwam tegen deze twee bevelen op bij het Celní ředitelství České Budějovice (directoraat douane te České Budějovice, Tsjechische Republiek) dat op 4 maart en 6 april 2005 afwijzend besliste. Deze afwijzingen werden bij beschikking van de Krajský soud v Českých Budějovicích (regionale rechtbank te České Budějovice) van 5 oktober 2005 en bij arrest van de Nejvyšší správní soud van 28 juni 2006 bevestigd.

26      Op 6 maart 2006 vaardigde de Celní úřad Tábor een bevel uit tot invordering van de betrokken achterstallige belastingen door inhouding op Kyrians loon. Het bezwaar dat deze hiertegen aantekende, werd door de Celní úřad Tábor bij beslissing van 31 oktober 2006 afgewezen.

27      Kyrian stelde tegen dat bevel tot invordering vervolgens beroep in bij de Krajský soud v Českých Budějovicích. Daarbij voerde hij met name aan dat de identificatie van de geadresseerde in de door het Hauptzollamt Weiden afgegeven executoriale titel door vermelding van familienaam, voornaam en adres ontoereikend was, nu die titel zowel op zijn vader als op zijn zoon, die eveneens Milan Kyrian heten en op hetzelfde adres wonen, betrekking kon hebben. Aangezien de akte van kennisgeving niet vermeldt aan wie van deze drie personen met gelijkluidende naam de executoriale titel werd overhandigd, is deze niet-uitvoerbaar, omdat daarvan niet regelmatig kennisgeving werd gedaan.

28      Kyrian betoogde voorts dat hij niet in staat was geweest, passende maatregelen te nemen om zijn rechten te doen gelden, aangezien hij de akten die hem door de Duitse douaneautoriteiten in het Duits waren toegezonden, niet begreep. Hij is niet gehouden, die stukken op eigen kosten te laten vertalen.

29      De Krajský soud v Českých Budějovicích, die in eerste aanleg uitspraak deed, verwierp het beroep bij vonnis van 14 maart 2007. Die rechterlijke instantie wees erop dat overeenkomstig artikel 6, lid 1, van wet nr. 191/2004, waarbij richtlijn 76/308 is uitgevoerd, de akte die de executoriale titel vormt voor de invordering van de schuldvordering in de staat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, rechtstreeks wordt erkend als executoriale titel voor de invordering van de schuldvordering in de Tsjechische Republiek. Om die reden is noch de aangezochte autoriteit in het hoofdgeding noch de Krajský soud v Českých Budějovicích bevoegd om Kyrians grieven tegen de door het Hauptzollamt Weiden afgegeven bevel houdende executoriale titel te beoordelen.

30      De Krajský soud v Českých Budějovicích is van oordeel dat Kyrian, nu hij in het verzoek om invordering niet alleen met zijn familienaam, voornaam en adres maar ook met zijn geboortedatum wordt aangeduid, duidelijk als de schuldenaar wordt geïdentificeerd. Volgens het verzoek om invordering en de daarbij gevoegde akte van kennisgeving werd van de executoriale titel kennisgeving gedaan en is deze titel geldig. Voorts zijn de rechten van Kyrian niet geschonden doordat de procedure voor de Duitse douaneautoriteiten in het Duits is gevoerd. Volgens de Krajský soud v Českých Budějovicích belette niets hem de betrokken executoriale titel voor de invordering van de schuldvordering, met inbegrip van de daarin vervatte aanwijzingen over de mogelijkheden om in rechte tegen die titel op te komen, in zijn eigen belang te laten vertalen.

31      Kyrian stelde tegen het vonnis van de Krajský soud v Českých Budějovicích cassatieberoep in bij de Nejvyšší správní soud, waarbij hij op basis van dezelfde gronden als in eerste aanleg aanvoerde dat de betrokken executoriale titel niet-uitvoerbaar was.

32      Daarop heeft de Nejvyšší správní soud de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet artikel 12, lid 3, van richtlijn [76/308] aldus worden uitgelegd dat wanneer maatregelen voor de invordering van een schuldvordering worden betwist voor de nationale rechter van de lidstaat waarin de aangezochte autoriteit is gevestigd, deze rechter bevoegd is overeenkomstig het recht van die lidstaat te toetsen of de executoriale titel voor de invordering uitvoerbaar is en daarvan aan de schuldenaar regelmatig kennisgeving is gedaan?

