ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)
19 februari 1998 (1)
Beroep tot nietigverklaring Invoer van rundvlees van hoge kwaliteit
(.Hilton Beef) Verordening (EEG) nr. 1430/79 Artikel 13 Beschikking
van de Commissie tot weigering van kwijtschelding van invoerrechten Recht
van verweer Kennelijke beoordelingsfout
In zaak T-42/96,
Eyckeler & Malt AG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Hilden
(Duitsland), vertegenwoordigd door D. Ehle en V. Schiller, advocaten te Keulen,
domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Lucius, Rue Michel
Welter 6,
ondersteund door
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, aanvankelijk
vertegenwoordigd door S. Ridley, van het Treasury Solicitor's Department, als
gemachtigde, en daarna door J. Collins, van dezelfde dienst, als gemachtigde,
bijgestaan door D. Anderson, Barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg
ter Britse ambassade, Boulevard Roosevelt 14,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. zur
Hausen, juridisch adviseur, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te
Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner,
Kirchberg,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie
van 20 december 1995, document K(95) 3391 def., gericht tot de Bondsrepubliek
Duitsland, betreffende een verzoek om kwijtschelding van invoerrechten,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Saggio, president, B. Vesterdorf en R. M. Moura Ramos,
rechters,
griffier: J. Palacio González, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 26 november 1997,
het navolgende
Arrest
Toepasselijke verordeningen
- 1.
- Artikel 13, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 1430/79 van de Raad van 2 juli
1979 betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten
(PB L 175, blz. 1, hierna: verordening nr. 1430/79), zoals gewijzigd bij artikel 1,
lid 6, van verordening (EEG) nr. 3069/86 van de Raad van 7 oktober 1986
(PB L 286, blz. 1, hierna: verordening nr. 3069/86) bepaalt:
Tot terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten kan worden overgegaan in
(...) bijzondere situaties (...) die het gevolg zijn van omstandigheden die geen
manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de kant van de betrokkene
inhouden.
- 2.
- Artikel 4, punt 2, sub c, van verordening (EEG) nr. 3799/86 van de Commissie van
12 december 1986 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van de
artikelen 4 bis, 6 bis, 11 bis en 13 van verordening nr. 1430/79 (PB L 352, blz. 19,
hierna: verordening nr. 3799/86) bepaalt, dat geen sprake is van een bijzondere
situatie in de zin van artikel 13 van verordening nr. 1430/79, wanneer, met het oog
op het verkrijgen van een preferentiële tariefregeling voor voor het vrije verkeer
aangegeven goederen, zelfs indien dit te goeder trouw geschiedt, bescheiden
worden overgelegd waarvan naderhand wordt vastgesteld dat zij vals, vervalst of
voor het verkrijgen van deze preferentiële tariefregeling ongeldig waren.
- 3.
- Artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979
inzake navordering van de rechten bij invoer of bij uitvoer die niet van de
belastingschuldige zijn opgeëist voor goederen welke zijn aangegeven voor een
douaneregeling waaruit de verplichting tot betaling van dergelijke rechten
voortvloeide (PB L 197, blz. 1, hierna: verordening nr. 1697/79), bepaalt:
De bevoegde autoriteiten behoeven niet over te gaan tot navordering het bedrag
van de rechten bij invoer of bij uitvoer dat niet is geheven ten gevolge van een
vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf die de belastingschuldige
redelijkerwijze niet kon ontdekken, waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw
heeft gehandeld en voldaan heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling
inzake de douaneaangifte (...).
- 4.
- Volgens artikel 2, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 2144/87 van de Raad van
13 juli 1987 inzake de douaneschuld (PB L 201, blz. 15, hierna: verordening
nr. 2144/87), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 4108/88 van de Raad van
21 december 1988 (PB L 361, blz. 2), ontstaat een douaneschuld bij invoer wanneer
aan rechten bij invoer onderworpen goederen in het vrije verkeer worden gebracht
in het douanegebied van de Gemeenschap. Artikel 3, sub a, van dezelfde
verordening preciseert, dat deze douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de
bevoegde autoriteiten de aangifte tot het in het vrije verkeer brengen van de
goederen aanvaarden.
- 5.
- Op 12 oktober 1992 heeft Raad verordening (EEG) nr. 2913/92 vastgesteld, tot
vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1, hierna:
douanewetboek), dat van toepassing is met ingang van 1 januari 1994. Bij
artikel 251, lid 1, van het douanewetboek zijn met name de verordeningen
nrs. 1430/79, 1697/79 en 2144/87 ingetrokken.
- 6.
- Artikel 239, lid 1, van het douanewetboek bepaalt:
Tot terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer of van de rechten bij
uitvoer kan (...) worden overgegaan in de gevallen (...) welke het gevolg zijn van
omstandigheden die van de zijde van de belanghebbende geen frauduleuze
handeling noch klaarblijkelijke nalatigheid inhouden. De gevallen waarin op deze
bepaling een beroep kan worden gedaan en de te dien einde toe te passen
procedures, worden vastgesteld volgens de procedure van het Comité. Aan de
terugbetaling of de kwijtschelding kunnen bijzondere voorwaarden worden
verbonden.
- 7.
- Verordening nr. 3799/86 is ingetrokken bij artikel 913 van verordening (EEG)
nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele
bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1, hierna:
verordening nr. 2454/93), met ingang van 1 januari 1994, datum van
inwerkingtreding van verordening nr. 2454/93.
- 8.
- Artikel 907 van verordening nr. 2454/93 bepaalt:
Na raadpleging van een groep van deskundigen bestaande uit vertegenwoordigers
van alle lidstaten die in het kader van het Comité bijeenkomen om het betrokken
geval te onderzoeken, geeft de Commissie een beschikking waarbij wordt
vastgesteld dat de onderzochte bijzondere situatie de terugbetaling of de
kwijtschelding al dan niet rechtvaardigt.
Deze beschikking dient te worden gegeven binnen een termijn van zes maanden
te rekenen vanaf de datum van ontvangst door de Commissie van het in artikel 905,
lid 2, bedoelde dossier. Wanneer de Commissie de lidstaat om aanvullende
gegevens heeft moeten verzoeken om uitspraak te kunnen doen, wordt de termijn
van zes maanden verlengd met de tijd die is verstreken tussen de datum van
verzending door de Commissie van het verzoek om aanvullende gegevens en de
datum van ontvangst van deze gegevens door de Commissie.
- 9.
- Artikel 904 van verordening nr. 2454/93 bepaalt:
Er wordt niet tot (...) of kwijtschelding van rechten bij invoer overgegaan wanneer
het verzoek om kwijtschelding (...) uitsluitend is gegrond op:
(...)
c) de overlegging, zelfs te goeder trouw, ter verkrijging van een preferentiële
tariefbehandeling voor goederen die voor het vrije verkeer worden
aangegeven, van documenten waarvan naderhand wordt vastgesteld dat zij
hetzij vals of vervalst hetzij ongeldig waren voor het verkrijgen van deze
preferentiële tariefbehandeling.
De feiten
- 10.
- Tijdens de jaren 1991 en 1992 gold voor de invoer van rundvlees van hoge kwaliteit
uit Argentinië, in het kader van gemeenschappelijk douanetarief [zie verordening
(EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en
statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1),
zoals later gewijzigd], een douanerecht van 20 %.
- 11.
- Bovenop dit douanerecht was ook nog een heffing bij de invoer verschuldigd. Het
bedrag van deze heffing werd door de Commissie regelmatig vastgesteld,
overeenkomstig artikel 12 van verordening (EEG) nr. 805/68 van de Raad van
27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector
rundvlees (PB L 148, blz. 24, zoals later gewijzigd). Voor de betrokken importen
bedroeg de heffing 10 DM/kg.
- 12.
- Sedert 1980 was de Gemeenschap evenwel gehouden, in het kader van de
Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT), een jaarlijks
communautair tariefcontingent te openen met vrijstelling van de invoerheffing voor
rundvlees uit met name Argentinië.
- 13.
- Overeenkomstig deze verplichting heeft de Raad, wat de jaren 1991 en 1992
betreft, verordeningen (EEG) nrs. 3840/90 van 20 december 1990 (PB L 367,
blz. 6) en 3668/91 van 11 december 1991 (PB L 349, blz. 3) vastgesteld, betreffende
de opening van een communautair tariefcontingent voor vers, gekoeld of bevroren
rundvlees van hoge kwaliteit (Hilton Beef), van de GN-codes 0201 en 0202 en
voor de producten van de GN-codes 0206 10 95 en 0206 29 91 (hierna: Hilton
Beef). Voor het in het kader van dit contingent (hierna: Hilton-contingent)
ingevoerde vlees gold enkel het in het kader van het gemeenschappelijk
douanetarief te betalen recht, dat was vastgesteld op 20 % (artikel 1, lid 2, van elk
van de twee verordeningen).
- 14.
- Voorts heeft de Raad voor dezelfde twee jaren de verordeningen (EEG)
nrs. 2329/91 van 25 juli 1991 (PB L 214, blz. 1) en 1158/92 van 28 april 1992
(PB L 122, blz. 5) vastgesteld, houdende opening van een autonoom en
uitzonderlijk tariefcontingent voor de invoer van vers, gekoeld of bevroren
rundvlees van hoge kwaliteit van de GN-codes 0201 en 0202, alsmede van
producten van de GN-codes 0206 10 95 en 0206 29 91. Bij die verordeningen zijn
de hoeveelheden verhoogd die in het kader van het Hilton-contingent kunnen
worden ingevoerd.
- 15.
- Ten slotte heeft de Commissie voor dezelfde periode nog verordening (EEG)
nr. 3884/90 van 27 december 1990 vastgesteld, tot vaststelling van de
uitvoeringsbepalingen van de invoerregelingen die in de sector rundvlees zijn
ingesteld bij de verordeningen (EEG) nrs. 3840/90 en 3841/90 van de Raad
(PB L 367, blz. 129), alsmede verordening (EEG) nr. 3743/91 van 18 december
1991, tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van de invoerregelingen die in
de sector rundvlees zijn ingesteld bij de verordeningen (EEG) nrs. 3668/91 en
3669/91 van de Raad (PB L 352, blz. 36) (hierna: uitvoeringsverordeningen).
- 16.
- Op grond van het Hilton-contingent konden dus bepaalde hoeveelheden Hilton
Beef van oorsprong uit Argentinië in de Gemeenschap worden ingevoerd met
vrijstelling van de heffing. Voor deze vrijstelling was evenwel vereist dat bij de
invoer een echtheidscertificaat werd overgelegd, dat was afgegeven door de
bevoegde instantie van afgifte van het land van uitvoer.
- 17.
- Tot einde 1991 was in Argentinië de Junta Nacional de Carnes bevoegd om deze
echtheidscertificaten af te geven. Einde 1991/begin 1992 werd de bevoegdheid om
echtheidscertificaten af te geven overgedragen aan het Secretaría de Agricultura,
Ganadería y Pesca. Uitsluitend door de Argentijnse autoriteiten erkende
rundvleesexporteurs kwamen in aanmerking voor dergelijke echtheidscertificaten.
- 18.
- Toen de Commissie in 1993 vernam dat er wellicht echtheidscertificaten waren
vervalst, is de Commissie, in samenwerking met de Argentijnse autoriteiten, een
onderzoek begonnen.
- 19.
- Ambtenaren van de Commissie zijn bij herhaling naar Argentinië gereisd om de
feiten samen met nationale ambtenaren te onderzoeken.
- 20.
- Een eerste onderzoek ter plaatse ging door van 8 tot 19 november 1993. Het
resultaat van dit onderzoek is neergelegd in een rapport van 24 november 1993
(hierna: rapport van 1993), waarin het bestaan van onregelmatigheden is
bevestigd.
