Language of document : ECLI:EU:T:2002:57

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

5 maart 2002 (1)

„Landbouw - Vermindering van communautaire financiële bijstand - Motiveringsplicht”

In zaak T-241/00,

Azienda Agricola „Le Canne” Srl, gevestigd te Porto Viro (Italië), vertegenwoordigd door G. Carraro, F. Mazzonetto en G. Arends, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. de March en L. Visaggio als gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking C(2000) 1754 van 11 juli 2000 van de Commissie, houdende verlaging van de in het kader van project I/16/90/02 verleende communautaire financiële bijstand, alsmede een vordering tot schadevergoeding,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, N. J. Forwood en H. Legal, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 november 2001,

het navolgende

Arrest

Juridisch kader

1.
    Artikel 1, lid 1, van verordening (EEG) nr. 4028/86 van de Raad van 18 december 1986 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquacultuur (PB L 376, blz. 7), machtigt de Commissie om ten behoeve van dergelijke acties communautaire financiële bijstand te verlenen.

2.
    Artikel 44, lid 1, van verordening nr. 4028/86 bepaalt:

„1.    Tijdens de volledige duur van de communautaire bijstand verstrekt de daartoe door de betrokken lidstaat aangewezen autoriteit of instantie de Commissie op haar verzoek alle bewijsstukken of bescheiden waarmee kan worden aangetoond dat met betrekking tot elk project aan de financiële of andere voorwaarden is voldaan. De Commissie kan volgens de procedure van artikel 47 besluiten de bijstand te schorsen, te verminderen of in te trekken, indien:

-    het project niet zoals voorzien wordt uitgevoerd [...],

[...]

De beschikking wordt ter kennis gebracht van de betrokken lidstaat en van de begunstigde.

De Commissie vordert de onverschuldigd betaalde bedragen terug.

[...]”

Voorgeschiedenis van het geschil

3.
    Bij beschikking C(90) 1923/99 van 30 oktober 1990 heeft de Commissie verzoekster, Le Canne Srl, financiële bijstand ten bedrage van 1 103 646 181 Italiaanse lires (ITL) (569 986 euro) verleend, zijnde 40 % van de in aanmerking komende uitgaven van 2 759 115 453 ITL (1 424 964 euro), uit hoofde van project I/16/90/02.

4.
    Dit project, dat betrekking had op de modernisering en verbouwing van de visteeltinstallaties van Le Canne, voorzag in het tot stand brengen van hydraulische infrastructuur (kanalen, bekkens en opvang van zeewater) en de aankoop van installaties.

5.
    Volgens artikel 1 van beschikking C(90) 1923/99 wordt de financiële bijstand van de Gemeenschap onder de in de beschikking vastgestelde voorwaarden toegekend ten behoeve van het investeringsproject waarvan de financieringsvoorwaarden als bijlage zijn opgenomen.

6.
    De bijlage bij deze beschikking bevatte onder andere de volgende twee preciseringen:

-    „Het bedrag van de bijstand die de Commissie daadwerkelijk aan het beëindigde project zal geven, hangt af van de aard van de werkzaamheden die, gelet op die welke in het project zijn voorzien, zijn voltooid.”

-    „Overeenkomstig de aanwijzing in deel B van het door de begunstigde ingediende verzoek om bijstand, kunnen de voorgenomen werkzaamheden niet gewijzigd of veranderd worden zonder de voorafgaande toestemming van de nationale overheid of, in voorkomend geval, de Commissie. Aanzienlijke wijzigingen die zonder toestemming van de Commissie zijn aangebracht, kunnen ertoe leiden dat de bijstand verminderd of ingetrokken wordt, wanneer de nationale overheid of de Commissie deze onaanvaardbaar achten [...]”

7.
    Bij beschikking C(94) 1531/99, van 27 juli 1994 heeft de Commissie Le Canne voor de tweede maal financiële bijstand verleend, nu in het kader van project ITA/100/94.

