Language of document :

Mededeling in het PB

 

Hogere voorziening, op 18 mei 2005 ingesteld door Osman Ocalan, namens de Kurdistan Worker's Party (PKK), en door Serif Vanley, namens het Kurdistan National Congress (KNK), tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 15 februari 2005 in zaak T-229/02, Kurdistan Worker's Party (PKK) en Kurdistan National Congress (KNK) tegen Raad van de Europese Unie, ondersteund door Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en door Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak C-229/05 P)

(Procestaal: Engels)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 18 mei 2005 hogere voorziening ingesteld door Osman Ocalan, namens de Kurdistan Worker's Party (PKK), en door Serif Vanley, namens het Kurdistan National Congress, gevestigd te Brussel (België), vertegenwoordigd door M. Muller en E. Grieves, barristers, geïnstrueerd door J. G. Pierce, solicitor, tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer) van 15 februari 2005 in zaak T-229/021, Kurdistan Worker's Party (PKK) en Kurdistan National Congress (KNK) tegen Raad van de Europese Unie, ondersteund door Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en door Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwiranten concluderen dat het het Hof behage:

te verklaren dat de vordering die Osman Ocalan namens de voorheen onder de naam PKK bekende organisatie heeft ingesteld, ontvankelijk is;

te verklaren dat de vordering die Serif Vanley namens de onder de naam KNK bekende organisatie heeft ingesteld, ontvankelijk is;

over de kosten betreffende de ontvankelijkheidsprocedure te beslissen als naar recht.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert eerste rekwirant de volgende argumenten aan:

In zijn beschikking heeft het Gerecht van eerste aanleg blijk gegeven van een verkeerde opvatting doordat het het bestaan van eerste rekwirant reeds had erkend en had aanvaard dat hij procesbevoegdheid had en bevoegd was om een vertegenwoordiger in rechte aan te duiden en zijn verweer te doen gelden. Blijkens de stukken voldeed de volmacht van eerste rekwirant overduidelijk aan de vereisten van artikel 44 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg betreffende volmachten. Deze volmacht werd door verweerder noch door het Gerecht overeenkomstig de gebruikelijke regels betreffende de ontvangst van een geldige volmacht betwist op het ogenblik dat verweerder in kennis werd gesteld van de vordering.

Verweerder heeft op grond van de gestelde ontbinding van de PKK de procesbevoegdheid betwist. Deze exceptie was evenwel in strijd met artikel 114, lid 1 (voorheen artikel 91), van het Reglement voor de procesvoering, aangezien zij de grond van de zaak betrof. Kortom, zij kon niet worden onderzocht of behandeld in het stadium van het ontvankelijkheidsonderzoek.

Bovendien is de beslissing van het Gerecht betreffende de procesbevoegdheid op grond van een voorlopige beslissing over het standpunt van eerste rekwirant over de ontbinding van de PKK, een onregelmatige de facto beslissing over een aspect van de grond van de zaak, die in dat stadium van de procedure niet kon worden genomen. Deze beslissing staat haaks op de overweging van het Gerecht dat het "al dan niet bestaan van de PKK" een aspect van de grond van de zaak betrof, dat in het stadium van het ontvankelijkheidsonderzoek niet kon worden behandeld.

In elk geval is de opvatting van het Gerecht over het standpunt van eerste rekwirant betreffende de ontbinding van de PKK, volkomen onjuist. Bij een nauwkeurige lezing van de verklaring van O. Ocalan blijkt niet dat de PKK was ontbonden voor alle doeleinden, waaronder de betwisting van het verbod van deze organisatie.

Zelfs indien het Gerecht correct zou hebben aangenomen dat de PKK zonder voorbehoud was ontbonden, was de kwestie van de residuaire rechten, waaronder het recht op een doeltreffend rechtsmiddel om het verbod te betwisten, ten gronde nog steeds aan de orde en diende dit aspect in een later stadium te worden behandeld.

Voorts stelt eerste rekwirant dat in zaken waarin een beroep wordt gedaan op de fundamentele vrijheden, het Gerecht veel te restrictief toetst of is voldaan aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden, waaronder de "procesbevoegdheid" en de vraag of de betrokkene "rechtstreeks en individueel wordt geraakt". De strikte en restrictieve criteria die het Gerecht heeft toegepast, zijn met name in strijd met de artikelen 6, 13 en 34 van het Europees Verdrag betreffende de rechten van de mens en de daarmee verband houdende rechtspraak inzake de locus standi.

Ten slotte is het - ongeacht hoe wordt getoetst - te hard, onevenredig en in strijd met de regels van de billijkheid dat een rechterlijke instantie een verzoeker die schending van fundamentele rechten stelt, de toegang tot de rechter volledig ontzegt op basis van een voorlopige beslissing over zijn standpunt.

Tweede rekwirant stelt dat het Gerecht van eerste aanleg de ontvankelijkheidscriteria onjuist heeft toegepast en zich ten onrechte heeft gebaseerd op de veronderstelling dat PKK niet langer bestaat. Aldus heeft het Gerecht zich uitgesproken over de grond van de zaak om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.

____________

1 - PB C 143, van 11.6.2005, blz. 34.