Language of document : ECLI:EU:C:2000:679

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

7 december 2000 (1)

„Mededinging - Exclusieve-afnameovereenkomsten - Tankstationcontracten - Duur - Aanzienlijke bijdrage van overeenkomsten van leverancier aan afscherming van markt - Onderscheid naar overeenkomsten van zelfde leverancier”

In zaak C-214/99,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Tampereen käräjäoikeus (Finland), in het aldaar aanhangige geding tussen

Neste Markkinointi Oy

en

Yötuuli Ky e.a.,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 85, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann (rapporteur), kamerpresident, V. Skouris,

J.-P. Puissochet, R. Schintgen en F. Macken, rechters,

advocaat-generaal: N. Fennelly


griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

-    Neste Markkinointi Oy, vertegenwoordigd door T. Huopalainen en V. Ollikainen, varatuomareita,

-    de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie Juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en R. Loosli-Surrans, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden,

-    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Leivo, lid van de juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Neste Markkinointi Oy, vertegenwoordigd door T. Huopalainen en V. Ollikainen; de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Loosli-Surrans, en de Commissie, vertegenwoordigd door E. Paasivirta en M. Erhart, leden van de juridische dienst, als gemachtigden, ter terechtzitting van 18 mei 2000,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 juli 2000,

het navolgende

Arrest

1.
    Bij beschikking van 1 juni 1999, binnengekomen bij het Hof op 7 juni daaraanvolgend, heeft de Tampereen käräjäoikeus krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 85, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG).

2.
    Die vraag is gerezen in het kader van een geding tussen Neste Markkinointi Oy (hierna: „Neste”), enerzijds, en Yötuuli Ky (hierna: „Yötuuli”) en haar hoofdelijk aansprakelijke beherende vennoten, anderzijds, ter zake van een tankstationcontract.

Het hoofdgeding

3.
    In 1986 sloten de vennootschappen naar Fins recht Yötuuli en Kesoil Oy een - op 7 oktober 1986 in werking getreden - samenwerkings- en distributieovereenkomst (hierna: „overeenkomst”), waarmee eerstgenoemde vennootschap toetrad tot de distributieketen van Kesoil Oy door uitsluitend door deze op de markt gebrachte aardolieproducten en speciale producten in te kopen en in haar tankstations te verkopen.

4.
    De overeenkomst werd aangegaan voor de duur van tien jaar. In de overeenkomst was bepaald, dat de toetredende vennootschap ze na het verstrijken van die termijn kon opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar.

5.
    Op 31 december 1995 ging Kesoil Oy op in een vennootschap die op haar beurt met twee andere vennootschappen fuseerde tot de vennootschap Neste, die aldus partij bij de overeenkomst werd.

6.
    Bij aangetekende brief van 23 juni 1998 deelde Yötuuli Neste mee, dat zij had besloten, met ingang van 1 juli 1998 geen brandstoffen meer van haar af te nemen.

7.
    Daarop haalde Neste de producten die haar eigendom waren weg, en stelde zij bij de Tampereen käräjäoikeus tegen Yötuuli en haar hoofdelijk aansprakelijke beherende vennoten een vordering in tot vergoeding van de schade die zij haars inziens had geleden door de opzegging van de overeenkomst zonder dat de opzegtermijn van één jaar in acht was genomen.

8.
    Verweerders vorderen voor de nationale rechter afwijzing van die vordering op grond dat de exclusieve-afnameovereenkomst in strijd is met artikel 85, lid 1, van het Verdrag en derhalve ingevolge artikel 85, lid 2, van rechtswege nietig is.

9.
    Neste betoogt daarentegen, dat die overeenkomst niet indruist tegen artikel 85, lid 1, van het Verdrag.

10.
    De verwijzende rechter merkt op, dat het in het geding gaat om de vraag, hoe artikel 85, leden 1 en 2, van het Verdrag moet worden uitgelegd en toegepast. Zijns inziens rijst in het geding eveneens een vraag over de uitlegging en de toepassing van de artikelen 10 en 12 van verordening (EEG) nr. 1984/83 van de Commissie van 22 juni 1983 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen exclusieve-afnameovereenkomsten (PB L 173, blz. 5). Verzoekster stelt namelijk, dat artikel 85, lid 1, van het Verdrag ingevolge artikel 10 van die verordening niet van toepassing is op de overeenkomst omdat die overeenkomst niet voor onbepaalde tijd is gesloten in de zin van artikel 12, lid 1, sub c, van de verordening, terwijl verweerders het tegendeel stellen, namelijk dat de overeenkomst, die na tien jaar automatisch wordt verlengd, als overeenkomst voor onbepaalde tijd moet worden aangemerkt.