8.
    Bij brief van 12 december 1994 aan het ministerie van Landbouw, Voedselvoorziening en Bosbouw (hierna: „ministerie”) en de Commissie heeft Le Canne opgemerkt, dat zich buiten haar toedoen omstandigheden hadden voorgedaan, waardoor enkele aanpassingen aan de in het kader van project I/16/90/02 geplande werkzaamheden nodig waren geworden. Le Canne was evenwel van mening dat het project, over het geheel genomen, niet substantieel was gewijzigd, met uitzondering van een verschil in plaats en vorm van de intensieve-kweekbassins. Daarom verzocht Le Canne, die verklaarde dat zij zich - weliswaar eerst na de beëindiging van de werkzaamheden - ervan bewust was dat zij de verplichte formaliteit van de voorafgaande mededeling van deze aanpassingen niet had vervuld, de nationale autoriteiten en, in voorkomend geval, de Commissie zelf, een technisch onderzoek in te stellen, zij het dan achteraf, naar de aangebrachte wijzigingen, teneinde de gegrondheid hiervan en de noodzaak en opportuniteit van de gemaakte keuzen vast te stellen.

9.
    Na controle op 1 februari 1995 van de uiteindelijke stand van de werkzaamheden met betrekking tot project I/16/90/02 heeft het ministerie Le Canne een op 24 mei 1995 opgesteld proces-verbaal (hierna: „proces-verbaal”) doen toekomen.

10.
    Volgens het ministerie zijn naar aanleiding van deze controle divergenties vastgesteld tussen het project en hetgeen uit hoofde daarvan is gerealiseerd, zodat Le Canne verplicht was om overeenkomstig de gemeenschapsrechtelijke regeling toestemming te vragen alvorens tot deze wijzigingen over te gaan. Het ministerie concludeerde daaruit dat deze wijzigingen, afgezien van hun technische implicaties, tot hogere uitgaven hadden geleid dan bij de begroting van de verschillende in aanmerking genomen posten, onder andere met betrekking tot de graafwerkzaamheden, waren voorzien.

11.
    Het ministerie heeft bijgevolg het totaalbedrag van de uit hoofde van project I/16/90/02 in aanmerking komende uitgaven teruggebracht tot ongeveer 69,13 % van het oorspronkelijk door de Commissie goedgekeurde bedrag.

12.
    De Commissie heeft daarom met een laatste betalingsopdracht op 5 juli 1995 Le Canne als saldo van de communautaire bijstand voor project I/16/90/02, 419 822 440 ITL (216 820 euro) betaald. Aldus heeft de Commissie op grond van het proces-verbaal het totale bedrag van deze bijstand teruggebracht van 1 103 646 181 ITL (569 986 euro) tot 762 940 040 ITL (394 026 euro), dat wil zeggen met 340 706 141 ITL (175 960 euro).

13.
    Bij brief van 26 juli 1995, binnengekomen bij de Commissie op 3 augustus daaropvolgend, en eveneens gericht aan het ministerie, heeft Le Canne het proces-verbaal aangevochten en om een heronderzoek van haar situatie verzocht.

14.
    Le Canne stelde onder andere dat de betrokken afwijkingen, die geen enkele wijziging van de doelstellingen, de winstgevendheid van het project of de plaats daarvan inhielden, in de loop van de uitvoering van de werkzaamheden ter zake van project I/16/90/02 noodzakelijk waren geworden door ontwikkelingen die zich buiten haar toedoen hadden voorgedaan.

15.
    Bij telexbericht nr. 12497 van 27 oktober 1995 heeft de Commissie de nationale autoriteiten laten weten dat, gezien de beschikbare inlichtingen, een herziening van de procedure volgens welke het ministerie het dossier van project I/16/90 had behandeld, niet noodzakelijk leek.

16.
    Op 14 november 1995 heeft ook het ministerie het verzoek om heronderzoek van verzoekster verworpen.

17.
    Bij arrest van 7 november 1997, Le Canne/Commissie (T-218/95, Jurispr. blz. II-2055), heeft het Gerecht het door Le Canne ingestelde beroep tot nietigverklaring van telexbericht nr. 12497 en tot schadevergoeding verworpen.

