Language of document :

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 30 april 2024 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Berlin - Duitsland) – Strafzaak tegen M.N.

[Zaak C-670/221 , M.N. (EncroChat)]

(Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn 2014/41/EU – Europees onderzoeksbevel in strafzaken – Verkrijging van bewijsmateriaal dat reeds in het bezit is van de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende staat – Voorwaarden voor uitvaardiging – Versleuteling van telecommunicatie – EncroChat – Noodzaak van een rechterlijke beslissing – Gebruik van bewijsmateriaal dat in strijd met het Unierecht is verkregen)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landgericht Berlin

Partij in de strafzaak

M.N.

Dictum

Artikel 1, lid 1, en artikel 2, onder c), van richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken

moeten aldus worden uitgelegd dat

een Europees onderzoeksbevel ter fine van de overdracht van bewijsmateriaal dat reeds in het bezit is van de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende staat niet noodzakelijkerwijs hoeft te worden uitgevaardigd door een rechter wanneer het krachtens het recht van de uitvaardigende staat in een zuiver binnenlandse procedure zo is dat de aanvankelijke bewijsgaring door een rechter had moeten worden gelast, maar een officier van justitie bevoegd is om de overdracht van dat bewijsmateriaal te gelasten.

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2014/41

moet aldus worden uitgelegd dat

het zich er niet tegen verzet dat een officier van justitie een Europees onderzoeksbevel uitvaardigt ter fine van de overdracht van bewijsmateriaal dat reeds in het bezit is van de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende staat wanneer dat bewijsmateriaal is verkregen nadat die autoriteiten op het grondgebied van de uitvaardigende staat telecommunicatie hebben geïntercepteerd van alle gebruikers van mobiele telefoons waarmee, dankzij speciale software en gewijzigde hardware, eind-tot-eind versleutelde communicatie mogelijk is, mits het onderzoeksbevel voldoet aan alle voorwaarden voor de overdracht van dergelijk bewijsmateriaal waarin het recht van de uitvaardigende staat in voorkomend geval voorziet in een zuiver binnenlandse situatie.

Artikel 31 van richtlijn 2014/41

moet aldus worden uitgelegd dat

een op de infiltratie van eindapparatuur betrekking hebbende maatregel voor de vergaring van verkeers-, locatie- en communicatiegegevens van een internet-gebaseerde communicatiedienst een „interceptie van telecommunicatie” in de zin van dat artikel is en ter kennis moet worden gebracht van de autoriteit die daartoe is aangewezen door de lidstaat op het grondgebied waarvan de persoon op wie de interceptie betrekking heeft, zich bevindt. Indien de intercepterende lidstaat niet in staat is te achterhalen wie de bevoegde autoriteit van de in kennis gestelde lidstaat is, kan die kennisgeving worden gericht aan elke autoriteit van de in kennis gestelde lidstaat die de intercepterende lidstaat daartoe geschikt acht.

Artikel 31 van richtlijn 2014/41

moet aldus worden uitgelegd dat

het ook strekt tot bescherming van de rechten van gebruikers op wie een maatregel tot „interceptie van telecommunicatie” in de zin van dat artikel is gericht.

Artikel 14, lid 7, van richtlijn 2014/41

moet aldus worden uitgelegd dat

het de nationale strafrechter verplicht om, in een strafrechtelijke procedure tegen personen die worden verdacht van strafbare feiten, informatie en bewijzen buiten beschouwing te laten indien die personen niet in de gelegenheid worden gesteld om doeltreffend commentaar te leveren op die informatie en die bewijzen en deze een doorslaggevende invloed kunnen hebben op de beoordeling van de feiten.

____________

1 PB C 35 van 30.1.2023.