- 21.
- Volgens dit rapport hebben de Argentijnse autoriteiten zich afgevraagd waarom
deze onregelmatigheden niet aan het licht zijn gekomen bij de invoer van Hilton
Beef in de Gemeenschap. In punt 11 van dit rapport heet het: (...) de Argentijnse
autoriteiten hebben erop gewezen, dat zij sedert jaren min of meer regelmatig aan
de bevoegde diensten van de Commissie (DG VI) een lijst laten toekomen van alle
echtheidscertificaten voor [Hilton Beef] die de voorbije 10 dagen zijn afgegeven,
op welke lijst voorts ook zijn vermeld de Argentijnse exporteur, de bestemmeling
in de Gemeenschap, het bruto- en het nettogewicht, etc. Op basis van een
dergelijke lijst kon volgens onze gesprekspartners gemakkelijk een vergelijking
worden gemaakt met de gegevens op de bij de invoer van de betrokken producten
overgelegde certificaten, zodat kan worden vastgesteld welke certificaten niet
overeenkomen met de informatie op de lijst.
- 22.
- Een tweede reis naar Argentinië vond plaats van 19 april tot 6 mei 1994. Volgens
het desbetreffende rapport van 17 augustus 1994 (hierna: syntheserapport),
waren meer dan 460 Argentijnse echtheidscertificaten die in 1991 en 1992 waren
overgelegd, vervalst.
- 23.
- Verzoekster is een Duitse vennootschap die sedert verschillende jaren met name
Hilton Beef uit Argentinië invoert. Haar commerciële belangen in Argentinië
werden waargenomen door een zelfstandig agentschap, MultiagrarRepresentaciones del Exterior (hierna: agentschap). Het agentschap was ermee
belast de offertes van de verschillende vleesverwerkende ondernemingen bijeen te
brengen en aan verzoekster over te maken. Tijdens de betrokken periode kocht
verzoekster Hilton Beef van verschillende Argentijnse slachthuizen, waaronder de
onderneming Manufactura de Carnes Vacunas, een van haar belangrijkste
leveranciers. Bij de later door de Commissie verrichte onderzoeken is evenwel aan
het licht gekomen, dat een groot deel van de echtheidscertificaten voor de
producten van deze onderneming vervalst waren.
- 24.
- Toen het door verzoekster ingevoerde rundvlees in de Gemeenschap in het vrije
verkeer werd gebracht, werd haar in het kader van de geopende tariefcontingenten
een vrijstelling van heffingen toegekend, op overlegging van echtheidscertificaten.
- 25.
- Toen de reeds vermelde vervalsingen aan het licht kwamen, werden door de Duitse
autoriteiten invoerrechten nagevorderd. Tussen 7 maart en 23 augustus 1994
ontving verzoekster aanmaningen om in totaal 11 422 736,45 DM te betalen.
- 26.
- Daarop heeft verzoekster bij brief van 1 maart 1995 bij de bevoegde Duitse
douaneautoriteiten om kwijtschelding van de invoerrechten verzocht (hierna:
verzoek om kwijtschelding).
- 27.
- Dit verzoek werd overgemaakt aan het Bondsministerie van Financiën. Bij brief van
25 juni 1995 heeft het Ministerie de Commissie om een beslissing verzocht over de
vraag of een kwijtschelding van de invoerrechten gerechtvaardigd was op grond van
artikel 13 van verordening nr. 1430/79. De Commissie ontving dit verzoek op 5 juli
1995.
- 28.
- Op 2 oktober 1995 is een groep deskundigen samengesteld uit vertegenwoordigers
van alle lidstaten, bijeengekomen om een advies uit te brengen over de
gegrondheid van het verzoek om kwijtschelding van de invoerrechten, zulks
overeenkomstig artikel 907 van verordening nr. 2454/93. Aangezien vóór deze
bijeenkomst niet aan alle vertegenwoordigers van de lidstaten een kopie van
verzoeksters aanvraag van 1 maart 1995 was gezonden, is de zaak tijdens deze
vergadering slechts voorlopig onderzocht. Daarop heeft de Commissie de leden van
de groep deskundigen verzocht haar uiterlijk op 25 oktober 1995 schriftelijk hun
definitief standpunt mee te delen.
- 29.
- Bij beschikking van 20 december 1995, gericht aan de Bondsrepubliek Duitsland,
gaf de Commissie te kennen dat het verzoek om kwijtschelding niet gerechtvaardigd
was (hierna: bestreden beschikking).
Procesverloop en conclusies van partijen
- 30.
- Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 maart 1996 heeft
verzoekster beroep ingesteld tot nietigverklaring van de bestreden beschikking.
- 31.
- Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 2 oktober 1996 heeft
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verzocht om
toelating tot interventie aan verzoeksters zijde. Bij beschikking van 9 december
1996 heeft de president van de Derde kamer dit verzoek toegewezen.
- 32.
- Bij beschikking van het Gerecht van 2 juli 1997 is de rechter-rapporteur bij de
Eerste kamer aangewezen, zodat de zaak aan die kamer is toegewezen.
- 33.
- Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten,
tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij brief van 13 oktober 1997 heeft
het, in het kader van een maatregel tot organisatie van de procesgang, partijen
uitgenodigd bepaalde documenten over te leggen en schriftelijk op bepaalde vragen
te antwoorden. Verzoekster en de Commissie hebben bij brieven neergelegd ter
griffie van het Gerecht op respectievelijk 29 oktober en 5 november 1997, gevolg
gegeven aan deze uitnodiging.
- 34.
- Ter terechtzitting van 26 november 1997 zijn partijen gehoord in hun pleidooien
en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.
- 35.
- Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
de bestreden beschikking nietig te verklaren;
de Commissie te verwijzen in de kosten.
- 36.
- De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:
het beroep te verwerpen;
verzoekster te verwijzen in de kosten.
- 37.
- Het Verenigd Koninkrijk, tussenkomende partij, concludeert dat het het Gerecht
behage de bestreden beschikking nietig te verklaren.
Ten gronde
- 38.
- Tot staving van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan, ontleend aan
respectievelijk onjuiste rechtsgrondslag van de bestreden beschikking, schending van
het recht van verweer, schending van artikel 239 van het douanewetboek of
subsidiair van artikel 13 van verordening nr. 1430/79, schending van de
motiveringsplicht, en schending van het evenredigheidsbeginsel.
Eerste middel: onjuiste rechtsgrondslag van de bestreden beschikking
Argumenten van partijen
- 39.
- Verzoekster stelt, dat de Commissie de bestreden beschikking ten onrechte heeft
gebaseerd op artikel 13 van verordening nr. 1430/79. De juiste rechtsgrondslag ware
artikel 239 van het douanewetboek geweest.
- 40.
- In casu zou de boeking (definitieve vaststelling door de bevoegde instanties) van
het bedrag van de invoerrechten namelijk zijn geschied na de inwerkingtreding van
het douanewetboek op 1 januari 1994; de navorderingen dateren van maart 1994.
Eerst na de inwerkingtreding van het douanewetboek hebben de diensten van de
Commissie en de Duitse douaneautoriteiten de vervalsing van de
echtheidscertificaten vastgesteld, naar aanleiding waarvan zij zijn overgegaan tot de
navordering van de invoerrechten.
- 41.
- Bovendien zou uit het arrest van het Hof van 12 november 1981, Salumi e.a.
(212/80-217/80, Jurispr. blz. 2735) volgen, dat nieuwe materiële rechtsregelen
moeten worden toegepast op hangende rechtsgedingen, voor zover de toepassing
ervan voortvloeit uit de bewoordingen en de doelstelling ervan. Bij de intrekking
van verordening nr. 1430/79 was het de bedoeling van de communautaire wetgever,
dat het douanewetboek bij uitsluiting zou gelden met ingang van 1 januari 1994,
ook ten aanzien van eerdere feiten waarover nog niet was beslist.
- 42.
- De keuze van de toepasselijke rechtsregel is van belang vanuit het oogpunt van het
materiële recht. Artikel 13 van verordening nr. 1430/79 verlangt namelijk het
bestaan van buitengewone omstandigheden, terwijl artikel 239 van het
douanewetboek eveneens van toepassing is in situaties die enkel het gevolg zijn van
omstandigheden. De voorwaarden om billijkheidshalve kwijtschelding te verlenen,
zouden dus minder streng zijn gemaakt, overeenkomstig de rechtspraak terzake,
volgens welke een beslissing naar billijkheid niet mag worden onderworpen aan al
te strenge voorwaarden.
- 43.
- Ten slotte herinnert verzoekster er nog aan, dat zij in haar verzoek om
kwijtschelding van 1 maart 1995 heeft gesteld, dat artikel 239 van het
douanewetboek daarop van toepassing was. De Commissie heeft niet binnen de in
artikel 907 van verordening nr. 2454/93 voorgeschreven termijn van zes maanden
een vanuit formeel oogpunt geldige beschikking gegeven, zodat de Duitse
douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 909 van die verordening een gunstig
gevolg hadden moeten geven aan het verzoek om kwijtschelding.
- 44.
- De Commissie brengt hiertegen in, dat artikel 13 van verordening nr. 1430/79 van
toepassing was ten tijde van de litigieuze feiten. Het beslissende tijdstip voor de
afbakening van het toepassingsgebied ratione temporis van de materiële bepaling,
is de oorspronkelijke boeking (artikel 2 van verordening nr. 1430/79 en
artikel 236 van het douanewetboek).
- 45.
- Deze boeking valt samen met de data van invoer, respectievelijk in 1991 en 1992,
dus vóór de inwerkingtreding van het douanewetboek, zodat het bestreden besluit
terecht zou zijn gebaseerd op artikel 13 van verordening nr. 1430/79.
Beoordeling door het Gerecht
- 46.
- Vast staat, dat de importen die tot het geding hebben geleid, hebben
plaatsgevonden in 1991 en 1992.
- 47.
- Volgens de destijds geldende regeling, namelijk verordening nr. 2144/87 (zie punt 4,
supra), is de douaneschuld bij invoer ontstaan op de data waarop de bevoegde
autoriteiten de aangiften tot het in het vrije verkeer brengen van de goederen
hebben aanvaard.
- 48.
- Bij elk van deze importen heeft verzoekster bij de Duitse douaneautoriteiten een
invoeraangifte ingediend, en overeenkomstig artikel 1, lid 2, van elk der reeds
aangehaalde verordeningen nrs. 3840/90 en 3668/91 een douanerecht van 20 %
betaald. Vastgesteld moet dus worden, dat naar aanleiding van de importen in de
jaren 1991 en 1992, enerzijds een aanvankelijke boeking heeft plaats gehad van het
bedrag van de invoerrechten, in de zin van artikel 2 van verordening nr. 1697/79,
en anderzijds een aanvankelijke inning daarvan.
- 49.
- De douaneschuld omvatte evenwel niet uitsluitend de douanerechten, doch ook de
litigieuze heffingen (zie punt 11, supra), nu de vrijstelling daarvan ten onrechte was
verkregen via de overlegging bij de invoeraangifte van vervalste
echtheidscertificaten.
- 50.
- Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, is de datum waarop de bevoegde
nationale autoriteiten tot de navordering van de heffingen hebben besloten,
irrelevant.
- 51.
- Indien van een dergelijke datum zou worden uitgegaan, zouden namelijk
vergelijkbare importen verschillend worden behandeld, wat onverenigbaar is met
het gelijkheidsbeginsel (arrest Salumi e.a., reeds aangehaald, punt 14).
- 52.