18.
    Bij arrest van 5 oktober 1999, Le Canne/Commissie (C-10/98 P, Jurispr. blz. I-6831), gewezen op de door verzoekster ingestelde hogere voorziening, heeft het Hof het reeds aangehaalde arrest van 7 november 1997, Le Canne/Commissie, vernietigd. Het Hof heeft telexbericht nr. 12497 nietig verklaard wegens niet-inachtneming van de procedure die is voorzien in de artikelen 44, lid 1, en 47 van verordening nr. 4028/86 en in artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1116/88 van de Commissie van 20 april 1988 inzake de wijze van uitvoering van de bijstandsbeschikkingen voor projecten betreffende communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquacultuur en voor de inrichting van beschermde kustzones (PB L 112, blz. 1).

19.
    Deze bepalingen eisen in het bijzonder, dat de begunstigde vóór de verlaging van de financiële bijstand wordt verzocht kenbaar te maken waarom de voorwaarden die aan het verlenen van de bijstand zijn verbonden, niet in acht zijn genomen en dat ieder plan voor een maatregel tot verlaging aan het Permanent Comité voor de visserijstructuur wordt voorgelegd (hierna: „Comité”).

20.
    Bij brief van 23 november 1999, waarvan een afschrift aan de bevoegde Italiaanse autoriteiten is overgelegd, heeft de Commissie Le Canne in kennis gesteld van haar voornemen, de in het kader van project I/16/90/02 toegekende bijstand te verlagen, en heeft zij verzoekster uitgenodigd haar mee te delen, waarom de aan de verlening van de bijstand verbonden voorwaarden niet in acht waren genomen.

21.
    In haar antwoord van 14 december 1999 aan het ministerie en aan de Commissie heeft Le Canne opgemerkt dat de in project I/16/90/02 aangebrachte wijzigingen, zoals zij ook meende te hebben aangetoond in haar opmerkingen van 26 juli 1995, geen substantiële wijzigingen, maar eenvoudige aanpassingen inhielden.

22.
    Le Canne stelde onder andere, dat volgens de bewoordingen van artikel 44, lid 1, van verordening nr. 4028/86 een beschikking tot vermindering van financiële bijstand een louter discretionaire en niet een gebonden beschikking is, zelfs wanneer het project niet is uitgevoerd zoals voorzien. De Commissie diende daarom volgens Le Canne zelfs achteraf duidelijk aan te geven, waarom zij van mening was dat de in het project aangebrachte wijzigingen onaanvaardbaar waren. Le Canne stelde eveneens, dat het dus niet volstond om een wijziging in een project onaanvaardbaar te verklaren op grond van het enkele feit dat deze niet van tevoren was aangemeld.

23.
    Bij beschikking 882/00 van 30 maart 2000 heeft het Tribunale amministrativo regionale van Venetië (hierna: „TAR”) het besluit van het ministerie van 14 november 1995 tot afwijzing van het door Le Canne ingediende verzoek tot een heronderzoek nietig verklaard. Volgens het TAR vertoonde deze afwijzing, die in haar geheel gebaseerd was op de overwegingen van de Commissie in haar telex nr. 12497, dezelfde procedurele gebreken als de telex, welke bij arrest van 5 oktober 1999, Le Canne/Commissie, reeds aangehaald, nietig was verklaard.

24.
    Het Comité heeft overeenkomstig de bepalingen van artikel 47 van verordening nr. 4028/86 op 11 mei 2000 zijn advies over de beoogde vermindering van de financiële bijstand uitgebracht.

25.
    Bij beschikking C(2000) 1754, van 11 juli 2000 heeft de Commissie het bedrag van de oorspronkelijk in het kader van project I/16/90/02 verleende communautaire financiële bijstand met 340 706 141 ITL (175 960 euro) verminderd.

26.
    Ter onderbouwing van deze vermindering heeft de Commissie onder andere het volgende overwogen:

„[...]

Begunstigde heeft pas op 12 december 1994 - veertien maanden na voltooiing van de werkzaamheden - het ministerie en de Commissie van de in het project aangebrachte wijzigingen op de hoogte gesteld, hoewel de voorwaarden voor de uitbetaling van de bijstand bepaalden dat er geen veranderingen of wijzigingen konden worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van de nationale overheid en, in voorkomend geval, de Commissie;

[...]

[...] bij brief van 23 november 1999 heeft de Commissie de bevoegde nationale autoriteiten en de begunstigde in kennis gesteld van haar voornemen de communautaire bijstand te verminderen en wel wegens de substantiële wijzigingen die in het ingediende en goedkeurde project waren aangebracht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden en zonder voorafgaande mededeling of machtiging van de nationale overheid.