2)      Volgt uit algemene beginselen van gemeenschapsrecht, met name uit de beginselen van het recht op een eerlijk proces, van behoorlijk bestuur en van de rechtsstaat, dat de kennisgeving van de executoriale titel voor de invordering aan de schuldenaar [...] in een taal die deze niet begrijpt en die daarenboven geen officiële taal is van het land waarin daarvan aan de schuldenaar kennisgeving wordt gedaan, een gebrek vormt zodat de invordering op basis van deze titel [...] kan worden geweigerd?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

33      Met zijn eerste vraag, die twee achtereenvolgens te onderzoeken onderdelen omvat, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 12, lid 3, van richtlijn 76/308 aldus moet worden uitgelegd dat de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, bevoegd zijn om enerzijds de uitvoerbaarheid van de executoriale titel voor de invordering te toetsen en anderzijds na te gaan of van die titel aan de schuldenaar regelmatig kennisgeving is gedaan.

 Bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, om de uitvoerbaarheid van de executoriale titel voor de invordering te toetsen

34      Richtlijn 76/308 stelt gemeenschappelijke regels voor de wederzijdse bijstand vast, teneinde de invordering te verzekeren van schuldvorderingen die verband houden met bepaalde bijdragen, rechten en belastingen (zie in die zin arrest van 7 september 2006, N, C‑470/04, Jurispr. blz. I‑7409, punt 53).

35      Om de volle werking en een autonome uitlegging van richtlijn 76/308 te waarborgen, moet hoofdzakelijk rekening worden gehouden met het stelsel en de doelstellingen ervan (zie naar analogie arresten van 15 januari 2004, Blijdenstein, C‑433/01, Jurispr. blz. I‑981, punt 24, en 17 september 2009, Vorarlberger Gebietskrankenkasse, C‑347/08, Jurispr. blz. I‑00000, punt 35).

36      Conform artikel 8, lid 1, van richtlijn 76/308 wordt de executoriale titel voor de invordering van de schuldvordering rechtstreeks erkend en automatisch behandeld als executoriale titel voor de invordering van een schuldvordering van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd. Hoewel ingevolge lid 2 van dat artikel die titel in voorkomend geval en volgens de bepalingen welke van toepassing zijn in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, kan worden bekrachtigd als, erkend als, aangevuld met of vervangen door een op het grondgebied van die lidstaat geldende executoriale titel, kan de vervulling van deze formaliteiten niet worden geweigerd wanneer de titel in behoorlijke vorm is opgesteld. Uit deze bepaling blijkt verder dat ingeval het vervullen van één van deze formaliteiten aanleiding geeft tot een betwisting van de schuldvordering en/of de door de verzoekende autoriteit afgegeven executoriale titel, artikel 12 van deze richtlijn van toepassing is.

37      Artikel 12 van richtlijn 76/308 voorziet in een verdeling tussen de instanties van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd en die van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, van de bevoegdheid om uitspraak te doen over betwistingen van de schuldvordering, de executoriale titel of de uitvoeringsmaatregelen.

38      Volgens genoemd artikel 12, lid 1, moet wanneer een belanghebbende de schuldvordering of de executoriale titel die is afgegeven in de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd betwist, de zaak voor de bevoegde instantie van deze lidstaat worden gebracht, overeenkomstig de aldaar geldende rechtsregels. Lid 2 van dat artikel bepaalt namelijk dat zodra de aangezochte autoriteit kennisgeving van een dergelijke zaak heeft ontvangen, hetzij van de verzoekende autoriteit, hetzij van de belanghebbende, zij de executieprocedure schorst in afwachting van de beslissing van de op dit gebied bevoegde instantie, tenzij de verzoekende autoriteit anders verzoekt.

