Language of document : ECLI:EU:C:2023:889

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

A. M. COLLINS

van 16 november 2023 (1)

Gevoegde zaken C345/22 tot en met C347/22

Maersk A/S

tegen

Allianz Seguros y Reaseguros SA (C345/22 en C347/22)

en

Mapfre España Compañía de Seguros y Reaseguros SA

tegen

MACS Maritime Carrier Shipping GmbH & Co. (C346/22)

[verzoeken van de Audiencia Provincial de Pontevedra (rechter in tweede aanleg provincie Pontevedra, Spanje) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 25, lid 1 – Overeenkomst betreffende vervoer van goederen over zee zoals blijkt uit een cognossement – Forumkeuzebeding in het cognossement – Tegenwerpbaarheid aan de derde-houder van het cognossement – Toepasselijk recht – Nationale regeling volgens welke de derde-houder van het cognossement individueel en apart over het forumkeuzebeding moet hebben onderhandeld”






 Inleiding

1.        Met de onderhavige verzoeken om een prejudiciële beslissing wenst de Audiencia Provincial de Pontevedra (rechter in tweede aanleg provincie Pontevedra, Spanje) van het Hof te vernemen hoe artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: „Brussel I bis-verordening”) moet worden uitgelegd.(2) Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van gedingen tussen de Deense zeevervoerder Maersk A/S (hierna: „Maersk”) en de Spaanse verzekeringsmaatschappij Allianz Seguros y Reaseguros SA (hierna: „Allianz”), in de zaken C‑345/22 en C‑347/22, en de Spaanse verzekeringsmaatschappij Mapfre España Compañía de Seguros y Reaseguros SA (hierna: „Mapfre”) en het Duitse vervoersbedrijf MACS Maritime Carrier Shipping GmbH & Co. (hierna: „MACS”), in zaak C‑346/22. Beide gedingen betreffen een vordering tot schadevergoeding op grond van het gedeeltelijke verlies van over zee vervoerde goederen. Daarin wordt de vraag opgeworpen onder welke voorwaarden een uit een cognossement blijkend forumkeuzebeding in een overeenkomst betreffende vervoer van goederen over zee kan worden tegengeworpen aan een derde die deze goederen later heeft verworven, waardoor hij een derde-houder van dit cognossement is geworden.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Executieverdrag

2.        Artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag bepaalt het volgende:

„Wanneer de partijen, van wie ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, een gerecht of de gerechten van een verdragsluitende staat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die staat bij uitsluiting bevoegd. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter dient te worden gesloten:

a)      hetzij bij een schriftelijke overeenkomst, hetzij bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b)      hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden;

c)      hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.”

 Brussel I-verordening

3.        Artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening luidt:

„Wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

a)      hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b)      hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

c)      hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.”

 Brussel I bis-verordening

4.        De overwegingen 15, 19 en 20 van de Brussel I bis-verordening luiden als volgt:

„(15)      De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder. De bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. [...]

[...]

(19)      De autonomie van de partijen bij een andere overeenkomst dan een verzekerings-, consumenten- of arbeidsovereenkomst, waarvoor slechts een beperkte autonomie geldt met betrekking tot de keuze van het bevoegde gerecht, moet worden geëerbiedigd, behoudens de exclusieve bevoegdheidsgronden die in deze verordening zijn neergelegd.

(20)      Of een forumkeuzebeding ten gunste van het gerecht of de gerechten van een bepaalde lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft, dient te worden bepaald door het recht van die lidstaat, met inbegrip van het conflictenrecht van die lidstaat.”

5.        Artikel 25 van de Brussel I bis-verordening, dat is opgenomen in hoofdstuk II („Bevoegdheid”), afdeling 7 („Door partijen aangewezen bevoegd gerecht”), luidt:

„1.      Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

a)      hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b)      hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

c)      hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.

[...]

5.      Een beding tot aanwijzing van een bevoegd gerecht dat deel uitmaakt van een overeenkomst, wordt aangemerkt als een beding dat losstaat van de overige bepalingen van de overeenkomst.

De geldigheid van het beding tot aanwijzing van een bevoegd gerecht kan niet worden bestreden op grond van het enkele feit dat de overeenkomst niet geldig is.”

 Nationaal recht

6.        Punt XI van de preambule van Ley 14/2014 de Navegación Marítima (wet 14/2014 van 24 juli 2014 betreffende de zeescheepvaart; hierna: „LNM”)(3) luidt als volgt:

„Hoofdstuk I bevat de bijzondere bevoegdheidsbepalingen en heeft op basis van het beginsel van voorrang van de regels in internationale overeenkomsten en het Unierecht tot doel om vastgesteld misbruik te voorkomen door nietigverklaring van bedingen tot aanwijzing van een buitenlandse rechter of van een buitenlands scheidsgerecht die zijn opgenomen in overeenkomsten inzake het gebruik van vaartuigen of in aanvullende overeenkomsten voor de scheepvaart, wanneer daarover niet apart en individueel is onderhandeld.