[...]

Anders dan begunstigde in haar brief van 14 december 1999 stelt:

-    is de vermindering van de bijstand het gevolg van het proces-verbaal van de controle van de eindtoestand van de werkzaamheden, dat door de vertegenwoordigers van het ministerie is opgesteld na de inspectie van 1 februari 1995; in dit proces-verbaal worden zowel de communautaire als de nationale motieven voor de vermindering van de bijstand uitvoerig uiteengezet;

-    volgt overigens uit het zojuist aangehaalde proces-verbaal van controle dat de uitgevoerde wijzigingen geen eenvoudige aanpassingen betreffen; het gaat juist om wezenlijke veranderingen die zijn uitgevoerd zonder dat eerst de nationale overheid ervan in kennis is gesteld. De begunstigde heeft de wijzigingen bij brief van 12 december 1994 meegedeeld, dat wil zeggen meer dan een jaar nadat de werkzaamheden waren beëindigd, en enkele maanden nadat het verzoek tot betaling van het saldo van de bijstand aan het ministerie was gezonden; volgens de als bijlage bij [beschikking C(90) 1923/99] gevoegde .voorwaarden voor de uitbetaling van de bijstand’ is voor de eventuele veranderingen of wijzigingen van de voorgenomen werkzaamheden de voorafgaande toestemming van de nationale overheid en eventueel de Commissie vereist;

-    hebben naar de mening van de nationale overheid en de Commissie dergelijke wijzigingen het betrokken project aanzienlijk gewijzigd, zodat deze niet aanvaardbaar zijn; de omstandigheid dat voor het latere project ITA/100/94 communautaire bijstand is verleend, impliceert geenszins dat de Commissie de in de uitvoering van het eerste project aangebrachte wijzigingen heeft aanvaard;

-    zijn uit hoofde van project ITA/100/94 voorziene werkzaamheden uitgevoerd in het kader van project I/16/90/02, zodat zij niet in aanmerking kunnen komen voor communautaire financiering uit hoofde van project I/16/90/02; daarentegen is een deel van de uit hoofde van het huidige project voorziene werkzaamheden niet uitgevoerd en zijn voorziene installaties niet gekocht;

De nationale autoriteiten hebben hun advies ten gunste van vermindering van de bijstand niet gewijzigd;

Overeenkomstig artikel 44, lid 1, van [verordening nr. 4028/86] kan de bijstand worden geschorst, verminderd of ingetrokken, indien het project niet zoals voorzien wordt uitgevoerd;

[...]”

27.
    Bij verzoekschrift, neergelegd op 14 september 2001, heeft Le Canne het onderhavige beroep ingesteld.

28.
    Bij op dezelfde dag neergelegde afzonderlijke akte heeft Le Canne in kort geding ten eerste om opschorting van de tenuitvoerlegging van beschikking C(2000) 1754 en ten tweede om vaststelling van voorlopige maatregelen verzocht.

29.
    Bij beschikking van de president van het Gerecht van 15 januari 2001, Le Canne/Commissie (T-241/00 R, Jurispr. blz. II-37), is dit verzoek afgewezen.

30.
    Bij besluit van het Gerecht is de rechter-rapporteur aan de Eerste kamer toegevoegd, zodat de zaak aan die kamer is toegewezen.

31.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

32.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 28 november 2001 in hun pleidooien en antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht gehoord.

Conclusies van partijen

33.
    Le Canne concludeert dat het het Gerecht behage:

-    beschikking C(2000) 1754 nietig te verklaren;

-    de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de schade op basis van de in Italië geldende wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag van de eerdere gedeeltelijke betaling tot betaling van het saldo;

-    subsidiair, in voorkomend geval, een deskundigenonderzoek te gelasten teneinde vast te stellen of de in project I/16/90/02 aangebrachte wijzigingen als substantieel moeten worden aangemerkt;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

34.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster in de kosten te verwijzen.