39      Wanneer de betwisting betrekking heeft op uitvoeringsmaatregelen die zijn getroffen in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, wordt ingevolge artikel 12, lid 3, van richtlijn 76/308 de zaak daarentegen voor de bevoegde instantie van deze lidstaat gebracht, overeenkomstig de aldaar geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

40      Deze bevoegdheidsverdeling vloeit voort uit het feit dat de schuldvordering en de executoriale titel worden opgesteld op basis van het recht van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, terwijl voor de uitvoeringsmaatregelen in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, volgens de artikelen 5 en 6 van richtlijn 76/308 door deze de bepalingen van haar nationale recht voor overeenkomstige aktes worden toegepast, aangezien deze autoriteit het best in staat is om te beoordelen of een akte naar haar nationale recht rechtmatig is (zie naar analogie arresten van 27 september 2007, Twoh International, C‑184/05, Jurispr. blz. I‑7897, punt 36, en 27 januari 2009, Persche, C‑318/07, Jurispr. blz. I‑00000, punt 63).

41      Deze bevoegdheidsverdeling staat de aangezochte autoriteit in beginsel niet toe, de geldigheid en de uitvoerbaarheid van de akte of de beslissing met betrekking waartoe de verzoekende autoriteit om kennisgeving verzoekt, in twijfel te trekken.

42      Hoewel de instanties van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, dus in beginsel exclusief bevoegd zijn om de juistheid van betwistingen van de schuldvordering of de executoriale titel te beoordelen, valt niet uit te sluiten dat de instanties van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, bij wijze van uitzondering nagaan of de uitvoering van die titel een aantasting van met name de openbare orde van laatstgenoemde lidstaat kan vormen, en in voorkomend geval bijstand volledig of gedeeltelijk weigeren of van de naleving van een aantal voorwaarden afhankelijk stellen.

43      Conform de artikelen 6 en 8 van richtlijn 76/308 worden de schuldvordering waarop een verzoek om invordering betrekking heeft en de executoriale titel voor de invordering van die schuldvordering immers op dezelfde wijze behandeld als de schuldvorderingen en soortgelijke titels van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd. Het is moeilijk denkbaar dat een executoriale titel voor de invordering van een schuldvordering door deze lidstaat wordt uitgevoerd wanneer dit zijn openbare orde kan aantasten. Overigens voorziet artikel 4, lid 3, van richtlijn 76/308 in de exceptie van openbare orde voor verzoeken van de verzoekende autoriteit om verstrekking van inlichtingen; ingevolge deze bepaling mag de aangezochte autoriteit een dergelijke verstrekking met name weigeren wanneer die een aantasting zou kunnen vormen van de openbare orde van de lidstaat waar zij is gevestigd.

44      Uit het voorgaande volgt dat de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, in beginsel niet bevoegd zijn om na te gaan of de executoriale titel voor de invordering uitvoerbaar is.

 Bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, om na te gaan of van de executoriale titel aan de schuldenaar regelmatig kennisgeving is gedaan

45      Ter beantwoording van het tweede onderdeel van de eerste vraag moet de uitdrukking „uitvoeringsmaatregelen” in artikel 12, lid 3, van richtlijn 76/308 worden uitgelegd.

46      Volgens artikel 5 van deze richtlijn is de eerste fase van de uitvoering van de invordering in het kader van de wederzijdse bijstand juist de kennisgeving aan de geadresseerde door de aangezochte autoriteit van alle akten en beslissingen met betrekking tot een schuldvordering of de invordering daarvan, welke uitgaan van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd, waarbij die kennisgeving moet worden verricht op basis van de door de verzoekende autoriteit verstrekte informatie.

47      Hieruit volgt dat de kennisgeving één van de in artikel 12, lid 3, van richtlijn 76/308 bedoelde uitvoeringsmaatregelen is, zodat conform deze bepaling iedere zaak betreffende de kennisgeving voor de bevoegde instantie van de lidstaat moet worden gebracht waar de aangezochte autoriteit is gevestigd.

48      Deze uitlegging wordt overigens bevestigd door het feit dat kennisgeving, zoals in wezen blijkt uit de zesde overweging van de considerans en artikel 5, lid 1, van richtlijn 76/308, plaatsvindt volgens de rechtsregels die in de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd gelden voor de kennisgeving van overeenkomstige akten.

49      Zoals in punt 40 van onderhavig arrest uiteengezet, is de bevoegde instantie van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, het best in staat om de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat uit te leggen.