- Bovendien zou een dergelijke kwijtschelding van de invoerrechten gevolgen hebben
die teruggaan tot het ontstaan van de douaneschuld, dat wil zeggen tot het tijdstip
van de oorspronkelijke aanvaarding van de invoeraangiften.
- 53.
- Hieruit volgt, dat het verzoek om kwijtschelding moest worden onderzocht op basis
van de materiële regels die golden ten tijde van de litigieuze importen en de
aanvaarding van de desbetreffende aangiften voor het in het vrije verkeer brengen
(zie in dezelfde zin, arrest Hof van 17 juli 1997, Pascoal & Filhos, C-97/95, Jurispr.
blz. I-4209, punt 25). Het verzoek diende dus te worden getoetst aan artikel 13 van
verordening nr. 1430/79, in weerwil van de opheffing van deze verordening op de
datum van inwerkingtreding van het douanewetboek op 1 januari 1994.
- 54.
- Het douanewetboek voorziet namelijk niet in enige overgangsbepaling, zodat ter
bepaling van de werking ervan in de tijd, moet worden uitgegaan van de algemeen
toepasselijke uitleggingsbeginselen.
- 55.
- In dit verband heeft het Hof met name verklaard, dat procesregels doorgaan
worden geacht te gelden voor alle bij hun inwerkingtreding hangende
rechtsgedingen, maar dat dit met materiële rechtsregelen niet het geval is.
Laatstgenoemde regelen worden integendeel geacht ten aanzien van vóór hun
inwerkingtreding verworven rechtsposities alleen te gelden, voor zover er blijkens
hun bewoordingen, doelstelling of opzet, zulke gevolgen aan dienen te worden
toegekend (arrest Salumi e.a., reeds aangehaald, punt 9).
- 56.
- Niets in het douanewetboek wijst er evenwel op, dat aan de materiële regel van
artikel 239 daarvan terugwerkende kracht is toegekend.
- 57.
- Uit een en ander volgt, dat het eerste middel moet worden afgewezen.
Tweede middel: schending van het recht van verweer
Argumenten van partijen
- 58.
- Het tweede middel omvat twee onderdelen. Met het eerste onderdeel voert
verzoekster aan, dat de bestreden beschikking ongeldig is wegens schending van
een essentieel procedurevoorschrift, nu de Commissie haar niet het recht heeft
toegekend in de loop van de administratieve behandeling te worden gehoord.
- 59.
- Ter verzekering van verzoeksters rechtsbescherming volstond niet, dat zij haar
argumenten kon uiteenzetten via de nationale autoriteiten. Zij had de gelegenheid
moeten krijgen in de loop van de procedure voor de Commissie haar standpunt te
bepalen en zich op doelmatige wijze te uiten over de relevantie van de feiten en
eventueel over de documenten die door de gemeenschapsinstelling in aanmerking
zijn genomen (arrest Gerecht van 9 november 1995, France-Aviation/Commissie,
T-346/94, Jurispr. blz. II-2841, punt 32).
- 60.
- Verzoekster zou voor het eerst uit het verweerschrift vernomen hebben, dat de
Commissie haar een kennelijke nalatigheid verwijt in de zin van artikel 13 van
verordening nr. 1430/79. Uit het arrest France-Aviation/Commissie (reeds
aangehaald) volgt evenwel, dat een dergelijk verwijt een ingewikkelde juridische
beoordeling impliceert, en dat de Commissie verzoekster daarbij de mogelijkheid
dient te geven haar opmerkingen terzake te formuleren vóór de vaststelling van een
beschikking, wat in casu niet zou zijn gebeurd.
- 61.
- De mogelijkheid zich voor de Commissie rechtstreeks op het recht van verweer te
beroepen, is bijzonder belangrijk in gevallen zoals het onderhavige, waarin de
betrokkene verzuimen worden verweten.
- 62.
- Met het tweede onderdeel van het middel voert verzoekster aan, dat de Commissie
tijdens een hoorzitting alle eventueel als relevant te beschouwen documenten in
haar bezit had moeten laten opnemen in het dossier, zodat achteraf de gegrondheid
kon worden beoordeeld van de tegen de instelling geformuleerde verwijten, dat de
instelling zelf alsmede de Argentijnse autoriteiten hun verplichtingen niet zouden
zijn nagekomen.
- 63.
- Volgens verzoekster blijkt bij onderzoek van de procedurevoorschriften van de
artikelen 878 en volgende van verordening nr. 2454/93 dat zij inzake
rechtsbescherming ernstige leemten vertonen, nu deze bepalingen niet voorzien in
de volgende rechten en verplichtingen: het recht voor de aanvrager om zijn rechten
voor de Commissie rechtstreeks geldend te maken tijdens een hoorzitting; de
verplichting voor de Commissie om vóór de beschikking de aanvrager op de hoogte
te brengen van de essentiële feiten en overwegingen, zodat hij tegenargumenten
kan aanvoeren; en het recht voor de aanvrager om de overlegging van alle
essentiële documenten te verlangen.
- 64.
- Gelet op deze leemten, is verzoekster van mening dat in de onderhavige zaak een
procedure moet worden toegepast zoals die waarin is voorzien in
anti-dumpingzaken.
- 65.
- Wat de bijeenkomst betreft die haar raadsman heeft gehad met de diensten van de
Commissie, wijst zij er ten slotte op, dat het uitsluitend om een informele
vergadering ging, die bovendien plaatsvond voordat aan de Commissie een verzoek
om kwijtschelding van invoerrechten was overgemaakt. Inzake rechtsbescherming
bood deze vergadering dus niet alle garanties van een werkelijke hoorzitting.
- 66.
- Nu bij de vaststelling van de bestreden beschikking het recht van verweer is
geschonden, dient deze beschikking nietig te worden verklaard.
- 67.
- Volgens de Commissie is geen sprake van een schending van het recht van verweer.
Zij herinnert eraan, dat in de huidige stand de procedureregels niet voorzien in een
deelneming van de belastingschuldige aan de administratieve procedure voor de
Commissie. In dit verband moet worden vastgesteld, dat het Gerecht in zijn arrest
France-Aviation/Commissie (reeds aangehaald) de bepalingen van verordening
nr. 2454/93 niet heeft afgekeurd of zelfs maar ontoereikend verklaard.
- 68.
- Een soortgelijke procedure als die welke geldt inzake anti-dumpingmaatregelen,
kan niet worden toegepast. Het Hof heeft eerder reeds geoordeeld, dat de
procedure in de onderhavige zaken aanmerkelijk verschilt van die inzake
anti-dumpingrechten [arrest Hof van 6 juli 1993, CT Control (Rotterdam) en JCT
Benelux/Commissie, C-121/91 en C-122/91, Jurispr. blz. I-3873, punt 52].
- 69.
- Hierbij zou moeten worden aangetekend, dat anders dan in de situatie waarover
het ging in de zaak France-Aviation/Commissie, de bestreden beschikking niet
gebaseerd is op een onvolledig dossier. Zowel de Commissie als de leden van de
groep deskundigen als bedoeld in artikel 907 van verordening nr. 2454/93
beschikten niet alleen over het door de betrokken lidstaat aan de Commissie
overgemaakte dossier, overeenkomstig artikel 905, lid 1, van de verordening, doch
eveneens over het door verzoekster ingediende verzoek om kwijtschelding.
- 70.
- Overeenkomstig de uit de rechtspraak voortvloeiende vereisten, zouden alle door
verzoekster zelf als wezenlijk beschouwde elementen in het dossier opgenomen zijn
geweest ten tijde van de vaststelling van de bestreden beschikking [arresten Hof
van 17 maart 1983, Control Data Belgium/Commissie, 294/81, Jurispr. blz. 911,
13 november 1984, Van Gend & Loos e.a./Commissie, 98/83 en 230/83, Jurispr.
blz. 3763, en CT Control (Rotterdam) en JCT Benelux/Commissie, reeds
aangehaald].
- 71.
- Met dit middel miskent verzoekster het doel van de procedurele waarborgen inzake
kwijtschelding van de invoerrechten. Het enige doel van deze waarborgen bestaat
erin de Commissie op de hoogte te brengen van door de aanvrager relevant
geachte feiten en argumenten, en niet de aanvrager kennis te geven van elementen
waarop de Commissie later haar beschikking kan baseren.
- 72.
- De belastingschuldige moet in ieder geval de kans krijgen zijn standpunt te bepalen
over de documenten waarop de Commissie haar beschikking baseert (arrest Hof
van 21 november 1991, Technische Universität München, C-269/90, Jurispr.
blz. I-5469, en arrest France-Aviation/Commissie, reeds aangehaald), wat evenwel
niet betekent dat hij ook de gelegenheid moet krijgen een standpunt te bepalen
over andere documenten.
- 73.
- In ieder geval zou verzoeksters advocaat de zaak herhaaldelijk hebben besproken
met de diensten van de Commissie voordat de Bondsrepubliek Duitsland het
dossier aan de Commissie heeft overgemaakt. In de loop van die gesprekken heeft
verzoekster haar standpunt reeds kenbaar gemaakt betreffende de kwijtschelding
van de invoerrechten in haar concreet geval.
Beoordeling door het Gerecht
- 74.
- Vooraf moet worden opgemerkt, dat de administratieve procedure in douanezaken
betreffende de kwijtschelding van de invoerrechten, twee onderscheiden fasen
omvat. De eerste fase verloopt op nationaal niveau. De belastingschuldige moet bij
de nationale administratie een aanvraag om kwijtschelding indienen. Is de nationale
administratie van mening dat er geen grond is voor kwijtschelding, kan zij volgens
de geldende regels een beslissing in die zin nemen zonder het verzoek aan de
Commissie voor te leggen. Tegen een dergelijke beslissing kan worden opgekomen
bij de nationale rechter. Heeft de nationale administratie evenwel twijfels over de
kwijtschelding, of meent zij dat de kwijtschelding gerechtvaardigd is, dan moet zij
het verzoek aan de Commissie voorleggen voor beslissing. In dat geval vindt de
tweede fase van de procedure plaats op communautair vlak, en maken de nationale
autoriteiten het dossier betreffende de invoerrechten over aan de Commissie. Na
overleg met een groep deskundigen samengesteld uit vertegenwoordigers van alle
lidstaten, neemt de Commissie dan een beslissing over de vraag of het verzoek om
kwijtschelding al dan niet gerechtvaardigd is.
- 75.
- Verordening nr. 2454/93 voorziet slechts in contacten tussen de betrokkene en de
nationale administratie enerzijds, en tussen de nationale administratie en de
Commissie anderzijds (arrest France-Aviation/Commissie, reeds aangehaald,
punt 30). Volgens de geldende regels is de betrokken lidstaat dus de enige
gesprekspartner van de Commissie. De procedurele voorschriften van verordening
nr. 2454/93 voorzien met name niet in een recht voor de belastingschuldige om in
de loop van de administratieve procedure voor de Commissie te worden gehoord.
- 76.
- Volgens vaste rechtspraak is de eerbiediging van de rechten van de verdediging in
iedere procedure tegen iemand die tot een bezwarend besluit kan leiden, evenwel
te beschouwen als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij
ontbreken van iedere regeling inzake de betrokken procedure in acht moet worden
genomen (arresten Hof van 24 oktober 1996, Commissie/Lisrestal e.a., C-32/95 P,
Jurispr. blz. I-5373, punt 21; 12 februari 1992, Nederland e.a./Commissie, C-48/90
en C-66/90, Jurispr. blz. I-565, punt 44; en 29 juni 1994, Fiskano/Commissie,
C-135/92, Jurispr. blz. I-2885, punt 39).
- 77.