De gevolgen van het arrest van 5 oktober 1999, Le Canne/Commissie

35.
    Het Gerecht merkt allereerst op dat de nietigverklaring, bij arrest van 5 oktober 1999, Le Canne/Commissie, reeds aangehaald, van telex nr. 12497 op grond van het verzuim Le Canne te horen en het Comité te raadplegen, de geldigheid van de maatregelen ter voorbereiding van de nietig verklaarde, aan de vastgestelde onregelmatigheden voorafgaande handeling niet heeft aangetast.

36.
    Uit het dossier volgt bovendien niet dat de reeds aangehaalde beschikking 882/00 van het TAR, waarbij de weigering van het ministerie van 14 november 1995 tot het door Le Canne verzochte heronderzoek over te gaan, nietig werd verklaard, de wettigheid van het op 24 mei 1995 opgestelde proces-verbaal heeft aangetast.

37.
    Er moet dus van worden uitgegaan dat het proces-verbaal op basis waarvan de Commissie beschikking C(2000) 1754 heeft vastgesteld, niet nietig is verklaard noch door een latere handeling ongeldig is geworden, zodat dit in de procedure tot vaststelling van deze beschikking in aanmerking kon worden genomen.

De vordering tot nietigverklaring

Het middel: schending van de motiveringsplicht

Argumenten van de partijen

38.
    Le Canne herinnert eraan dat hoofdstuk II/B van de richtlijnen van het directoraat-generaal Visserij voor de behandeling van uit hoofde van verordening nr. 4028/86 ingediende verzoeken om communautaire financiële bijstand onderscheid maakt tussen enerzijds aanpassingen die firmanaam, doeleinden, rentabiliteit en plaats van uitvoering van het project ongewijzigd laten en krachtens deze verordening geoorloofd zijn, en anderzijds wijzigingen die de aard van het oorspronkelijke project vanuit technisch-economisch oogpunt wijzigen, welke als enige verboden zijn.

39.
    Le Canne is van mening dat zij herhaalde malen heeft aangetoond dat de wijzigingen in project I/16/90/02 niet substantieel waren en slechts eenvoudige aanpassingen betroffen die op generlei wijze van invloed waren op de doeleinden van genoemd project. Deze aanpassingen waren noodzakelijk geworden door de verandering van het waterstelsel ter plaatse en de visteelt van de visserijen als gevolg van de gelijktijdige uitvoering van andere, door de Commissie medegefinancierde werkzaamheden in het kader van hetzelfde programma.

40.
    In beschikking C(2000) 1754 wordt slechts verwezen naar het proces-verbaal. Dit document is echter van vroegere datum dan de technische argumenten die Le Canne zowel in haar opmerkingen van 26 juli 1995 als in die van 14 december 1999 heeft uiteengezet, zodat in het proces-verbaal geen rekening met deze argumenten kon worden gehouden.

41.
    Aangezien de Commissie op grond van artikel 44, lid 1, van verordening nr. 4028/86 over een discretionaire bevoegdheid beschikt ter zake van de vermindering van financiële bijstand, had zij bovendien dienen uit te leggen waarom deze of gene, in het project aangebrachte wijziging niet - zelfs niet achteraf - kon worden aanvaard.

42.
    Uit beschikking C(2000) 1754 blijkt evenmin dat Le Canne de betrokken aanpassingen zowel aan het ministerie als aan de Commissie had meegedeeld, en dat dezelfde aanpassingen naderhand nogmaals waren gemeld bij gelegenheid van het verzoek tot verificatie van de eindtoestand van de werkzaamheden.

43.
    In deze omstandigheden kan de motivering dat niet vooraf toestemming voor substantiële wijzigingen van het project was gegeven, niet volstaan, te meer waar beschikking C(2000) 1754 het bedrag van de oorspronkelijk verleende financiële steun achteraf vermindert (arrest Hof van 4 juni 1992, Consorgan/Commissie, C-181/90, Jurispr. blz. I-3557, punt 18).

44.
    Volgens de Commissie kan een beschikking tot vermindering van financiële bijstand worden geacht naar behoren met redenen te zijn omkleed, wanneer zij voldoende duidelijk verwijst naar een handeling van de nationale autoriteiten waarin deze duidelijk de redenen voor een dergelijke vermindering uiteenzetten (arrest Gerecht van 12 januari 1995, Branco/Commissie, T-85/94, Jurispr. blz. II-45, punt 36).