11.
    De verwijzende rechter verduidelijkt evenwel, dat de prejudiciële verwijzing enkel betrekking heeft op de uitlegging van artikel 85, lid 1, van het Verdrag.

12.
    Hij verwijst naar de arresten van het Hof van 12 december 1967, Brasserie de Haecht (23/67, Jurispr. blz. 511), en 28 februari 1991, Delimitis (C-234/89, Jurispr. blz. I-935), die zijn gewezen met betrekking tot exclusieve-afnameovereenkomsten voor bier.

13.
    Hij leidt in het bijzonder uit de punten 19 tot en met 27 van voornoemd arrest Delimitis af, dat om het in artikel 85, lid 1, van het Verdrag geformuleerde verbod te kunnen toepassen om te beginnen is vereist, dat de overeenkomst, gelet op de economische en juridische context ervan, de toegang tot de markt of het vergroten van het marktaandeel bemoeilijkt. Daarbij moet in aanmerking worden genomen, dat de overeenkomst deel uitmaakt van een netwerk van soortgelijke overeenkomsten dat een cumulatief effect heeft op de mededinging. Voor de toepassing van het verbod is evenwel ook vereist, dat de overeenkomst in aanzienlijke mate bijdraagt tot de door het netwerk tot stand gebrachte marktafscherming. Daarbij hangt de omvang van debijdrage van een individuele overeenkomst af van de positie die de partijen bij de overeenkomst op de betrokken markten innemen en van de duur van de overeenkomst.

14.
    De nationale rechter stelt vast, dat een overeenkomst als de in geding zijnde, beschouwd in samenhang met andere, qua duur vergelijkbare overeenkomsten, geen merkbare gevolgen lijkt te hebben voor de afscherming van de brandstoffenmarkt. Zijns inziens beperken overeenkomsten voor bepaalde tijd met een looptijd van meerdere jaren de toegang tot de markt in veel sterkere mate dan overeenkomsten die op elk ogenblik met inachtneming van een korte opzegtermijn kunnen worden beëindigd. Het vormt dus geen willekeur, de overeenkomsten aldus onder te verdelen, dat alleen eerstbedoelde overeenkomsten, doch niet laatstbedoelde overeenkomsten, onder het op het cumulatieve effect van het netwerk gebaseerde verbod vallen, wanneer laatstbedoelde overeenkomsten slechts een gering percentage vormen van de door één enkele leverancier gesloten overeenkomsten die in aanzienlijke mate bijdragen tot het cumulatieve effect.

15.
    Derhalve is de verwijzende rechter van oordeel, dat verweerders de opzeggingsclausule in acht hadden moeten nemen.

16.
    Hij is evenwel van mening, dat het gemeenschapsrecht op het betrokken gebied niet duidelijk is, en vraagt zich af, of de oplossing waartoe de analyse van voornoemd arrest Delimitis leidt, niet in strijd zou kunnen zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.

17.
    De nationale rechter wijst erop, dat het Gerecht in zijn arrest van 8 juni 1995, Langnese-Iglo/Commissie (T-7/93, Jurispr. blz. II-1533), met betrekking tot exclusieve-afnameovereenkomsten voor consumptie-ijs heeft geoordeeld, dat bij de beantwoording van de vraag, in hoeverre litigieuze overeenkomsten bijdragen tot het eventueel vastgestelde cumulatieve effect, het netwerk van overeenkomsten van één en dezelfde producent niet aldus kan worden gesplitst, dat alleen die overeenkomsten onder het verbod vallen die een merkbaar gevolg hebben, aangezien voor elkeproducent moet worden gekeken naar het samenstel van afzonderlijke overeenkomsten waaruit zijn netwerk bestaat.

18.
    Voorts heeft het Gerecht in zijn arrest van 8 juni 1995, Schöller/Commissie

(T-9/93, Jurispr. blz. II-1611), dat eveneens betrekking had op exclusieve-afnameovereenkomsten voor consumptie-ijs, niet uitdrukkelijk uitspraak gedaan over verzoeksters stelling, dat de Commissie niet voldoende rekening had gehouden met de vrij korte duur van de overeenkomsten, die na twee jaar tegen het einde van elk kalenderjaar konden worden opgezegd.