50      Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 12, lid 3, van richtlijn 76/308 aldus moet worden uitgelegd dat de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, in beginsel niet bevoegd zijn om na te gaan of de executoriale titel voor de invordering uitvoerbaar is. Wanneer voor een rechterlijke instantie van die lidstaat daarentegen de geldigheid of de regelmatigheid van de uitvoeringsmaatregelen, zoals de kennisgeving van de executoriale titel, wordt betwist, is die instantie bevoegd, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat te toetsen of die maatregelen regelmatig zijn getroffen.

 Tweede vraag

51      Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de tweede vraag benadrukt de Tsjechische regering dat aangezien de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, niet mogen beoordelen of bij de kennisgeving van akten aan de schuldenaar de algemene beginselen van gemeenschapsrecht in acht zijn genomen, deze vraag niet van invloed is op de beslissing van de verwijzende rechter en dus zuiver hypothetisch is.

52      Nu de verwijzende rechter bevoegd is om na te gaan of de kennisgeving regelmatig is verricht, is hij hoe dan ook tevens bevoegd, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat waar hij is gevestigd, een eventuele onregelmatigheid in de kennisgevingsprocedure vast te stellen. Gelet op de duidelijke uiteenzetting door de Nejvyšší správní soud in zijn verwijzingsbeslissing van de redenen waarom hij van oordeel is dat de tweede vraag relevant, en een antwoord daarop noodzakelijk is voor de beslechting van het aldaar aanhangige geding, is die vraag bijgevolg – anders dan de Tsjechische regering stelt – ontvankelijk.

53      Met zijn tweede vraag wenst de Nejvyšší správní soud in wezen te vernemen of de kennisgeving van een executoriale titel voor de invordering als regelmatig kan worden beschouwd wanneer die kennisgeving is gedaan op het grondgebied van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, in een taal die de geadresseerde niet begrijpt en die evenmin de officiële taal van die lidstaat is.

54      Er zij op gewezen dat richtlijn 76/308 geen regels bevat ingevolge welke kennisgeving van een executoriale titel voor de invordering in een taal die de geadresseerde niet begrijpt of die niet de officiële taal of een van de officiële talen is van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, onregelmatig zou zijn.

55      Artikel 17 van richtlijn 76/308 bepaalt weliswaar dat de verzoeken om bijstand, de executoriale titel en de andere bijgevoegde stukken vergezeld gaan van een vertaling in de officiële taal of in een van de officiële talen van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, onverminderd het recht van deze laatste om van het overleggen van een dergelijke vertaling af te zien, zonder dat ditzelfde recht aan de geadresseerde van de executoriale titel wordt verleend.

56      Zoals de Tsjechische en de Duitse regering alsmede de Commissie evenwel terecht benadrukken, zijn de in deze bepaling bedoelde vertalingen bestemd voor de aangezochte autoriteit zelf en niet voor de schuldenaar. Zoals de Commissie verder op goede gronden aanvoert, bij wijze van vergelijking van de regeling van richtlijn 76/308 met die inzake justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken zoals met name ingevoerd bij verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken („de betekening en de kennisgeving van stukken”) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324, blz. 79), wordt bovendien de procedure voor de fiscus of de daaropvolgende kennisgeving van beslissingen, nu voor justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken een andere regeling geldt dan voor die in administratieve en belastingzaken, door de wettelijke bepalingen van de lidstaten beheerst.

57      Uit het doel van richtlijn 76/308 volgt dat deze erop gericht is, met name te waarborgen dat daadwerkelijk kennisgeving wordt gedaan van alle – met inbegrip van de gerechtelijke – akten en beslissingen met betrekking tot een schuldvordering of de invordering daarvan, welke uitgaan van de lidstaat waar de verzoekende autoriteit is gevestigd. De richtlijn kan dat doel evenwel niet verwezenlijken zonder dat de rechtmatige belangen van de geadresseerden van die kennisgevingen in acht worden genomen (zie naar analogie arrest van 9 februari 2006, Plumex, C‑473/04, Jurispr. blz. I‑1417, punt 21).

58      In deze samenhang zij erop gewezen dat de tijdige kennisgeving de geadresseerde in staat moet stellen, het voorwerp en de grond van de akte waarvan kennisgeving wordt gedaan, te begrijpen en zijn rechten geldend te maken (zie in die zin arrest van 8 mei 2008, Weiss und Partner, C‑14/07, Jurispr. blz. I‑3367, punt 73).