- Gelet op de beoordelingsmarge die de Commissie toekomt wanneer zij een
beschikking geeft overeenkomstig de algemene billijkheidsclausule van artikel 13
van verordening nr. 1430/79, dient de eerbiediging van het recht om te worden
gehoord a fortiori worden gegarandeerd in de procedures betreffende de
kwijtschelding of teruggave van invoerrechten (arrest France-Aviation/Commissie,
reeds aangehaald, punt 34, en in dezelfde zin, arrest Technische Universität
München, reeds aangehaald, punt 14).
- 78.
- Het beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging houdt in, dat
een ieder tegen wie een bezwarend besluit kan worden genomen, in staat moet
worden gesteld tijdig zijn standpunt kenbaar te maken, althans over de elementen
die de Commissie tegen hem aanvoert tot staving van haar beschikking (in deze zin,
arresten Commissie/Lisrestal e.a., reeds aangehaald, punt 21, en
Fiskano/Commissie, reeds aangehaald, punt 40).
- 79.
- Inzake mededinging volgt uit de vaste rechtspraak, dat het recht van toegang tot
het dossier zelf nauw verband houdt met het beginsel van de eerbiediging van de
rechten van de verdediging. De toegang tot het dossier is namelijk één van de
procedurele waarborgen ter bescherming van het recht om te worden gehoord
(arresten Gerecht van 18 december 1992, Cimenteries CBR e.a./Commissie,
T-10/92, T-11/92, T-12/92 en T-15/92, Jurispr. blz. II-2667, punt 38, en 29 juni 1995,
ICI/Commissie, T-36/91, Jurispr. blz. II-1847, punt 69).
- 80.
- De beginselen van deze rechtspraak gelden ook in de onderhavige zaak. Het
beginsel van de eerbiediging van het recht van verweer houdt dus niet alleen in, dat
de betrokkene de gelegenheid krijgt zich op doelmatige wijze te uiten over de
relevantie van de feiten, maar ook dat hij zijn standpunt kan bepalen over de
documenten waarop de gemeenschapsinstelling zich heeft gebaseerd (voormelde
arresten Technische Universität München, punt 25, en France-Aviation/Commissie,
punt 32).
- 81.
- Aangezien verzoekster de Commissie ernstige tekortkomingen te haren aanzien
verwijt met betrekking tot het toezicht op het Hilton-contingent, is het Gerecht
voorts van oordeel, dat de Commissie, om ervoor te zorgen dat het recht om te
worden gehoord ook werkelijk kan worden uitgeoefend, desgevraagd toegang moet
geven tot alle niet-vertrouwelijke administratieve stukken betreffende de bestreden
beschikking. Het is immers niet uit te sluiten dat stukken die volgens de Commissie
irrelevant zijn, voor verzoekster wel van belang zijn. Zou de Commissie eenzijdig
stukken uit de administratieve procedure kunnen weren die eventueel voor haar
nadelig zijn, zou zulks een ernstige schending vormen van het recht van verweer
van degene die om kwijtschelding van de invoerrechten verzoekt (in dezelfde zin,
arrest ICI/Commissie, reeds aangehaald, punt 93).
- 82.
- in casu moet worden vastgesteld, dat de bondsminister van Financiën, in het advies
betreffende het verzoek om kwijtschelding, dat bij het aan de Commissie
overgemaakte dossier was gevoegd, tot de conclusie is gekomen dat verzoekster
geen nalatigheid of manipulatie kan worden verweten.
- 83.
- In de bestreden beschikking wordt verzoekster namelijk voor het eerst
onzorgvuldigheid verweten, waar zij ten aanzien van haar medecontractanten en
haar tussenpersonen in Argentinië niet alle vereiste voorzorgsmaatregelen zou
hebben genomen. Met name zou verzoekster niet rechtstreeks hebben onderzocht
via welke wegen de door haar overgelegde echtheidscertificaten in haar bezit zijn
gekomen (eenentwintigste overweging van de beschikking), hoewel zij de
mogelijkheid had voorzorgsmaatregelen te nemen (zeventiende overweging).
- 84.
- In dit verband zij eraan herinnerd, dat het Gerecht in zijn arrest France-Aviation/Commissie (reeds aangehaald, punt 36), heeft verklaard dat de Commissie,
wanneer zij voornemens is af te wijken van het standpunt van de bevoegde
nationale autoriteiten over de vraag of de betrokkene klaarblijkelijke nalatigheid
kan worden verweten, deze hierover moet doen horen. Een dergelijke beslissing
impliceert namelijk een ingewikkelde juridische beoordeling, die slechts kan
plaatsvinden op basis van alle relevante feiten.
- 85.
- De beginselen van deze rechtspraak gelden eveneens in de onderhavige zaak,
hoewel verzoekster slechts onzorgvuldigheid wordt verweten. De Commissie heeft
zich immers met name op deze grief beroepen toen zij het verzoek om
kwijtschelding afwees krachtens artikel 13 van verordening nr. 1430/79, hoewel
volgens deze bepaling de afwezigheid van klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde
van de betrokkene beslissend is.
- 86.
- Vastgesteld moet worden, dat de Commissie verzoekster niet de gelegenheid heeft
geboden, in de loop van de procedure voor haar, haar standpunt te bepalen en
tijdig haar zienswijze kenbaar te maken over de relevantie van de tegen haar
aangevoerde elementen waarop het bestreden besluit was gebaseerd.
- 87.
- Weliswaar heeft verzoeksters raadsman gesprekken gevoerd met de diensten van
de Commissie, doch dit geschiedde voordat het verzoek om kwijtschelding aan de
Commissie werd overgemaakt. Met deze gesprekken is het wezenlijke doel van het
recht om te worden gehoord, dus niet verwezenlijkt, aangezien de Commissie toen
over het verzoek nog geen voorlopig standpunt had bepaald.
- 88.
- Uit een en ander volgt, dat het bestreden besluit is vastgesteld na een
administratieve procedure die ongeldig is wegens schending van wezenlijke
vormvoorschriften. Het middel ontleend aan schending van het recht van verweer
is dus gegrond.
Derde middel: schending van artikel 239 van het douanewetboek, subsidiair van
artikel 13 van verordening nr. 1430/79
Argumenten van verzoekster en van interveniënt
- 89.
- Volgens verzoekster heeft de Commissie bij de toepassing van het begrip
omstandigheden in de zin van artikel 239 van het douanewetboek, of
buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 13 van verordening
nr. 1430/79, kennelijke beoordelingsfouten gemaakt.
- 90.
- Volgens haar heeft de Commissie onvoldoende rekening gehouden met de flagrante
schendingen, door de Argentijnse autoriteiten en de Commissie, van hun
verplichtingen inzake de toepassing van en het toezicht op het Hilton-contingent.
- 91.
- Zowel artikel 13 van verordening nr. 1430/79 als artikel 239 van het douanewetboek
zijn algemene billijkheidsclausules, die bedoeld zijn voor andere situaties dan die
welke zich in de praktijk meestal voordoen, en waarvoor bij de vaststelling vanverordening nr. 1430/79 en het douanewetboek een bijzondere regeling kon worden
getroffen (arresten Hof van 12 maart 1987, Cerealmangimi en Italgrani/Commissie,
244/85 en 245/85, Jurispr. blz. 1303, punt 10, en 18 januari 1996, SEIM, C-446/93,
Jurispr. blz. I-73, punt 41).
- 92.
- Verzoekster verwijt zowel de Argentijnse autoriteiten als de Commissie bepaalde
tekortkomingen.
Tekortkomingen van de Argentijnse autoriteiten
- 93.
- Verzoekster stelt dat ingevolge de uitvoeringsverordeningen, de Argentijnse
autoriteiten voor de betrokken producten ten bewijze van de oorsprong ervan,
echtheidscertificaten dienden af te geven. Deze certificaten hadden moeten worden
afgegeven door een instantie die alle garanties voor de goede werking van het
Hilton-contingent diende te bieden.
- 94.
- De garanties die de Argentijnse autoriteiten moeten bieden met betrekking tot het
opstellen van de echtheidscertificaten, zijn geregeld bij een internationaal verdrag
dat is gesloten met de Gemeenschap, en maken dus deel uit van de communautaire
rechtsorde. Verzoekster, als importfirma, mocht dus op de eerbiediging daarvan
vertrouwen.
- 95.
- Verzoekster verwijt de Argentijnse autoriteiten met name, dat zij 1) in 1991 een
nieuw orgaan in het leven hebben geroepen dat is belast met de afgifte van de
echtheidscertificaten, wat tot verwarring heeft geleid betreffende de
bevoegdheidsverdeling tussen het oude en het nieuwe orgaan; 2) de slachterijen
niet-genummerde blanco formulieren van de echtheidscertificaten hebben bezorgd;
3) papier zonder watermerk hebben gebruikt voor hun formulieren, wat
vervalsingen in de hand werkt; 4) de echtheidscertificaten bij de uitvoer niet
hebben gecontroleerd wat de hoeveelheden en de echtheid van de handtekening
betreft, en 5) niet hebben onderzocht of het daadwerkelijk om Hilton Beef ging.
Tekortkomingen van de Commissie
- 96.
- Verzoekster voert aan, dat de Raad de Commissie ermee heeft belast de uitvoering
van het Hilton-contingent naar behoren te organiseren en te controleren, en
inzonderheid in haar uitvoeringsverordeningen bepalingen op te nemen die de aard,
de herkomst en de oorsprong van de producten garanderen.
- 97.
- Uit deze hoofdopdracht vloeien drie verplichtingen voort. Volgens verzoekster had
de Commissie er in de eerste plaats op moeten toezien, dat de door de Argentijnse
autoriteiten aangegane verplichtingen inzake het opstellen van de
echtheidscertificaten werden nageleefd (zie bijvoorbeeld artikel 2, lid 5, en
artikelen 3 en 4 van verordening nr. 3884/90), wat zij achterwege heeft gelaten. In
de tweede plaats had de Commissie de lidstaten zo veel mogelijk bij de controle
van het systeem moeten betrekken. In de derde plaats diende zij zelf toe te zien
op de naleving van de invoerregeling, ingevolge het beginsel van behoorlijk bestuur
en de zorgvuldigheidsplicht.
- 98.
- Met name verwijt verzoekster de Commissie dat zij de namen en gedeponeerde
handtekeningen van de personen die bevoegd zijn om de echtheidscertificaten af
te geven, niet aan de nationale autoriteiten heeft meegedeeld. Zij heeft deze
gegevens ook niet gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese
Gemeenschappen. Ten slotte heeft zij ook de nummers van de echtheidscertificaten
die haar door de Argentijnse autoriteiten moesten worden meegedeeld, niet ter
kennis van de nationale autoriteiten gebracht.
- 99.
- Deze verzuimen hadden tot gevolg dat de nationale autoriteiten bij de invoer de
geldigheid van de echtheidscertificaten niet naar behoren kon controleren. In de
meeste gevallen had een eenvoudige vergelijking van de handtekeningen kunnen
volstaan om de vervalsingen op het spoor te komen.
- 100.
- Voorts zou de Commissie hebben nagelaten zelf de importen van Hilton Beef te
controleren. De Argentijnse autoriteiten én de bevoegde autoriteiten van de
lidstaten zouden de Commissie om de tien dagen, en nooit later dan na veertien
dagen, de gegevens hebben meegedeeld betreffende de hoeveelheden Hilton Beef
die met een echtheidscertificaat werden uitgevoerd respectievelijk ingevoerd. Op
basis van deze lijsten had de Commissie naar behoren de met een
echtheidscertificaat uit Argentinië uitgevoerde hoeveelheden kunnen vergelijken
met de hoeveelheden die in de Gemeenschap in het vrije verkeer waren gebracht.