19.
    In die omstandigheden heeft de Tampereen käräjäoikeus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Dient het in artikel 85, lid 1, EG-Verdrag bedoelde verbod te worden toegepast op een door een leverancier gesloten exclusieve-afnameovereenkomst die de wederverkoper op elk ogenblik met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar kan opzeggen, wanneer alle door die leverancier gesloten exclusieve-afnameovereenkomsten op zichzelf of samen met het netwerk van de door alle leveranciers gesloten exclusieve-afnameovereenkomsten merkbaar bijdragen tot de afscherming van de markt, doch de overeenkomsten met een vergelijkbare looptijd als de betrokken exclusieve-afnameovereenkomst slechts een zeer gering percentage vormen van alle exclusieve-afnameovereenkomsten van dezelfde leverancier, waarvan het merendeel overeenkomsten voor bepaalde tijd met een looptijd van meerdere jaren zijn?”

De prejudiciële vraag

20.
    Neste betoogt, dat voor de toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag de overeenkomst die op elk ogenblik met inachtneming van een opzegtermijn van één jaarkon worden opgezegd, moet worden onderscheiden van de andere door haar gesloten overeenkomsten met een looptijd van meerdere jaren. De duur van een overeenkomst is immers van het grootste belang bij de beoordeling van de handelingsvrijheid van de contractpartij waarop een exclusieve-afnameplicht rust, zoals wordt bevestigd in punt 26 van voornoemd arrest Delimitis. In dat verband biedt een opzegtermijn van één jaar elk van de partijen redelijkerwijs de mogelijkheid om zich voor te bereiden op een verandering van handelsnaam en stelt hij met name de detailhandelaar in staat, de nodige wijzigingen aan te brengen nadat hij heeft besloten van oliemaatschappij te wisselen. De overeenkomst vormt derhalve geen commercieel keurslijf voor de contractpartij van de leverancier.

21.
    Overeenkomsten die door één en dezelfde leverancier voor één en hetzelfde product zijn gesloten, doch verschillende clausules bevatten, moeten voor de toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag dus verschillend worden beoordeeld.

22.
    Overigens beïnvloedden de door haar gesloten overeenkomsten, zoals die waarom het in het hoofdgeding gaat, zelfs cumulatief beschouwd, de mededingingsvoorwaarden op de relevante brandstoffenmarkt slechts minimaal, aangezien het alles bij elkaar in juli 1998 om 27 overeenkomsten ging. Zij vielen volgens Neste dus niet onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag.

23.
    De Franse regering stelt, dat opsplitsing van de netwerken van één en dezelfde marktdeelnemer naar de duur van de overeenkomsten teneinde die groepen verschillend te behandelen naargelang van het aantal overeenkomsten waaruit zij bestaan, nauwelijks kan worden gerechtvaardigd. Een dergelijk onderscheid is in bepaalde gevallen complex en zelfs moeilijk te maken.

24.
    De Commissie betoogt, dat wanneer een leverancier een netwerk van soortgelijke overeenkomsten opzet, de gevolgen van dat netwerk voor de mededinging in hun geheel moeten worden beoordeeld. Wanneer die overeenkomsten tezamen genomen de mededinging in aanzienlijke mate beperken, zijn zij haars inziens alle in strijd metartikel 85, lid 1, van het Verdrag. Een opsplitsing van exclusieve-afnameovereenkomsten of groepen exclusieve-afnameovereenkomsten naargelang deze al dan niet „onbeduidend” zijn, is noodzakelijkerwijs willekeurig. Dit heeft het Gerecht uitdrukkelijk verklaard in de punten 129 respectievelijk 95 van voornoemde arresten Langnese-Iglo/Commissie en Schöller/Commissie.

25.
    Er zij aan herinnerd, dat ofschoon exclusieve-afnameovereenkomsten niet tot doel hebben, de mededinging te beperken in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, niettemin moet worden onderzocht, of zij niet ten gevolge hebben, dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Bij de beoordeling van de gevolgen van een exclusieve-afnameovereenkomst moet rekening worden gehouden met de economische en juridische context waarbinnen deze overeenkomst geldt en samen met andere overeenkomsten een cumulatief effect op de mededinging kan hebben. Derhalve moet worden nagegaan, in hoeverre een dergelijke overeenkomst samen met andere, soortgelijke overeenkomsten van invloed is op de mogelijkheden van binnenlandse concurrenten of concurrenten uit andere lidstaten om vaste voet te krijgen op de relevante markt of er hun marktaandeel te vergroten (arrest Delimitis, reeds aangehaald, punten 13-15).