[...]”

7.        Artikel 251 LNM, met als opschrift „Doeltreffendheid van de overdracht”, bepaalt:

„De overdracht van het cognossement heeft dezelfde rechtsgevolgen als de levering van de goederen die erin zijn beschreven, onverminderd de strafrechtelijke en civielrechtelijke vorderingen die kunnen worden ingesteld door degene aan wie deze goederen onrechtmatig zijn ontnomen. De verkrijger van het cognossement verwerft alle rechten en vorderingen van de overdrager met betrekking tot de goederen, met uitzondering van overeenkomsten inzake jurisdictie en arbitrage, waarvoor de instemming van de verkrijger vereist is overeenkomstig titel IX, hoofdstuk I.”

8.        Artikel 468 LNM, met als opschrift „Bepalingen inzake rechterlijke bevoegdheid en arbitrage”, luidt als volgt:

„Onverminderd de in Spanje geldende internationale overeenkomsten en Unierechtelijke bepalingen zijn bedingen tot aanwijzing van een buitenlandse rechter of een buitenlands scheidsgerecht die zijn opgenomen in overeenkomsten inzake het gebruik van vaartuigen of in aanvullende overeenkomsten voor de scheepvaart nietig en worden zij als niet geschreven beschouwd wanneer daarover niet individueel en apart is onderhandeld.

In het bijzonder vormt de opneming van een forumkeuze- of arbitragebeding in de gedrukte voorwaarden van een van de in de vorige alinea bedoelde overeenkomsten op zich geen bewijs dat aan de daarin gestelde vereisten is voldaan.”

 Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

 Zaak C345/22

9.        Maersk Line Perú S.A.C.(4), als vervoerder, en Aguafrost Perú, als afzender, hebben een overeenkomst betreffende vervoer van goederen over zee gesloten onder „kostprijs en vracht”-voorwaarden, zoals blijkt uit een cognossement van 9 april 2018. Op de keerzijde van dat cognossement stond een forumkeuzebeding dat als volgt luidde: „In alle andere gevallen wordt het onderhavige cognossement beheerst door en uitgelegd volgens het Britse recht, en worden eventuele daaruit voortvloeiende geschillen voorgelegd aan de High Court of Justice [(England & Wales) (United Kingdom)] of London [(United Kingdom)], waarbij geen gerechten van een ander land bevoegd zijn. Bovendien kan de vervoerder naar eigen goeddunken een vordering tegen de handelaar instellen bij een bevoegde rechter van de plaats waar de handelaar zijn activiteiten uitoefent.” Oversea Atlantic Fish S.L. (hierna: „Oversea”), een Spaanse leverancier van vis en zeevruchten, heeft de vervoerde goederen verworven en is aldus een derde-houder van dit cognossement geworden.

10.      De goederen zijn beschadigd in de haven van bestemming aangekomen. Allianz, de in de rechten van Oversea gesubrogeerde verzekeringsmaatschappij, heeft bij de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Pontevedra (handelsrechtbank nr. 3 Pontevedra, Spanje) een vordering tot schadevergoeding van 67 449,71 EUR tegen Maersk ingesteld.(5)

11.      Maersk heeft op grond van bovengenoemd forumkeuzebeding aangevoerd dat de Spaanse gerechten onbevoegd waren. Bij beschikking van 26 mei 2020 heeft de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Pontevedra dat middel afgewezen. Maersk heeft bij dezelfde rechterlijke instantie bezwaar aangetekend tegen deze beschikking. Dat bezwaar is bij beschikking van 2 december 2020 afgewezen.

12.      Bij vonnis van 7 juli 2021 heeft de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Pontevedra de vordering van Allianz ten gronde toegewezen. Maersk heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, waarin enkel de bevoegdheid van de Spaanse rechterlijke instanties wordt aangevochten. Volgens Maersk moet de verwijzende rechter artikel 25 van de Brussel I bis-verordening toepassen omdat artikel 251 LNM in strijd is met het Unierecht. Het forumkeuzebeding kan dus aan de derde-houder van het cognossement worden tegengeworpen.