Zij heeft dit evenwel achterwege gelaten.
- 101.
- Daarbij komt nog, dat de Commissie reeds in 1989 belangrijke overschrijdingen van
het contingent had kunnen vaststellen. Had zij toen een onderzoek ingesteld naar
deze onregelmatigheden, dan had de invoer van te grote hoeveelheden met
gebruikmaking van vervalste echtheidscertificaten in 1991 en 1992 kunnen worden
vermeden. Dat de Commissie destijds onzorgvuldigheid kon worden verweten, vindt
bevestiging in de omstandigheid dat zij niet heeft gereageerd op de mededeling van
de directeur van het Zollkriminalamt Köln, die reeds in 1985 onregelmatigheden
vermoedde.
- 102.
- Deze tekortkomingen van de Commissie en van de Argentijnse autoriteiten zouden
een omstandigheid zijn in de zin van artikel 239 van het douanewetboek, of een
buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 13 van verordening nr. 1430/79,
op grond waarvan kwijtschelding van de invoerrechten zou moeten worden
verleend.
- 103.
- De betrokken vervalsingen vallen niet onder het handelsrisico. De aan de
Argentijnse autoriteiten en de Commissie toe te rekenen tekortkomingen zijn zowel
afzonderlijk als in hun geheel beschouwd, dermate belangrijk dat zij een dergelijk
risico ver overschrijden. Voormeld arrest Van Gend & Loos e.a./Commissie kan om
verschillende redenen in de onderhavige zaak geen toepassing vinden. In de eerste
plaats hebben deze tekortkomingen de vervalsingen van echtheidscertificaten
mogelijk gemaakt. In de tweede plaats was verzoekster, ondanks alle
zorgvuldigheid, niet in staat zich tegen het gebruik van valse stukken door de
exporteurs te beschermen. In de derde plaats moest verzoekster op de geldigheid
van de echtheidscertificaten kunnen vertrouwen.
- 104.
- Ook kan niet onder verwijzing naar artikel 904, sub c, van verordening nr. 2454/93
worden gesteld, dat het vertrouwen in de geldigheid van een echtheidscertificaat
niet beschermd is. Deze bepaling beperkt zich er namelijk toe te stellen, dat niet
tot kwijtschelding van rechten bij invoer wordt overgegaan wanneer het verzoek om
terugbetaling uitsluitend is gegrond op de overlegging, zelfs te goeder trouw, van
documenten waarvan naderhand wordt vastgesteld dat zij vals of vervalst zijn. Zulks
is in casu niet het geval, nu verzoekster verschillende andere gronden heeft
aangevoerd. De Commissie zou zich in deze context ten onrechte beroepen op het
arrest van het Hof van 11 december 1980, Acampora (827/79, Jurispr. blz. 3731).
- 105.
- De betrokken regeling kent de Commissie slechts een beoordelingsmarge toe, en
niet een discretionaire bevoegdheid (arrest Van Gend & Loos e.a./Commissie,
reeds aangehaald, punt 17). Deze beoordelingsmarge is in de onderhavige zaak
zeer beperkt, omdat de omstandigheden waarop verzoekster zich beroept, met
name bestaan in tekortkomingen van de Commissie.
- 106.
- Tegen het verwijt van de Commissie in haar verweerschrift, dat aan de tweede
voorwaarde van artikel 13 van verordening nr. 1430/79 niet is voldaan, brengt
verzoekster in, dat het om een nieuw middel gaat, dat als zodanig moet worden
afgewezen.
- 107.
- In ieder geval ontkent verzoekster dat haar een klaarblijkelijke nalatigheid zou
kunnen worden verweten. Volgens haar kon zij de geldigheid van de
echtheidscertificaten onmogelijk controleren. De certificaten waren afgestempeld
en ondertekend, zodat aan hun echtheid niet behoefde te worden getwijfeld. Ook
waren er ten tijde van de feiten geen geruchten over eventuele vervalsingen in
Argentinië. Verzoeksters agent in Argentinië zou overigens in het geheel niet
tussengekomen zijn bij de indiening van de aanvragen of de afgifte van de
echtheidscertificaten.
- 108.
- Uit verzoeksters beroepservaring zou niet de verplichting voortvloeien om vervalste
documenten op te sporen en te ontdekken. Wat de overschrijvingen van geld naar
een rekening in Nederland betreft, zou het in de exporthandel niet ongebruikelijk
zijn bedragen te storten op een door de leverancier opgegeven buitenlandse
rekening. Uit die omstandigheid kon dus niet worden afgeleid, dat het
echtheidscertificaat van de goederen vervalst was.
- 109.
- Het Verenigd Koninkrijk voert aan, dat de Commissie heeft gedwaald ten aanzien
van het recht, waar zij stelde dat artikel 13 van verordening nr. 1430/79 niet van
toepassing was, subsidiair, dat zij kennelijk een verkeerd gebruik heeft gemaakt van
de discretionaire bevoegdheid die deze bepaling haar toekent.
- 110.
- De bestreden beschikking zou onvermijdelijk ongeldig zijn, nu de Commissie
onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid, dat zij zelf tot
verzoeksters problemen heeft bijgedragen. De motivering en de conclusies in de
bestreden beschikking zouden kennelijk onjuist zijn, voor zover de Commissie ten
opzichte van de marktdeelnemers verantwoordelijk was voor het aan het licht
brengen van fraude en tekort gekomen zou zijn in haar verplichtingen ingevolge de
uitvoeringsverordeningen om toezicht uit te oefenen.
- 111.
- Gelet op de verantwoordelijkheid die de Commissie inzake het toezicht op en de
controle van het contingent op zich heeft genomen, en de tekortkomingen die bij
de uitoefening van deze verantwoordelijkheid aan haar zijn toe te rekenen, zou er
vanuit juridisch oogpunt geen enkele grond zijn geweest om de kwijtschelding te
weigeren. Deze weigering zou tot gevolg hebben gehad, dat handelaren die geen
enkele schuld trof, werden benadeeld, wat direct in strijd is met het algemene
billijkheidsoogmerk van artikel 13 van verordening nr. 1430/79.
Argumenten van verweerster
- 112.
- Volgens de Commissie is zij er terecht van uitgegaan, dat de feiten van de zaak
geen buitengewone omstandigheid uitmaakten die een kwijtschelding van de
rechten bij invoer rechtvaardigde.
- 113.
- Onder verwijzing naar de arresten van het Hof van 1 april 1993, Hewlett Packard
France (C-250/91, Jurispr. blz. I-1819, punt 46), en 14 mei 1996, Faroe Seafood e.a.
(C-153/94 en C-204/94, Jurispr. blz. I-2465, punt 83), voert verweerster aan, dat de
voorwaarden van artikel 13 van verordening nr. 1430/79 moeten worden gezien in
het licht van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79.
- 114.
- Daaruit volgt, dat kwijtschelding van rechten bij invoer alleen dan gerechtvaardigd
is, wanneer gelijktijdig aan drie voorwaarden is voldaan: dat de rechten niet geïnd
zijn, moet terug te voeren zijn op een vergissing van de bevoegde autoriteiten; de
belastingschuldige moet te goeder trouw hebben gehandeld, wat inhoudt dat hij de
vergissing van de bevoegde autoriteiten niet kon ontdekken; en ten slotte dient hij
te hebben voldaan aan alle geldende voorschriften inzake de douaneaangifte (zie
ook artikel 220, lid 2, sub b, van het douanewetboek). Anders dan verzoekster stelt,
zijn de twee bepalingen in de regel vergelijkbaar, daar zij hetzelfde doel hebben
(arrest Hewlett Packard France, reeds aangehaald, punt 46), of zelfs onderling
verwisselbaar (arrest Gerecht van 5 juni 1996, Günzler Aluminium, T-75/95, Jurispr.
blz. II-497, punt 55).
- 115.
- Een strikte uitlegging van deze voorwaarden is noodzakelijk ter verzekering van
een uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht (arrest Hof van 27 juni 1991,
Mecanarte, C-348/89, Jurispr. blz. I-3277, punt 33).
- 116.
- In casu zouden de bevoegde autoriteiten geen vergissing hebben begaan in de zin
van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79. Het gewettigd vertrouwen van de
belastingschuldige zou slechts voor bescherming in aanmerking komen indien de
bevoegde autoriteiten zelf de grondslag hebben gecreëerd waarop het gewettigd
vertrouwen was gebaseerd. De vergissing zou aan een actieve gedraging van de
bevoegde autoriteiten moeten zijn toe te schrijven (voormelde arresten Hewlett
Packard France, punt 16, Faroe Seafood e.a., punt 91, en Mecanarte, punt 23). Dit
zou niet het geval zijn wanneer de bevoegde autoriteiten zijn misleid door onjuiste
verklaringen van de exporteur, waarvan zij de geldigheid niet behoeven te
controleren of te beoordelen.
- 117.
- Deze oplossing volgt eveneens uit de tekst van artikel 4, punt 2, sub c, van
verordening nr. 3799/86 en artikel 904, sub c, van verordening nr. 2454/93.
Ingevolge deze bepalingen vormt de overlegging te goeder trouw van vervalste
documenten op zich niet een buitengewone omstandigheid die een kwijtschelding
rechtvaardigt. Dat de Duitse douaneautoriteiten in eerste instantie zijn uitgegaan
van de geldigheid van de echtheidscertificaten, zou bij verzoekster geen gewettigd
vertrouwen hebben kunnen doen ontstaan (arrest Faroe Seafood e.a., reeds
aangehaald, punt 93).
- 118.
- Volgens de Commissie volgt uit de rechtspraak, dat de Gemeenschap niet de
schadelijke gevolgen van het onbehoorlijk handelen van de leveranciers van haar
onderdanen hoeft te dragen, en voorts, dat een voorzichtig marktdeelnemer die op
de hoogte is van de toepasselijke regels, bij het berekenen van de voordelen welke
de handel in voor preferentiële tarieven in aanmerking komende producten hem
kan opleveren, de risico's van de door hem betreden markt moet kunnen
beoordelen en deze dient te aanvaarden als behorend tot de normale
schaduwzijden van de handel (voormelde arresten Acampora, punt 8, en Pascoal
& Filhos, punt 59). Waar verzoekster zich dus op een garantieplicht van de
Argentijnse autoriteiten beroept, poogt zij ten onrechte te ontsnappen aan de
gevolgen van deze rechtspraak.
- 119.
- De door verzoekster aangevoerde grieven zijn niet van dien aard, dat zij het door
haar te dragen bedrijfsrisico opheffen of beperken (zie eveneens arrest Van Gend
& Loos e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 16 en 17). De controleregelingstrekte er enkel toe te verzekeren dat uitsluitend het in het kader van de
contingenten ingevoerde vlees in aanmerking werd genomen voor de vrijstelling van
de heffing. Wat de verplichting betreft om de oorsprong van de goederen te
garanderen, en de verplichting voor de bevoegde autoriteit om garanties te geven
inzake de goede werking van de betrokken regeling, kan hieruit niet worden
afgeleid dat de importeur wordt gevrijwaard tegen elk risico van vervalsing. Van
een verplichting van de Commissie ten opzichte van de marktdeelnemers, was dus
geen sprake.
- 120.
- De handelwijze van de diensten van de Commissie betreffende het toezicht op het
gebruik van het Hilton-contingent, waarop verzoekster kritiek formuleert, kan dus
niet worden beschouwd als een buitengewone omstandigheid in de zin van de
toepasselijke regeling. De Commissie wijst uitdrukkelijk de zienswijze van de hand,
dat zij zelf de vervalsing van de echtheidscertificaten mogelijk zou hebben gemaakt.