59      In het kader van de wederzijdse bijstand uit hoofde van richtlijn 76/308 moet de geadresseerde van de executoriale titel bijgevolg in staat zijn om op zekere wijze ten minste het voorwerp en de grond van het verzoek vast te stellen.

60      In een procedure als die in het hoofdgeding is dat het geval wanneer de kennisgeving wordt gedaan in een officiële taal van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd. Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van richtlijn 76/308 gaat de aangezochte autoriteit namelijk over tot kennisgeving aan de geadresseerde volgens de rechtsregels die in de lidstaat waar zij is gevestigd gelden voor de kennisgeving van overeenkomstige akten, wat in het bijzonder inhoudt dat de kennisgeving in een officiële taal van die lidstaat wordt verricht.

61      Aangezien richtlijn 76/308 niet bepaalt wat de gevolgen zijn van kennisgeving in een andere dan een officiële taal van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, dient de nationale rechter zijn nationale recht toe te passen en er daarbij voor te waken dat de volle werking van het gemeenschapsrecht wordt gewaarborgd. Dit laatste kan hem ertoe brengen, een nationale regel die enkel met het oog op een zuiver nationale situatie is uitgewerkt, uit te leggen ten behoeve van de toepassing ervan op de betrokken grensoverschrijdende situatie (zie in die zin arrest van 8 november 2005, Leffler, C‑443/03, Jurispr. blz. I‑9611, punt 51).

62      Zoals uit vaste rechtspraak van het Hof blijkt, is het bij gebreke van uitdrukkelijke gemeenschapsbepalingen een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de procedureregels vast te stellen voor rechtsvorderingen die worden ingesteld ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht ontlenen (zie in die zin arrest van 16 december 1976, Rewe-Zentralfinanz en Rewe-Zentral, 33/76, Jurispr. blz. 1989, punt 5, en arrest Leffler, reeds aangehaald, punt 49). Het Hof heeft tevens uiteengezet dat die regels niet ongunstiger mogen zijn dan die welke gelden voor rechten die op de interne rechtsorde zijn gebaseerd (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie arrest Rewe-Zentralfinanz en Rewe-Zentral, reeds aangehaald, punt 5; arresten van 10 juli 1997, Palmisani, C‑261/95, Jurispr. blz. I‑4025, punt 27, en 15 september 1998, Edis, C‑231/96, Jurispr. blz. I‑4951, punt 34, en arrest Leffler, reeds aangehaald, punt 50).

63      Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat in het kader van de bij richtlijn 76/308 ingevoerde wederzijdse bijstand de kennisgeving van een executoriale titel voor de invordering aan de geadresseerde hiervan moet worden gedaan in een officiële taal van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, om hem in staat te stellen, zijn rechten te doen gelden. Teneinde de inachtneming van dit recht te garanderen, dient de nationale rechter zijn nationale recht toe te passen en er daarbij voor te waken dat de volle werking van het gemeenschapsrecht wordt gewaarborgd.

 Kosten

64      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 12, lid 3, van richtlijn 76/308/EEG van de Raad van 15 maart 1976 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/44/EG van de Raad van 15 juni 2001, moet aldus worden uitgelegd dat de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, in beginsel niet bevoegd zijn om na te gaan of de executoriale titel voor de invordering uitvoerbaar is. Wanneer voor een rechterlijke instantie van die lidstaat daarentegen de geldigheid of de regelmatigheid van de uitvoeringsmaatregelen, zoals de kennisgeving van de executoriale titel, wordt betwist, is die instantie bevoegd, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat te toetsen of die maatregelen regelmatig zijn getroffen.

2)      In het kader van de wederzijdse bijstand die is ingevoerd bij richtlijn 76/308, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/44, moet de kennisgeving van een executoriale titel voor de invordering aan de geadresseerde hiervan worden gedaan in een officiële taal van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd, om hem in staat te stellen, zijn rechten te doen gelden. Teneinde de inachtneming van dit recht te garanderen, dient de nationale rechter zijn nationale recht toe te passen en er daarbij voor te waken dat de volle werking van het gemeenschapsrecht wordt gewaarborgd.

ondertekeningen


* Procestaal: Tsjechisch.