13.      De verwijzende rechter vraagt zich af of een forumkeuzebeding als dat in het hoofdgeding, dat de oorspronkelijke partijen bij de vervoersovereenkomst waren overeengekomen, kan worden tegengeworpen aan een derde-houder van een cognossement die noch uitdrukkelijk noch individueel met dat beding heeft ingestemd.

14.      De verwijzende rechter merkt op dat „forumkeuzebeding” een autonoom Unierechtelijk begrip is. In het internationale zeevervoer wordt vaak gebruikgemaakt van forumkeuzebedingen, zodat volgens artikel 25, lid 1, onder c), van de Brussel I bis-verordening de overeenkomstsluitende partijen op de hoogte moesten zijn van het bestaan ervan. Gelet op deze situatie is in het arrest in de zaak Castelletti(6) geoordeeld dat er een vermoeden bestaat dat een persoon aan wie een dergelijk beding wordt tegengeworpen, daarmee had ingestemd. De verwijzende rechter wijst er tevens op dat forumkeuzebedingen autonoom en naar hun aard scheidbaar zijn. Voor het materiële recht dat op dergelijke bedingen van toepassing is, kan dus een andere wettelijke regeling gelden dan de regeling die de rest van de overeenkomst beheerst. Derhalve kan een forumkeuzebeding geldig zijn terwijl de overeenkomst zelf nietig wordt bevonden.

15.      De verwijzende rechter licht toe dat met betrekking tot cognossementen die door een derde zijn verkregen en die een forumkeuzebeding bevatten, in artikel 251 LNM wordt verwezen naar artikel 468 LNM, dat bepaalt dat forumkeuzebedingen nietig zijn wanneer daarover niet individueel en apart is onderhandeld.(7) De verwijzende rechter herinnert aan het beginsel dat het Hof in het arrest Tilly Russ(8) heeft geformuleerd en in het arrest Coreck(9) heeft bevestigd, namelijk dat „wanneer een forumkeuzebeding in een cognossement in de betrekkingen tussen de afzender en de vervoerder geldig is in de zin van artikel 17 Executieverdrag, het tegenover een derde-cognossementhouder kan worden ingeroepen, wanneer deze krachtens het toepasselijke nationale recht de afzender in diens rechten en verplichtingen is opgevolgd”. De vermelding van het „toepasselijke nationale recht” in dit citaat kan worden opgevat als een verwijzing naar artikel 251 LNM. Aangezien de partijen dus individueel en apart over het forumkeuzebeding hadden moeten onderhandelen, was de overdracht van de uit het cognossement voortvloeiende rechten onvolledig. De verwijzende rechter wenst dan ook te vernemen of artikel 251 LNM in strijd is met bovengenoemd beginsel.

16.      De verwijzende rechter merkt tevens op dat het nationale recht op grond waarvan de geldigheid van het forumkeuzebeding kan worden vastgesteld, het recht kan zijn van de staat die krachtens dit beding bevoegd is, namelijk het Verenigd Koninkrijk. Ter ondersteuning van dat standpunt haalt de verwijzende rechter artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening en de arresten Benincasa(10) en DelayFix(11) van het Hof aan, volgens welke de materiële geldigheid van een forumkeuzebeding moet worden beoordeeld op grond van de wetgeving van de lidstaat waarvan de gerechten bij dat beding zijn aangewezen.

17.      Indien ervan wordt uitgegaan dat artikel 251 LNM van toepassing is en dat moet worden onderzocht of de derde-houder van het cognossement individueel en apart met het forumkeuzebeding heeft ingestemd, vraagt de verwijzende rechter zich af hoe die houder daarmee kan instemmen. Volgens die rechter moet dat volgens het Unierecht geschieden en moet, wanneer aan de vereisten van artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening is voldaan, worden getoetst of er sprake is van een vermoeden van toestemming.

18.      Ten slotte wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 251 LNM verenigbaar is met de rechtspraak van het Hof, voor zover daarin is bepaald dat een bepaald recht van toepassing is op de overdracht van een cognossement, en een ander recht van toepassing is op het in dat cognossement opgenomen forumkeuzebeding.(12)

19.      Daarop heeft de Audiencia Provincial de Pontevedra de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Behelst de in artikel 25 van [de Brussel I bis-verordening] vastgestelde regeling, volgens welke de nietigheid van de overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter moet worden onderzocht overeenkomstig het recht van de lidstaat waaraan de partijen de bevoegdheid hebben toegewezen, in een situatie zoals in het hoofdgeding eveneens de geldigheid van het beding ten aanzien van een derde die geen partij is bij de overeenkomst waarin het beding is opgenomen?

