Language of document :

Beroep ingesteld op 23 november 2012 - Alro / Commissie

(Zaak T-517/12)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Alro SA (Slatina, Roemenië) (vertegenwoordigers: C. Quigley, QC, O. Bretz, Solicitor, en S. Verschuur, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 26 april 2012 om overeenkomstig artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 4, lid 4, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad een formeel onderzoek in te leiden naar de vermeende onwettige staatssteun die door Roemenië, middels haar zeggenschap over Hidroelectrica SA, zou worden toegekend aan ALRO in de vorm van preferentiële elektriciteitstarieven voor de aankoop van elektriciteit op basis van een in 2005 gesloten overeenkomst en de latere wijzigingen daarvan;

subsidiair, nietigverklaring van genoemd besluit van 26 april 2012 voor zover dit van toepassing is op het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

Onjuiste rechtsopvatting

Met betrekking tot het eerste middel, dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting wat de werkingssfeer van artikel 107, lid 1, VWEU betreft, zal ALRO aantonen dat de Commissie de vereisten voor toerekenbaarheid, zoals geformuleerd in het arrest van het Hof van 16 mei 2002, Frankrijk/Commissie (C-482/99, Jurispr. blz. I-4397) (arrest Stardust Marine) niet op juiste wijze heeft toegepast. De Commissie heeft met name getracht haar analyse louter op "organieke" aanwijzingen te baseren. ALRO zal echter aantonen dat de Commissie volgens de in het arrest Stardust Marine geformuleerde aanwijzingen tevens moet aantonen dat er andere concrete aanwijzingen zijn, omdat "organieke" aanwijzingen op zich beschouwd niet volstaan om toerekenbaarheid aan te tonen.

Kennelijk onjuiste beoordeling

Met betrekking tot het tweede middel, dat de Commissie blijk heeft gegeven van een kennelijk onjuiste beoordeling door tot de conclusie te komen dat de handelingen van Hidroelectrica konden worden toegerekend aan de Roemeense Staat, zal ALRO ten eerste aantonen dat de Commissie de bestuursstructuur van Hidroelectrica en de impact van deze structuur op het besluitvormingsproces van deze organisatie niet juist heeft geanalyseerd. Ten tweede zal ALRO uiteenzetten waarom de Commissie de overeenkomst van ALRO niet kon vergelijken met de overeenkomst tussen Hidroelectrica en ArcelorMittal. Ten derde zal ALRO aantonen waarom ministerieel besluit nr. 445/2009 niet relevant is voor de analyse van de Commissie en waarom haar verwijzingen naar persberichten uit 2010 niet rechtens genoegzaam toerekenbaarheid kunnen aantonen.

Ontoereikende motivering

In het kader van het derde middel zal ALRO aantonen dat de Commissie voor de punten waarop zij zich heeft gebaseerd (als vermeld in het voorgaande punt) geen toereikende motivering heeft gegeven en dus de vereisten van artikel 296 VWEU heeft geschonden. Dergelijke motivering is noodzakelijk om het Gerecht in staat te stellen in staat te stellen zijn toetsing van de rechtmatigheid van het besluit te verrichten en de betrokken partijen de nodige informatie te verstrekken om te kunnen nagaan of het besluit al dan niet gegrond is. Zoals gedetailleerder wordt uiteengezet in het verzoekschrift, voldoet het bestreden besluit niet aan dit vereisten.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag.