Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 20 februari 2004 ingesteld door Schunk GmbH en Schunk Kohlenstofftechnik GmbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-69/04)

Procestaal: Duits

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 20 februari 2004 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door Schunk GmbH, gevestigd te Thale (Duitsland), en Schunk Kohlenstofftechnik GmbH, gevestigd te Heuchelheim (Duitsland), vertegenwoordigd door Rainer Bechtold en Simon Hirsbrunner, Rechtsanwälte.

Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

─    de bestreden beschikking van de Commissie van 3 december 2003 (zaak COMP/E-2/38.359 - elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten) nietig te verklaren;

─    subsidiair de in de beschikking opgelegde geldboete te verminderen;

─    de Commissie te verwijzen in de kosten van verzoeksters.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij de bestreden beschikking heeft de Commissie verzoeksters een geldboete van 30.870.000 euro opgelegd, omdat zij door hun deelneming aan een reeks afspraken en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van de elektrische en mechanische koolstof- en grafietproducten artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst hebben geschonden.

Ter ondersteuning van hun beroep stellen verzoeksters in de eerste plaats dat de Commissie het recht heeft geschonden door de eerste verzoekster, Schunk GmbH, die een financiële holding is, hoofdelijk aansprakelijk te houden voor de aan haar dochtermaatschappij, de tweede verzoekster, Schunk Kohlenstofftechnik GmbH ("SKT") opgelegde geldboete. Voorts stellen zij dat de bestreden beschikking op een gebrekkige rechtsgrondslag berust, omdat artikel 15 van verordening 17/621 de Commissie een beoordelingsvrijheid ten aanzien van de hoogte van geldboeten geeft en derhalve onverenigbaar is met het nauwkeurigheidsbeginsel en met gemeenschapsrecht van hogere rang. Bovendien heeft de Commissie verzoeksters bij de vaststelling van de geldboete benadeeld in vergelijking met andere ondernemingen, heeft zij de afschrikkende werking van de geldboete en de medewerking van verzoeksters onjuist beoordeeld en wezenlijke omstandigheden buiten beschouwing gelaten.

____________

1 - Verordening EEG nr. 17: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen (81) en (82) van het Verdrag (PB 1962 nr. 13 blz. 204).