Evenmin bestaat er een oorzakelijk verband tussen haar handelwijze en het
ontstaan van heffingen bij invoer.
- 121.
- Tegen de argumenten, dat de diensten van de Commissie niet al het mogelijke
zouden hebben gedaan om onregelmatigheden te voorkomen, brengt de Commissie
bovendien ook in, dat zij ingevolge de tijdens de betrokken periode geldende
regeling, eerst bij het verstrijken van het kalenderjaar in kennis werd gesteld van
het aantal door de Argentijnse autoriteiten afgegeven echtheidscertificaten.
Eventuele overschrijdingen van het contingent konden dus eerst tegen het einde
van het betrokken jaar of aan het begin van het daaropvolgende jaar worden
vastgesteld, zodat daartegen niets meer kon worden ondernomen.
- 122.
- Bovendien viel het moeilijk om een vergelijking te maken. Enerzijds viel het tijdstip
van de exporten niet noodzakelijk samen met dat van de kennisgeving door de
Argentijnse autoriteiten. Anderzijds was de vermelding in het certificaat van de
lidstaat van invoer niet dwingend, zodat de invoer vaak plaatsvond in een andere
dan de in het certificaat vermelde lidstaat.
- 123.
- In 1989 vonden inderdaad overschrijdingen van het contingent plaats. Deze hadden
evenwel te maken met een verwisseling met echtheidscertificaten voor andere
vleesimporten. Toen de diensten van de Commissie in 1993 over aanwijzingen
beschikten over vervalsingen van echtheidscertificaten, hebben zij onmiddellijk
gereageerd. Van ernstige verzuimen vanwege de Commissie kan dus geen sprake
zijn.
- 124.
- Bij ontbreken van een vergissing van de bevoegde autoriteiten, is aan de eerste van
de drie cumulatieve voorwaarden van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79
(zie punt 113, supra) dus niet voldaan.
- 125.
- Ook aan de tweede voorwaarde, betreffende de goede trouw van de
belastingschuldige, is niet voldaan. Anders dan verzoekster beweert, is reeds in het
bestreden besluit, in de zeventiende en de eenentwintigste overweging, gesteld dat
verzoekster inzake zorgvuldigheid tekort is geschoten.
- 126.
- Volgens de Commissie had verzoekster bij een nauwlettend onderzoek de
vervalsing van de echtheidscertificaten moeten kunnen ontdekken. Via haar
agentschap in Argentinië was verzoekster in het bezit gekomen van de originelen
van de echtheidscertificaten. Indien zij twijfelde aan de geldigheid ervan, diende zij
zich er eerst van te vergewissen dat de certificaten geldig waren (arresten Hewlett
Packard France, reeds aangehaald, punt 24, en Faroe Seafood e.a., reeds
aangehaald, punt 100).
- 127.
- De Commissie heeft twijfels over verzoeksters bewering, dat het haar volstrekt
onmogelijk is geweest de geldigheid van de certificaten te controleren. In de eerste
plaats herinnert zij eraan, dat verzoekster in Argentinië vertegenwoordigd was door
een agent. Voorts was zij wegens haar beroepservaring als importeur van rundvlees
en haar kennis van de geldende regels inzake contingenten, in staat maatregelen
te nemen om het gebruik van vervalste echtheidscertificaten te voorkomen.
- 128.
- Ten slotte wijst de Commissie erop, dat verzoekster bij verschillende gelegenheden
betalingen heeft verricht ten gunste van een in Nederland gevestigde vennootschap,
dochteronderneming van een Argentijnse vennootschap die inmiddels niet meer
bestaat. Natuurlijk is het mogelijk dat de leveranciers betaling op buitenlandse
rekeningen verlangden. Het is evenwel ongebruikelijk dat een importeur de
leveringen van een exporteur betaalt door bedragen over te schrijven naar een
rekening van een ander, wanneer hij niet zeker is dat de bestemmeling van de
betaling werkelijk bestaat. De Commissie wijst er bovendien op, dat de vervalsingen
voor een groot deel toe te rekenen waren aan de onderneming Manufactura de
Carnes Vacunas, een van verzoeksters belangrijkste leveranciers (zie punt 23,
supra). Op grond van deze vaststellingen betwijfelt de Commissie dat verzoekster
voldoende zorgvuldig zou hebben gehandeld.
Beoordeling door het Gerecht
- 129.
- Verzoekster voert subsidiair aan, dat de Commissie niet alleen geconfronteerd
wordt met omstandigheden in de zin van artikel 239 van het douanewetboek,
doch eveneens met buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 13 van
verordening nr. 1430/79, zodat een kwijtschelding van de rechten bij invoer
gerechtvaardigd was.
- 130.
- Aangezien artikel 13 van verordening nr. 1430/79 van kracht was ten tijde van de
litigieuze feiten (zie punt 53, supra), dient in het kader van het onderhavige middel
te worden onderzocht, of de bestreden beschikking in strijd met deze bepaling is
vastgesteld.
- 131.
- Artikel 13, lid 1, van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 3069/86,
bepaalt: Tot terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten kan worden
overgegaan in andere bijzondere situaties dan die welke zijn bedoeld in de
afdelingen A tot en met D, die het gevolg zijn van omstandigheden die geen
manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de kant van de betrokkene
inhouden.
- 132.
- Volgens vaste rechtspraak is voormeld artikel 13 een algemene billijkheidsclausule
die is bedoeld voor andere situaties dan die welke in de praktijk meestal aan de
dag treden en waarvoor bij de vaststelling van verordening nr. 1430/79 een
bijzondere regeling kon worden getroffen (arresten Cerealmangimi en
Italgrani/Commissie, reeds aangehaald, punt 10, en SEIM, reeds aangehaald,
punt 41). Dit artikel moet met name worden toegepast wanneer de
omstandigheden waardoor de betrekkingen tussen de marktdeelnemer en de
administratie worden gekenmerkt, van dien aard zijn dat het niet billijk zou zijn om
eerstgenoemde een nadeel te berokkenen dat hij normaliter niet zou hebben
ondergaan (arrest Hof van 26 maart 1987, Coopérative agricole
d'approvisionnement des Avirons, 58/86, Jurispr. blz. 1525, punt 22).
- 133.
- De Commissie moet de feitelijke elementen in hun geheel onderzoeken, teneinde
uit te maken of sprake is van een buitengewone omstandigheid in de zin van
artikel 13 (in die zin, arrest Hof van 15 mei 1986, Oryzomyli Kavallas
e.a./Commissie, 160/84, Jurispr. blz. 1633, punt 16). Zij heeft in dit verband
weliswaar een zekere beoordelingsbevoegdheid (arrest France-Aviation/Commissie,
reeds aangehaald, punt 34), doch moet bij de uitoefening van die bevoegdheid het
belang dat de Gemeenschap heeft bij de naleving van de douaneregels afwegen
tegen het belang dat de importeur te goeder trouw erbij heeft geen nadeel te lijden
dat verder gaat dan het normale handelsrisico. Bij haar onderzoek van de
gegrondheid van het verzoek om kwijtschelding, dient de Commissie dus niet
uitsluitend rekening te houden met de handelwijze van de importeurs. Zij dient
eveneens rekening te houden met de gevolgen van haar eigen, eventueel
onrechtmatige, handelwijze op de betrokken situatie.
- 134.
- Wanneer is voldaan aan de twee voorwaarden van artikel 13 van verordening
nr. 1430/79, en er dus sprake is van een buitengewone situatie en de betrokkene
geen manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid kan worden verweten, heeft de
belastingschuldige aanspraak op terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij
invoer; zo niet zou deze bepaling elke nuttige werking verliezen (inzake de
toepassing van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79, zie arresten Hof
Mecanarte, reeds aangehaald, punt 12; 4 mei 1993, Weis, C-292/91, Jurispr.
blz. I-2219, punt 15; en Faroe Seafood e.a., reeds aangehaald, punt 84).
- 135.
- Mitsdien moet de zienswijze van de Commissie van de hand worden gewezen, dat
een kwijtschelding van de rechten bij invoer slechts gerechtvaardigd is wanneer is
voldaan aan de drie cumulatieve voorwaarden van artikel 5, lid 2, van verordening
nr. 1697/79, te weten dat de rechten niet zijn geheven ten gevolge van een
vergissing van de bevoegde autoriteiten; dat de belastingschuldige te goeder trouw
heeft gehandeld en de vergissing niet kon ontdekken; en dat hij voldaan heeft aan
alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte.
- 136.
- Het Hof heeft weliswaar beslist, dat artikel 13 van verordening nr. 1430/79 en
artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79 hetzelfde doel hebben, namelijk
betaling achteraf van in- of uitvoerrechten te beperken tot de gevallen waarin een
dergelijke betaling gerechtvaardigd is en verenigbaar met een zo fundamenteel
beginsel als het vertrouwensbeginsel (arrest Hewlett Packard France, reeds
aangehaald, punt 46), doch het heeft niet gesteld dat deze twee bepalingen
dezelfde inhoud hebben.
- 137.
- Het Hof heeft alleen overwogen, dat de omstandigheid dat de vergissing van de
bevoegde autoriteiten kon worden ontdekt in de zin van artikel 5, lid 2, van
verordening nr. 1697/79, overeenkomt met klaarblijkelijke nalatigheid of
manipulatie in de zin van artikel 13 van verordening nr. 1430/79, zodat de
voorwaarden van laatstbedoelde bepaling moeten worden bezien in het licht van
die van voormeld artikel 5, lid 2.
- 138.
- Ook wanneer de bevoegde autoriteiten dus geen vergissing hebben gemaakt in de
zin van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79, is niet a priori uitgesloten, dat
de betrokkene subsidiair, met een beroep op artikel 13 van verordening
nr. 1430/79, het bestaan kan aanvoeren van een buitengewone situatie die de
kwijtschelding van de rechten bij invoer rechtvaardigt.
- 139.
- De zienswijze van de Commissie houdt geen rekening met het doel van de twee
bepalingen. Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1697/79 beoogt de bescherming van
het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige in de juistheid van alle factoren
die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot navordering van douanerechten
over te gaan (arrest Faroe Seafood e.a., reeds aangehaald, punt 87). Artikel 13 van
verordening nr. 1430/79 daarentegen is een algemene billijkheidsclausule. Artikel 13
zou dit karakter verliezen, indien in alle gevallen aan de voorwaarden van artikel 5,
lid 2, moest zijn voldaan.
- 140.
- Om uit te maken of de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt
waar zij heeft vastgesteld, dat in casu niet aan de voorwaarden van artikel 13 van
verordening nr. 1430/79 was voldaan, moet eerst de tweede voorwaarde worden
onderzocht, betreffende het achterwege blijven van manipulatie en klaarblijkelijke
nalatigheid vanwege verzoekster, en vervolgens de eerste voorwaarde, betreffende
het bestaan van buitengewone omstandigheden.
Het achterwege blijven van manipulatie en klaarblijkelijke nalatigheid
- 141.
- Verzoekster wordt geen manipulatie verweten. In antwoord op een vraag van het
Gerecht, heeft de Commissie ter terechtzitting uitdrukkelijk bevestigd, dat zij niet
het standpunt verdedigt dat verzoekster op enigerlei wijze bij de vervalsingen
betrokken zou zijn geweest.
- 142.
- Ook van klaarblijkelijke nalatigheid kan geen sprake zijn. Zowel uit het dossier als
uit de pleidooien voor het Gerecht blijkt namelijk, dat verzoekster tot de
Commissie in 1993 een onderzoek opende (zie punt 18, supra), geen kennis had
van de vervalsingen van de echtheidscertificaten of van onregelmatigheden in dit
verband.
- 143.