45.
    Beschikking C(2000) 1754 geeft haars inziens een antwoord op de door verzoekster in haar opmerkingen van 14 december 1999 aangevoerde argumenten, door expliciet te verwijzen naar het proces-verbaal. Dit document geeft aan, welke wijzigingen zonder voorafgaande mededeling aan de nationale overheid in het project zijn aangebracht. De gedetailleerde preciseringen daarin ter verklaring waarom niet aantoonbare bedragen niet voor bijstand in aanmerking kwamen, zetten beknopt maar voldoende duidelijk de gronden van beschikking C(2000) 1754 uiteen (arrest Hof van 4 juni 1992, Cipeke/Commissie, C-189/90, Jurispr. blz. I-3573, punt 18).

46.
    Het proces-verbaal van het ministerie verklaart, welke werkzaamheden in aanvulling op die van project I/16/90/02 zijn uitgevoerd, welke werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, alsmede welke uitgaven wel en welke niet voor bijstand in aanmerking kwamen.

47.
    Beschikking C(2000) 1754 benadrukt dat de vastgestelde afwijkingen geen eenvoudige aanpassingen betreffen maar substantiële wijzigingen die meer dan een jaar na de beëindiging van de werkzaamheden ter kennis zijn gebracht, dat zij niet-aanvaardbaar zijn en dat de nationale autoriteiten hun advies ten gunste van vermindering van de betrokken bijstand niet hebben gewijzigd.

48.
    Rekening houdend met het aan de toekenning van financiële bijstand ten grondslag liggende systeem van samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten (arrest Branco/Commissie, reeds aangehaald, punt 36), wijkt beschikking C(2000) 1754 niet van het proces-verbaal van het ministerie af, terwijl aan de opmerkingen van Le Canne geen enkel geldig motief kan worden ontleend om aan de gefundeerdheid van dit document te twijfelen.

Beoordeling door het Gerecht

49.
    Artikel 44, lid 1, eerste alinea, tweede zin, van verordening nr. 4028/86 geeft de Commissie de bevoegdheid financiële bijstand te schorsen, te verminderen of in te trekken, indien het project niet zoals voorzien wordt uitgevoerd.

50.
    Uit de bewoordingen van deze bepaling, zoals door het Hof uitgelegd, volgt dat de Commissie niet verplicht is deze bevoegdheid uit te oefenen (arrest van 5 oktober 1999, Le Canne/Commissie, reeds aangehaald, punt 25).

51.
    De praktijk van de Commissie is overigens met deze uitlegging in overeenstemming. Volgens de bewoordingen zelf van de bijlage bij beschikking C(90) 1923/99 (zie hierboven punt 6) leiden zonder toestemming van de Commissie in een project aangebrachte wijzigingen immers slechts tot een vermindering of intrekking van de financiële bijstand, wanneer is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden dat zij, ten eerste, aanzienlijk zijn en, ten tweede, door de nationale overheid of de Commissie als onaanvaardbaar worden beschouwd.

52.
    De Commissie beschikte daarom zelfs indien zonder haar toestemming aanzienlijke wijzigingen in project I/16/90/02 werden aangebracht, over een beoordelingsvrijheid om de vastgestelde afwijkingen tussen hetgeen in het project was voorzien en de feitelijke uitvoering te toetsen aan het voorwerp, de opzet en het doel van het project, om uit te maken of deze afwijkingen al dan niet geoorloofd waren.

53.
    Wanneer de instellingen van de Gemeenschap, zoals in casu, over een beoordelingsvrijheid beschikken, is de naleving van de door de communautaire rechtsorde in administratieve procedures aan ondernemers geboden waarborgen van fundamenteel belang (zie in deze zin arrest Hof van 21 november 1991, Technische Universität München, C-269/90, Jurispr. blz. I-5469, punt 14).

54.
    In een dergelijk geval is een van deze waarborgen de verplichting van de betrokken instelling om haar beschikkingen toereikend te motiveren. Deze motivering heeft ten doel, de geadresseerde van de beschikking op de hoogte te stellen van de feitelijke gronden en de rechtsgronden waarop deze is gebaseerd, zodat de betrokkene onder andere kan beoordelen of het opportuun is de beschikking ter beoordeling aan de bevoegde rechter voor te leggen.