26.
    Daartoe moet worden gekeken naar de aard en de omvang van het samenstel van soortgelijke overeenkomsten die een groot aantal verkooppunten aan enkele leveranciers binden, en moeten van de overige elementen van de economische en juridische context van de overeenkomsten die elementen in aanmerking worden genomen die de mogelijkheden van toegang tot de relevante markt bepalen. In dat verband moet worden onderzocht, of er voor een nieuwe concurrent reële en concrete mogelijkheden bestaan, in het netwerk van overeenkomsten door te dringen. Tevens moet rekening worden gehouden met de mededingingsverhoudingen op de relevante markt (arrest Delimitis, reeds aangehaald, punten 19-22).

27.
    Indien bij het onderzoek van het samenstel van soortgelijke overeenkomsten blijkt, dat de betrokken markt moeilijk toegankelijk is, moet worden nagegaan in hoeverre de door de betrokken leverancier gesloten overeenkomsten bijdragen tot het cumulatieve effect dat van die overeenkomsten uitgaat. Volgens de communautaire mededingingsregels moet de verantwoordelijkheid voor die marktafschermende werking worden gelegd bij de leveranciers die er in aanzienlijke mate toe bijdragen. Overeenkomsten die worden gesloten door leveranciers wier bijdrage tot het cumulatieve effect onbeduidend is, vallen derhalve niet onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag. Om te beoordelen, hoe groot de bijdrage van de door een leverancier gesloten overeenkomsten aan de cumulatieve afschermende werking is, moet worden gelet op de marktpositie van de contractpartijen. Die mate van bijdrage hangt bovendien af van de duur van die overeenkomsten. Indien deze, vergeleken met de gemiddelde duur van de op de relevante markt in het algemeen gesloten overeenkomsten, klaarblijkelijk buitensporig is, valt de individuele overeenkomst onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (arrest Delimitis, reeds aangehaald, punten 24-26).

28.
    In zijn verwijzingsbeschikking heeft de nationale rechter vastgesteld, dat de overeenkomst deel uitmaakt van een netwerk van exclusieve-afnameovereenkomsten waarmee de brandstoffenmarkt grotendeels wordt afgeschermd.

29.
    Voorts zijn in het hoofdgeding de volgende niet-betwiste gegevens verstrekt:

-    het aantal tankstations die door een overeenkomst als de onderhavige aan Neste waren gebonden, bedroeg op 1 juli 1998 27 van de in totaal 573 tankstations die het netwerk van die leverancier vormden, dat wil zeggen minder dan 5 % van dit totaal, ofwel 1,5 % van de 1 799 tankstations in Finland;

-    bovenbedoelde 27 tankstations namen 8 % van de verkoop van benzine en 10,48 % van de verkoop van diesel van het netwerk van Neste voor hunrekening, dat wil zeggen 2,48 % van de verkoop van benzine en 1,07 % van de verkoop van diesel op het gehele grondgebied van Finland;

-    een aanzienlijk deel van de door Neste met andere wederverkopers gesloten overeenkomsten werd gewijzigd om ze binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1984/83 te brengen, of was reeds vrijgesteld op grond van artikel 12, lid 2, van die verordening.

30.
    Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of in de feitelijke omstandigheden die de markt voor brandstoffendistributie in Finland kenmerken, overeenkomsten inzake de levering van brandstoffen die op elk ogenblik met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar kunnen worden opgezegd, kunnen worden geacht in geringe mate bij te dragen tot de cumulatieve marktafschermende werking en dus niet onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag te vallen, hoewel zij deel uitmaken van een samenstel van door één en dezelfde leverancier gesloten overeenkomsten die tezamen genomen in aanzienlijke mate tot die afscherming bijdragen.

31.
    Neste en de Franse regering wijzen er terecht op, dat een exclusieve-afnameovereenkomst voor brandstoffen op één punt aanzienlijk verschilt van een exclusieve-afnameovereenkomst voor andere producten, zoals bier of consumptie-ijs, aangezien strikt feitelijk beschouwd in een tankstation slechts één merk brandstoffen wordt verkocht.

32.
    Hieruit volgt, dat voor de leverancier het wezenlijke bestanddeel van overeenkomsten als die waarom het in het hoofdgeding gaat, niet zozeer de exclusiviteitsclausule als zodanig is, maar wel de duur van de door de wederverkoper aangegane afnameplicht, en dat die duur van doorslaggevende betekenis is voor de marktafschermende werking.