- Wat de wijze van vervalsing betreft, zij erop gewezen, dat in de regel twee versies
van het echtheidscertificaat met hetzelfde nummer werden opgemaakt met het
oog op de export. Overeenkomstig artikel 4 van de twee uitvoeringsverordeningen,
waren de twee versies voorzien van een stempel, blijkbaar van dezelfde bevoegde
instantie van afgifte, en van een handtekening.
- 144.
- De twee versies bevatten identieke gegevens betreffende de datum en de plaats van
afgifte, de Argentijnse exporteur, de geadresseerde in de Gemeenschap, en het
schip dat voor de export zou worden gebruikt. Het enige verschil tussen de twee
versies betrof het vermelde gewicht, zoals de Commissie in antwoord op een vraag
van het Gerecht heeft bevestigd. Op de versie met als opschrift duplicado, die
bestemd was voor de Argentijnse autoriteiten, was een aanzienlijk lager gewicht
vermeld dan op het voor de importeur bestemde origineel. Op de kopie was sprake
van een gewicht van 600 tot 2 000 kg, terwijl op het origineel een gewicht van
10 000 kg werd vermeld, wat overeenkwam met de werkelijk naar de Gemeenschap
uitgevoerde hoeveelheden. In dit verband wijst het Gerecht erop, dat tijdens de
betrokken periode Hilton Beef in de regel werd vervoerd in containers met een
inhoud van ongeveer 10 000 kg.
- 145.
- Ter terechtzitting heeft de Commissie overigens de overeenkomst van de
handtekeningen op de twee versies van het certificaat betwijfeld.
- 146.
- Bij een vergelijking van de betrokken handtekeningen blijkt evenwel, dat zij op het
eerste gezicht identiek zijn of althans veel gelijkenis vertonen. Ook de
handtekeningen op de aan verzoekster toegezonden echtheidscertificaten komen
op het eerste gezicht overeen met de gedeponeerde handtekeningen van de
daartoe gemachtigde personen, die de Argentijnse autoriteiten in 1991 en 1992 aan
de Commissie hebben toegezonden. In ieder geval heeft de Commissie deze
gedeponeerde handtekeningen niet aan de lidstaten of aan de importeurstoegezonden, of ze in het Publicatieblad gepubliceerd, zodat verzoekster in de
onmogelijkheid verkeerde bij ontvangst van de echtheidscertificaten de geldigheid
van de daarop aangebrachte handtekening te controleren.
- 147.
- Volgens het syntheserapport van de Commissie, werd de vervalsing van
documenten in de hand gewerkt door de omstandigheid dat de formulieren niet
vooraf waren genummerd, dat geen rekening werd gehouden met het aantal
formulieren, en dat de exporteurs de formulieren zelf invulden. Daarbij komt nog
volgens het rapport van 1993, dat tijdens een periode van verschillende maanden
vanaf de vervanging van de Junta Nacional de Carnes door de Secretaría de
Agricultura, Ganadería y Pesca als bevoegde instantie van afgifte van de
echtheidscertificaten (zie punt 17 supra), de bevoegdheden en procedure niet
nauwkeurig waren omschreven, en sommige handelaren daarvan hebben
geprofiteerd door de toepasselijke bepalingen te omzeilen.
- 148.
- Verschillende elementen in het dossier wijzen erop, dat de bevoegde Argentijnse
instantie een genummerd certificaat heeft opgesteld voor een gering gewicht, dit
certificaat in haar dossiers heeft geklasseerd en aan bepaalde Argentijnse
slachthuizen een certificaat met hetzelfde nummer alsmede de stempels en de
ondertekening heeft afgegeven, doch zonder vermelding van gewicht. Naderhand
konden de slachthuizen dan grotere hoeveelheden vermelden, die overeenkwamen
met de werkelijk uitgevoerde hoeveelheden. Het syntheserapport komt overigens
tot de conclusie, dat het personeel van de Argentijnse douane en veterinaire
diensten dit bij het laden oogluikend heeft laten gebeuren.
- 149.
- Wat verzoeksters agent in Argentinië betreft, die ermee was belast offertes van de
verschillende slachthuizen te verzamelen en voor goedkeuring aan verzoekster over
te maken, is tijdens de pleidooien voor het Gerecht gebleken, dat hij geen toegang
had tot de kopie (duplicado) met de vermelding van het lagere gewicht. Hij
beschikte namelijk uitsluitend over de certificaten die bij de goederen waren
gevoegd, en die op het eerste gezicht formeel in orde waren.
- 150.
- In antwoord op de schriftelijke vragen van het Gerecht, heeft verzoekster
bovendien een uittreksel overgelegd uit de verklaringen van de eigenaar van het
agentschap voor het Landgericht Hamburg. Daaruit blijkt, dat de eigenaar destijds
geen kennis had van de oorsprong en het gebruik van vervalste en/of valse
echtheidscertificaten door de exporteurs van Hilton Beef, en ook dat hem niets
ter ore was gekomen dat vermoedens had kunnen wekken met betrekking tot de
vervalsingen.
- 151.
- Bijgevolg kon verzoekster, optredend met de zorgvuldigheid die in de handel kan
worden verlangd, de betrokken vervalsingen niet ontdekken, aangezien een
dergelijke controle niet binnen haar mogelijkheden lag.
- 152.
- Ten bewijze van verzoeksters kwader trouw, beroept de Commissie zich eveneens
op de wijze van betaling. Volgens de verklaringen van de eigenaar van het
agentschap voor het Landgericht Hamburg vonden de overschrijvingen van
verzoekster evenwel eerst plaats, nadat het agentschap haar per telefax had
bevestigd dat alle documenten voor een correcte verzending in zijn bezit waren.
- 153.
- Overigens heeft verzoekster het bewijs geleverd, dat de overschrijvingen naar
Nederlandse rekeningen niet ongewoon waren. Zij heeft door de Commissie
onweersproken verklaard, dat het in de internationale handel niet ongebruikelijk
is, dat een exporteur in een derde land verlangt dat de betalingen geschieden op
rekeningen in Nederland, Zwitserland of de Verenigde Staten.
- 154.
- Ten slotte dringen zich nog twee vaststellingen op betreffende de prijzen die
verzoekster voor het betrokken vlees heeft betaald.
- 155.
- In de eerste plaats is niet betwist, dat wegens het wegvallen van de invoerheffing
in het kader van het Hilton-contingent, de voor Hilton Beef betaalde prijzen hoger
waren dan die voor zonder echtheidscertificaat verkocht rundvlees. In dit verband
heeft verzoekster door de Commissie onweersproken verklaard, dat het prijsverschil
tussen de twee soorten vlees ongeveer overeenkomt met de heffingen die bij de
invoer van ander rundvlees dan Hilton Beef moesten worden betaald.
- 156.
- Bovendien heeft de Commissie verzoeksters verklaring niet weersproken, dat de
prijzen die zijn betaald voor Hilton Beef die is ingevoerd met echtheidscertificaten
waarvan later is gebleken dat zij vervalst waren, ongeveer overeenkwamen met de
prijzen voor Hilton Beef met geldige echtheidscertificaten.
- 157.
- Deze vaststellingen vormen het bewijs van verzoeksters goede trouw bij de
betrokken importen.
- 158.
- Dat de oorspronkelijke verdeling van de quota over de Argentijnse slachthuizen is
gepubliceerd, neemt evenwel niet weg dat het systeem van de verdeling van het
Hilton-contingent voor derden ondoorzichtig was. Blijkens het syntheserapport
bestond er namelijk een markt voor quota, waarop de verschillende slachthuizen
ongebruikt gebleven quota konden kopen, wat de Commissie overigens ter
terechtzitting heeft erkend. Het is dus niet bewezen, dat verzoekster in de
mogelijkheid was kennis te nemen van de precieze quota die aan haar
medecontractanten waren toegekend.
- 159.
- Aangezien verzoekster haar koopcontracten heeft gesloten en tot de betrokken
importen is overgegaan volgens de geldende handelsgebruiken, stond het aan de
Commissie om het bewijs te leveren van een klaarblijkelijke nalatigheid vanwege
verzoekster.
- 160.
- De Commissie heeft evenwel niet eens een poging gedaan om dit bewijs te leveren.
In antwoord op een vraag die het Gerecht in dit verband ter terechtzitting heeft
gesteld, heeft zij zich beperkt tot een herhaling van haar beweringen in het
bestreden besluit, dat verzoekster niet de nodige zorgvuldigheid aan de dag heeft
gelegd, en ten aanzien van haar medecontractanten en tussenpersonen in
Argentinië niet alle vereiste voorzorgsmaatregelen heeft genomen en niet
rechtstreeks heeft gecontroleerd via welke weg de echtheidscertificaten bij haar
terecht zijn gekomen.
- 161.
- Gelet op een en ander, moet worden vastgesteld dat verzoeksters handelwijze niet
is aan te merken als een klaarblijkelijke nalatigheid in de zin van artikel 13 van
verordening nr. 1430/79.
Het bestaan van buitengewone omstandigheden
- 162.
- Krachtens de toepasselijke regeling, en overeenkomstig de vaste rechtspraak, is de
overlegging, zelfs te goeder trouw, ter verkrijging van een preferentiële
tariefbehandeling voor goederen die voor het vrije verkeer worden aangegeven, van
documenten waarvan naderhand wordt vastgesteld dat zij vervalst zijn, op zich geen
buitengewone omstandigheid die een kwijtschelding van de rechten bij invoer
rechtvaardigt (artikelen 4, punt 2, sub c, van verordening nr. 3799/86, en 904, sub c,
van verordening nr. 2454/93; voormelde arresten Van Gend & Loos e.a./Commissie,
punt 16, Acampora, punt 8, en Pascoal & Filhos, punten 57-60).
- 163.
- In casu voert verzoekster evenwel niet alleen aan, dat zij bij de litigieuze importen
te goeder trouw vervalste documenten heeft overgelegd. Primair baseert zij haar
vordering tot kwijtschelding op ernstige tekortkomingen van de Commissie en de
Argentijnse autoriteiten bij de controle van de toepassing van het Hilton-contingent, die de vervalsingen in de hand hebben gewerkt.
- 164.
- Anders dan de Commissie stelt, staan de betrokken bepalingen dus niet in de weg
aan kwijtschelding van de rechten bij invoer.
- 165.
- Ingevolge artikel 155 van het Verdrag en het beginsel van behoorlijk bestuur, was
de Commissie dus verplicht een juiste toepassing van het Hilton-contingent te
verzekeren, en erop toe te zien dat het niet werd overschreden (in dezelfde zin, zie
arrest Hof van 15 januari 1987, Krohn/Commissie, 175/84, Jurispr. blz. 97, punt 15).
- 166.
- Deze controleplicht vloeit eveneens voort uit de uitvoeringsverordeningen.
Artikel 6, lid 1, van elk van deze verordeningen bepaalt namelijk: De lidstaten
delen de Commissie voor elk tijdvak van tien dagen, uiterlijk veertien dagen na
afloop van het betrokken tijdvak, de hoeveelheid in artikel 1 bedoelde producten
mede die in het vrije verkeer werden gebracht, onderverdeeld per land van
oorsprong en per GN-code. Een dergelijk vereiste zou zinloos zijn indien daaraan
voor de Commissie niet de verplichting was verbonden om de correcte toepassing
van het contingent te controleren.
- 167.
- Voor het overige volgt uit het rapport van 1993, dat de Argentijnse autoriteiten de
Commissie min of meer regelmatig lijsten hebben laten toekomen van de
echtheidscertificaten die tijdens een periode van tien dagen vóór de verzending
ervan waren afgegeven, waarin met name waren vermeld de Argentijnse exporteur,
de bestemmeling in de Gemeenschap, en het bruto- en het nettogewicht. De
Argentijnse autoriteiten hebben haar eveneens de namen en gedeponeerde
handtekeningen laten toekomen van de Argentijnse ambtenaren die bevoegd waren
om de echtheidscertificaten te ondertekenen.
