Language of document :

Mededeling in het PB

 

Hogere voorziening, op 20 oktober 2003 ingesteld door P&O European Ferries (Vizcaya) SA tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Eerste kamer ( uitgebreid) van 5 augustus 2003 in de gevoegde zaken T-116/01, P&O European Ferries (Vizcaya) SA, ondersteund door Diputación Foral de Vizcaya, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, en T-118/01, Diputación Foral de Vizcaya, ondersteund door P&O European Ferries (Vizcaya) SA, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak C-442/03 P)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 20 oktober 2003 hogere voorziening ingesteld door P&O European Ferries (Vizcaya) SA, gevestigd te Bilbao (Spanje), vertegenwoordigd door Sir Jeremy Lever, QC, en M. Pickford, barristers, en J. Ellison, solicitor, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Eerste kamer ( uitgebreid) van 5 augustus 2003 in de gevoegde zaken T-116/01(1), P&O European Ferries (Vizcaya) SA, ondersteund door Diputación Foral de Vizcaya, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, en T-118/01(2), Diputación Foral de Vizcaya, ondersteund door P&O European Ferries (Vizcaya) SA, tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen).

Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:

1.het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 5 augustus 2003 te vernietigen en de vragen in punt 13 van het verzoekschrift in hogere voorziening naar het Gerecht van eerste aanleg te verwijzen;

2.de Commissie te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening; en

3.het arrest van het Gerecht te vernietigen, voorzover rekwirante daarbij is verwezen in de kosten, en de beslissing omtrent de kosten voor te behouden aan het Gerecht wanneer de zaak daarnaar wordt verwezen.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft rekwirantes beroep verworpen op grond dat de in 1995 aan rekwirante verleende steun een voortzetting was van de steun die haar voordien in 1992 onwettig was verleend (zonder voorafgaande aanmelding bij de Commissie); dat de steunmaatregel van 1995 inderdaad door de onwettigheid van de eerdere steunmaatregel was aangetast en dat die onwettigheid niet was opgeheven doordat in 1995 informatie over de overeenkomst van 1995 was verstrekt. Rekwirante stelt dat het Gerecht haar beroep ten onrechte heeft verworpen en wel om de volgende redenen:

Het Gerecht heeft artikel 88, lid 3, EG verkeerd uitgelegd omdat het geen toepassing heeft gegeven aan het beginsel dat de verplichting om de Commissie op de hoogte te brengen van een voornemen tot wijziging van steunmaatregelen een op zichzelf staande verplichting is, evenals de verplichting om de Commissie in kennis te stellen van een voornemen tot invoering van (nieuwe) steunmaatregelen. Zelfs wanneer de steun aanvankelijk onwettig was verleend, wordt gewijzigde steun die was verleend krachtens een overeenkomst die in de plaats van de oorspronkelijke overeenkomst komt, wettig verleend indien de Commissie op de hoogte was gebracht van de voorgenomen verlening van de gewijzigde steun, en een gunstige beschikking met betrekking tot die steunmaatregel geeft voordat de gewijzigde steun wordt verleend.

Het Gerecht heeft ten onrechte zijn in de eerste alinea hierboven samengevatte conclusie gebaseerd op de vaststelling dat de kern van de steunmaatregel in de overeenkomsten van 1992 en 1995 niet was gewijzigd, en dat de steunmaatregel van 1995 derhalve door de onwettigheid van de steunmaatregel van 1992 was aangetast.

Het Gerecht heeft niet erkend dat de brief van 27 maart 1995, waarbij de Commissie in kennis werd gesteld van de overeenkomst van 1995, vanuit juridisch oogpunt een tweeledig karakter kon hebben en had: daarin werd verklaard dat de overeenkomst van 1992 was vervangen, en werd de Commissie in kennis gesteld van het definitieve voornemen om nieuwe steun te verlenen door vervanging van de steunmaatregel van 1992; het Gerecht heeft blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door aan te nemen dat het eerste aspect van de brief het tweede uitsloot.

Het Gerecht heeft zich gebaseerd op gestelde procedurefouten bij het verstrekken van informatie via de brief van 27 maart 1995. Het Gerecht heeft dit ten onrechte gedaan: a) in tegenstelling tot hetgeen het Gerecht heeft verklaard, bevat artikel 88, lid 3, EG niet het vereiste, en dat was ook niet het geval ten tijde van de aanmelding, dat de betrokken informatie door de betrokken lidstaat moet worden verstrekt; b) het Gerecht heeft zich gebaseerd op het feit dat vorm en inhoud van de aanmelding niet voldeden aan de formele criteria die de Commissie in mededelingen aan de lidstaten heeft vastgesteld, en heeft er geen rekening mee gehouden dat mededelingen van de Commissie aan de lidstaten geen wettelijke vereisten in het leven kunnen roepen, die bindend zijn voor particulieren; en in elk geval, c) daardoor kon de Commissie niet met een beroep op een of ander vormfout stellen dat de aanmelding onwettig was, en heeft het Gerecht blijk gegeven van een verkeerde rechtsopvatting door zich niet op het standpunt te stellen dat dat het geval was.

Het Gerecht heeft zich ten onrechte gebaseerd op a) het referentienummer ("NN") dat de Commissie in verband met de steunmaatregel van 1995 heeft gebruikt, en b) het feit dat de Commissie de brief van 27 maart 1995 niet heeft afgewezen (hetgeen het Gerecht door middel van een cirkelredenering verklaarde dat zij had moeten doen als zij de brief niet als een aanmelding had opgevat), omdat daaruit bleek dat de steunmaatregel van 1995 niet naar behoren bij de Commissie was aangemeld. Geen van die feiten was rechtens van dien aard dat de brief van 27 maart 1999 niet als een aanmelding van de voorgenomen steunmaatregel van 1995 kon worden aangemerkt.

____________

1 - )PB C 212, 28.07.2001, blz. 26

2 - )PB C 227, 11.08.2001, blz. 29