33.
    In dat verband moet met de verwijzende rechter worden erkend, dat overeenkomsten voor bepaalde tijd met een looptijd van meerdere jaren de toegang tot de markt in sterkere mate kunnen beperken dan overeenkomsten die op elk ogenblik met inachtneming van een korte opzegtermijn kunnen worden beëindigd.

34.
    Bij tankstationcontracten zijn de door de leverancier aangegane verplichtingen in het algemeen belangrijk ter zake van de investeringen om het verkooppunt aan te passen aan het logo van het verhandelde merk. Derhalve vergt de verandering van leverancier technisch gezien meestal enige tijd.

35.
    Gelet op die bijzondere aspecten, vormt een opzegtermijn van één jaar een redelijke bescherming van de economische en juridische belangen van elk van partijen bij de overeenkomst en slechts een geringe beperking van de mededinging op de markt voor brandstoffendistributie.

36.
    Wanneer derhalve, zoals in het hoofdgeding, de overeenkomsten die op elk ogenblik met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar kunnen worden opgezegd, slechts een zeer gering percentage uitmaken van alle exclusieve-afnameovereenkomsten die één en dezelfde leverancier heeft gesloten, moeten zij worden geacht in geringe mate bij te dragen tot het cumulatieve effect in de zin van voornoemd arrest Delimitis en dus niet onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag te vallen.

37.
    Het bij wijze van uitzondering opsplitsen van het netwerk van één en dezelfde leverancier vormt geen willekeur en levert geen schending van het rechtszekerheidsbeginsel op. Aan een dergelijke opsplitsing ligt namelijk een concrete beoordeling van de positie van de betrokken marktdeelnemer op de relevante markt ten grondslag, die erop is gericht aan de hand van een objectief, bijzonder relevant - want rekening houdend met de bijzondere kenmerken van die markt - criterium te verzekeren, dat alleen die overeenkomsten van een leverancier nietig worden geacht die tezamen de cumulatieve marktafschermende werking aanzienlijk beïnvloeden.

38.
    Anders dan de Commissie in haar opmerkingen betoogt, is die oplossing niet in strijd met voornoemd arrest Delimitis. In dat arrest is weliswaar in de context van de toentertijd behandelde zaak in de punten 25 en 26 gepreciseerd, aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld, hoe groot de bijdrage van de door één en dezelfde leverancier gesloten, niet nader aangeduide „overeenkomsten” aan de cumulatieve marktafschermende werking is, doch is niet uitgesloten, dat die bijdrage afzonderlijk kan worden beoordeeld naargelang van verschillende groepen overeenkomsten die een bepaalde leverancier heeft gesloten.

39.
    Mitsdien moet op de gestelde vraag worden geantwoord, dat het in artikel 85, lid 1, van het Verdrag bedoelde verbod niet van toepassing is op een door een leverancier van brandstoffen gesloten exclusieve-afnameovereenkomst die de wederverkoper op elk ogenblik met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar kan opzeggen, wanneer alle door die leverancier gesloten exclusieve-afnameovereenkomsten op zichzelf of samen met het netwerk van de door alle leveranciers gesloten exclusieve-afnameovereenkomsten merkbaar bijdragen tot de afscherming van de markt, doch de overeenkomsten met een vergelijkbare looptijd als de betrokken exclusieve-afnameovereenkomst slechts een zeer gering percentage vormen van alle exclusieve-afnameovereenkomsten van dezelfde leverancier, waarvan het merendeel overeenkomsten voor bepaalde tijd met een looptijd van verschillende jaren zijn.

Kosten

40.
    De kosten door de Franse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de Tampereen käräjäoikeus bij beschikking van 1 juni 1999 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Het in artikel 85, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) bedoelde verbod is niet van toepassing op een door een leverancier van brandstoffen gesloten exclusieve-afnameovereenkomst die de wederverkoper op elk ogenblik met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar kan opzeggen, wanneer alle door die leverancier gesloten exclusieve-afnameovereenkomsten op zichzelf of samen met het netwerk van de door alle leveranciers gesloten exclusieve-afnameovereenkomsten merkbaar bijdragen tot de afscherming van de markt, doch de overeenkomsten met een vergelijkbare looptijd als de betrokken exclusieve-afnameovereenkomst slechts een zeer gering percentage vormen van alle exclusieve-afnameovereenkomsten van dezelfde leverancier, waarvan het merendeel overeenkomsten voor bepaalde tijd met een looptijd van verschillende jaren zijn.

Gulmann
Skouris
Puissochet

Schintgen

Macken

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 7 december 2000.

De griffier

De president van de Zesde kamer

R. Grass

C. Gulmann


1: Procestaal: Fins.