55.
    Wanneer het om een beschikking tot vermindering van communautaire financiële bijstand gaat voor een project dat niet zoals voorzien is uitgevoerd, moet in de motivering van een dergelijke handeling worden aangegeven waarom de in aanmerking genomen afwijkingen niet aanvaardbaar zijn geacht. Overwegingen betreffende de omvang van deze afwijkingen of het ontbreken van voorafgaande toestemming kunnen op zichzelf in dit verband geen toereikende motivering vormen.

56.
    In de hierboven in punt 26 bedoelde beschikking C(2000) 1754 wordt op dit punt enkel verwezen naar de in het proces-verbaal vermelde gronden voor de vermindering van de financiële bijstand, aangezien daarin wordt verklaard dat de daarin beschreven afwijkingen „het betrokken project aanzienlijk hebben gewijzigd zodat deze niet aanvaardbaar zijn”.

57.
    Beschikking C(2000) 1754 geeft dus geen andere grond voor de vermindering van de financiële bijstand dan de omvang van de, zonder voorafgaande mededeling, in het project aangebrachte wijzigingen; deze beschikking vermeldt wel dat genoemde wijzigingen niet aanvaardbaar zijn, doch zij geeft niet aan, in hoeverre deze wijzigingen onaanvaardbaar zijn, los van overwegingen ter zake van de omvang van deze wijzigingen. In het bijzonder geeft zij niet aan waarom het project in zijn gewijzigde vorm minder geschikt zou zijn om voor communautaire financiële bijstand in aanmerking te komen dan het oorspronkelijke project.

58.
    Beschikking C(2000) 1754 stelt de begunstigde van de financiële bijstand dus niet in staat kennis te nemen van het oordeel van de Commissie betreffende de conformiteit van de vastgestelde afwijkingen met het voorwerp, de opzet en het doel van het project. Deze conformiteit is evenwel bepalend voor de vraag, of de gedurende de uitvoering van het project aangebrachte wijzigingen wel of niet aanvaardbaar zijn.

59.
    Beschikking C(2000) 1754 onthoudt verzoekster en het Gerecht dus informatie die onder andere noodzakelijk is voor de rechterlijke controle van de betrokken handeling; uit dien hoofde is zij ontoereikend gemotiveerd.

60.
    Gelet op het voorgaande, dient dit middel te worden aanvaard en beschikking C(2000) 1754 nietig te worden verklaard, zonder dat over de andere door Le Canne aangevoerde middelen tot nietigverklaring of het door haar ingediende verzoek tot deskundigenonderzoek uitspraak behoeft te worden gedaan.

De vordering tot schadevergoeding

61.
    In het tweede punt van haar conclusies verzoekt Le Canne het Gerecht om de Commissie te veroordelen, de financiële schade die zij beweert te hebben geleden als gevolg van de bestreden vermindering, te vergoeden op basis van de in Italië geldende wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag van de eerste gedeeltelijke betaling tot de betaling van het saldo.

62.
    Krachtens artikel 233 EG is het echter aan de Commissie om te bepalen, welke maatregelen nodig zijn voor de uitvoering van het onderhavige arrest en, in voorkomend geval, een nieuwe beschikking vast te stellen die toereikend is gemotiveerd.

63.
    Hieruit volgt dat het Gerecht in het onderhavige beroep niet zonder op de inhoud van een nog vast te stellen nieuwe beschikking te prejudiciëren, uitspraak op de vordering van Le Canne kan doen.

64.
    Deze vordering dient dus te worden afgewezen.

Kosten

65.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd.

66.
    Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij worden verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten die op het kort geding zijn gevallen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

rechtdoende:

1)    Verklaart beschikking C(2000) 1754 van 11 juli 2000 nietig.

2)    Verwerpt het beroep voor het overige.

3)    Verwijst de Commissie in de kosten, daaronder begrepen de kosten die op het kort geding zijn gevallen.

Vesterdorf
Forwood
Legal

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 5 maart 2002.

De griffier

De president

H. Jung

B. Vesterdorf


1: Procestaal: Italiaans.