- 168.
- Vastgesteld moet dus worden, dat alleen de Commissie beschikte over de gegevens
om het gebruik van het Hilton-contingent naar behoren te controleren; in het
ongunstigste geval kon zij deze gegevens opvragen. Dit brengt mee, dat zij er met
name toe gehouden is, op de correcte toepassing van het contingent toe te zien.
- 169.
- Uit het dossier en uit de mondelinge behandeling volgt, dat bij de controle van de
toepassing van het Hilton-contingent in de betrokken periode aanzienlijke
tekortkomingen zijn vast te stellen, die aan de Commissie zijn toe te rekenen.
- 170.
- In de eerste plaats heeft de Commissie voor de jaren 1991 en 1992 de informatie
van de Argentijnse autoriteiten over het exportvolume in het kader van het
contingent alsmede de afgegeven echtheidscertificaten niet correct en regelmatig
vergeleken met de informatie die zij ter zake van de lidstaten had ontvangen.
- 171.
- Gesteld dat een dergelijke vergelijking niet mogelijk was, omdat op de lijsten van
de lidstaten niet de nummers van de betrokken echtheidscertificaten waren
vermeld, dan had de Commissie de lidstaten om mededeling van die nummers
moeten vragen. Overigens heeft zij ter terechtzitting in antwoord op een vraag van
het Gerecht erkend, dat bedrog waarschijnlijk veel vroeger had kunnen worden
opgespoord wanneer zij de invoerdata regelmatig had vergeleken.
- 172.
- In werkelijkheid was de controle door de Commissie van de importen oppervlakkig
en onvolledig.
- 173.
- Zo heeft de Commissie de aan haar overgemaakte mededelingen eerst bij het begin
van het daaropvolgende jaar in lijsten samengevat, zodat kwantitatieve verschillen
en eventueel overschrijdingen eerst op dat tijdstip konden worden vastgesteld. Het
was voor haar dan ook onmogelijk om de lidstaten in de loop van een bepaald jaar
te laten weten dat het contingent voor dat jaar was uitgeput.
- 174.
- Overigens bestaan er alleen handgeschreven lijsten. Had de Commissie de
meegedeelde gegevens per computer verwerkt, dan was een veel doeltreffender
controle mogelijk geweest. Bovendien had zij zonder veel moeite een oplossing
kunnen vinden voor het probleem dat voortvloeit uit de omstandigheid dat de
vermelding van de voorziene lidstaat van invoer in de echtheidscertificaten niet
bindend was, zodat de goederen ook naar een andere dan de in het certificaat
vermelde lidstaat konden worden uitgevoerd.
- 175.
- Voorts heeft de Commissie, zoals reeds vastgesteld in punt 146, de gedeponeerde
handtekeningen van de Argentijnse ambtenaren die bevoegd waren om de
echtheidscertificaten te ondertekenen, niet aan de lidstaten meegedeeld en ook niet
gepubliceerd in het Publicatieblad. Aldus werd de nationale autoriteiten een
eventueel doeltreffend middel onthouden om vervalsingen tijdig op het spoor te
komen. Volgens de stukken heeft de Commissie zelf tijdens een bijeenkomst van
de groep deskundigen op 2 oktober 1995 erkend, dat zij zulks ten onrechte
achterwege heeft gelaten.
- 176.
- In de derde plaats heeft de Commissie geen consequenties verbonden aan eerder
reeds vastgestelde overschrijdingen van het Hilton-contingent.
- 177.
- Uit het syntheserapport blijkt in dit verband, dat het onderzoek in Argentinië in
1993 tot de vaststelling heeft geleid, dat meer dan 460 echtheidscertificaten die in
1991 en 1992 waren overgelegd, vervalst waren. In de loop van deze twee jaren zijn
dus 4 500 ton rundvlees met valse certificaten in de Gemeenschap ingevoerd; over
die hoeveelheid zijn voor ongeveer 18 miljoen Ecu aan heffingen niet geïnd.
- 178.
- Onbetwist is, dat de Commissie reeds in 1989 aanzienlijke overschrijdingen had
vastgesteld. Ter terechtzitting heeft zij erkend, dat alleen reeds in dat jaar het
Hilton-contingent met meer dan 3 000 ton werd overschreden.
- 179.
- Het uitblijven van een reactie op deze vaststelling vormt een ernstige tekortkoming
vanwege de Commissie. De vastgestelde onregelmatigheden hadden tot de
conclusie moeten leiden, dat strengere controlemaatregelen nodig waren. Toen
reeds had zij een onderzoek moeten beginnen om de precieze oorzaken van de
overschrijdingen vast te stellen.
- 180.
- Had de Commissie tijdig doeltreffende controlemaatregelen genomen om het hoofd
te bieden aan de problemen die verband hielden met de in 1989 vastgestelde
overschrijdingen van het contingent, dan zouden de vervalsingen in 1991 en 1992waarschijnlijk niet de later vastgestelde omvang van ongeveer 10 % van het Hilton-contingent hebben bereikt. Het lijdt geen twijfel, dat de door de marktdeelnemers
geleden verliezen hadden kunnen worden beperkt, wat de Commissie overigens ter
terechtzitting heeft erkend.
- 181.
- Maatregelen ter verbetering en versterking van de controle van de toepassing van
het Hilton-contingent heeft de Commissie uiteindelijk eerst genomen toen zij, naar
aanleiding van het onderzoek in 1993, op 31 januari 1994 bij verordening (EG)
nr. 212/94 de uitvoeringsbepalingen heeft vastgesteld van de invoerregelingen die
voor rundvlees van hoge kwaliteit en bevroren buffelvlees zijn ingesteld bij de
verordeningen (EG) nrs. 129/94 en 131/94 van de Raad (PB L 27, blz. 38).
- 182.
- Ingevolge artikel 4, lid 1, sub c, van deze verordening, moet de instantie van afgifte
die in Argentinië de echtheidscertificaten afgeeft, zich er voortaan toe verbinden
de Commissie wekelijks alle inlichtingen te verstrekken die nodig zijn ter verificatie
van de vermeldingen op de echtheidscertificaten. Ingevolge artikel 5, lid 1, sub c,
van de verordening geeft de ter zake van het beheer van de marktordening in de
lidstaat bevoegde instantie het invoercertificaat bovendien pas af nadat zij zich
ervan heeft vergewist dat alle vermeldingen op het echtheidscertificaat
overeenstemmen met de inlichtingen in de wekelijkse mededelingen aan de
Commissie. Dankzij deze nieuwe regels kan dus een regelmatige vergelijking
plaatsvinden van de invoer- en uitvoeraangiften.
- 183.
- Ter terechtzitting heeft de Commissie erkend, dat de nieuwe regeling, indien zij na
de vaststelling van de overschrijdingen in 1989 in werking was gesteld, het mogelijk
zou hebben gemaakt de overschrijdingen van het contingent in 1991 en 1992 te
voorkomen of in ieder geval te beperken.
- 184.
- De omstandigheid dat niet tijdig een efficiënt controlesysteem is ingevoerd, heeft
dus tezamen met de andere bij de controle van het Hilton-contingent in de jaren
1991 en 1992 vastgestelde tekortkomingen ertoe geleid, dat de vervalsingen bleven
voortduren en de omvang konden aannemen die in de onderhavige zaak is
vastgesteld.
- 185.
- Zoals reeds gezegd (zie punt 155, supra), was de marktprijs van Hilton Beef met
een geldig echtheidscertificaat in de regel aanzienlijk hoger dan die van vlees
zonder dit certificaat, en was het prijsverschil terug te voeren op de omstandigheid
dat over buiten het Hilton-contingent ingevoerd rundvlees heffingen verschuldigd
waren ten bedrage van 10 DM/kg (zie punt 11, supra).
- 186.
- Voorts is reeds vastgesteld (punt 156), dat de prijzen die verzoekster heeft betaald
voor ingevoerd rundvlees met vervalste echtheidscertificaten, ongeveer
overeenkwamen met de prijs die werd gevraagd voor Hilton Beef met geldige
certificaten.
- 187.
- Volgens verzoekster brengt dit mee, dat zij vanuit economisch oogpunt bezien,
wegens de hogere aankoopprijs van Hilton Beef, zelfs wanneer deze met vervalste
certificaten is ingevoerd, een prijs heeft betaald die grosso modo de litigieuze
invoerheffing omvat; dit wordt door de Commissie niet betwist.
- 188.
- Vaststaat, dat het vertrouwen van een belastingschuldige in de geldigheid van een
echtheidscertificaat waarvan bij een latere controle blijkt dat het vals is,
normalerwijs niet beschermd is door het gemeenschapsrecht, nu deze
omstandigheid een bedrijfsrisico is (reeds aangehaalde arresten Van Gend & Loos
e.a./Commissie, punt 17, Acampora, punt 8, Mecanarte, punt 24, en Pascoal &
Filhos, punten 59 en 60).
- 189.
- In casu konden de vervalsingen evenwel slechts tot aanzienlijke overschrijdingen
van het Hilton-contingent leiden, omdat de Commissie haar verplichting om de
toepassing van het contingent in 1991 en 1992 te controleren, niet is nagekomen.
De vervalsingen, die overigens zeer professioneel waren uitgevoerd, gingen dus
verder dan het courante bedrijfsrisico, dat verzoekster volgens de in punt 188
aangehaalde rechtspraak te dragen heeft.
- 190.
- Aangezien artikel 13 van verordening nr. 1430/79 van toepassing is, wanneer het
gelet op de verhouding tussen de marktdeelnemer en de administratie onbillijk
ware eerstgenoemde een nadeel te berokkenen dat hij bij een normale gang van
zaken niet zou hebben ondergaan (arrest Coopérative agricole d'approvisionnement
des Avirons, reeds aangehaald, punt 22), moet worden vastgesteld dat in casu de
concrete situatie wordt gekenmerkt door buitengewone omstandigheden in de zin
van voormelde bepaling, zodat kwijtschelding van rechten bij invoer
gerechtvaardigd is.
- 191.
- De Commissie heeft dus een kennelijke beoordelingsfout gemaakt, waar zij ervan
is uitgegaan dat de ontoereikende controle van de toepassing van het contingent
nooit een buitengewone omstandigheid kan uitmaken.
- 192.
- Uit een en ander volgt, dat naast het tweede middel, ook het derde middel,
ontleend aan schending van artikel 13 van verordening nr. 1430/79, gegrond is.
- 193.
- De bestreden beschikking dient derhalve nietig te worden verklaard, zonder dat nog
behoeft te worden ingegaan op het vierde en het vijfde middel, respectievelijk
ontleend aan schending van de motiveringsplicht en aan schending van het
evenredigheidsbeginsel.
Kosten
- 194.
- Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in
het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.
Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij zoals door verzoekster
is gevorderd, in de kosten te worden verwezen.
- 195.
- Het Verenigd Koninkrijk, interveniënt, dient overeenkomstig artikel 87, lid 4, eerste
alinea, van het Reglement voor de procesvoering zijn eigen kosten te dragen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),
rechtdoende,
1) Verklaart nietig de beschikking van de Commissie van 20 december 1995,
gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland en betreffende een verzoek om
kwijtschelding van rechten bij invoer.
2) Verwijst de Commissie in de kosten.
3) Verstaat dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn eigen kosten zal dragen.
SaggioVesterdorf
Moura Ramos
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 19 februari 1998.
De griffier
De president
H. Jung
A. Saggio