2)      Indien het cognossement wordt overgedragen aan een derde voor wie de goederen bestemd zijn en die niet betrokken was bij de sluiting van de overeenkomst tussen de afzender en de zeevervoerder, is een bepaling zoals artikel 251 [LNM], die vereist dat met die derde ‚individueel en apart’ is onderhandeld over het forumkeuzebeding opdat het hem kan worden tegengeworpen, dan verenigbaar met artikel 25 van [de Brussel I bis-verordening] en met de rechtspraak van het Hof tot uitlegging daarvan?

3)      Is het verenigbaar met het Unierecht dat in de wetgeving van de lidstaten aanvullende voorwaarden worden gesteld voor de rechtsgeldigheid jegens derden van forumkeuzebedingen in cognossementen?

4)      Impliceert een bepaling als artikel 251 [LNM] – volgens welke de rechten en plichten slechts gedeeltelijk op de derde-houder overgaan, namelijk met uitzondering van de forumkeuzebedingen – dat er in strijd met artikel 25 van [de Brussel I bis-verordening] een aanvullende voorwaarde voor de geldigheid van deze bedingen wordt ingevoerd?”

 Zaak C346/22

20.      MACS, als vervoerder, en Tunacor Fisheries Ltd, als afzender, hebben een overeenkomst betreffende vervoer van goederen over zee gesloten onder „kostprijs en vracht”-voorwaarden, zoals blijkt uit een cognossement van 13 april 2019. Op de keerzijde van het cognossement stond het volgende forumkeuzebeding: „Het onderhavige cognossement wordt beheerst door het Britse recht, en eventuele daaruit voortvloeiende geschillen worden voorgelegd aan de High Court of Justice [(England & Wales)] of London.” De Spaanse vennootschap Fortitude Shipping SL (hierna: „Fortitude”) heeft de betrokken goederen verworven en is aldus een derde-houder van dit cognossement geworden.

21.      De goederen zijn beschadigd in de haven van bestemming aangekomen. Mapfre, de in de rechten van Fortitude gesubrogeerde verzekeringsmaatschappij, heeft bij de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Pontevedra een vordering tot schadevergoeding van 80 187,90 EUR tegen MACS ingesteld.(13)

22.      MACS heeft op grond van bovengenoemd forumkeuzebeding aangevoerd dat de Spaanse gerechten onbevoegd waren. Bij beschikking van 3 mei 2020 heeft de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Pontevedra zich onbevoegd verklaard. Mapfre heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Onder verwijzing naar artikel 251 LNM heeft Mapfre aangevoerd dat het forumkeuzebeding niet aan Fortitude kon worden tegengeworpen omdat die onderneming geen partij was bij de overeenkomst voor het vervoer van goederen noch aan de uitvoering ervan had deelgenomen. MACS heeft betoogd dat artikel 251 LNM in strijd is met het Unierecht en dat de verwijzende rechter daarom artikel 25 van de Brussel I bis-verordening moet toepassen, waardoor het forumkeuzebeding aan de derde-houder van het cognossement kan worden tegengeworpen.

23.      Aangezien de verwijzende rechter in die zaak dezelfde twijfels heeft als in zaak C‑345/22, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over in wezen dezelfde vragen als in eerstgenoemde zaak.

 Zaak C347/22

24.      Maersk, als vervoerder, en Aguafrost Perú, als afzender, hebben een overeenkomst betreffende vervoer van goederen over zee gesloten onder „kostprijs en vracht”-voorwaarden, zoals blijkt uit een cognossement van 2 augustus 2018. Op de keerzijde van het cognossement stond een forumkeuzebeding dat in dezelfde bewoordingen was opgesteld als het in punt 9 hierboven weergegeven forumkeuzebeding. Oversea heeft de betrokken goederen verworven en is aldus een derde-houder van dit cognossement geworden.

25.      De goederen zijn beschadigd in de haven van bestemming aangekomen. Allianz, de in de rechten van Oversea gesubrogeerde verzekeringsmaatschappij, heeft bij de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Pontevedra een vordering tot schadevergoeding van 106 093,65 EUR tegen Maersk ingesteld.(14)

26.      Maersk heeft op grond van het forumkeuzebeding aangevoerd dat de Spaanse gerechten onbevoegd waren. Bij beschikking van 20 oktober 2020 heeft de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Pontevedra dat middel afgewezen.

27.      Bij vonnis van 9 juli 2021 heeft de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Pontevedra de vordering van Allianz ten gronde toegewezen. Maersk heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, waarbij de onderneming betoogt dat de Spaanse rechterlijke instanties onbevoegd zijn. Volgens Maersk moet de verwijzende rechter, aangezien artikel 251 LNM in strijd is met het Unierecht, artikel 25 van de Brussel I bis-verordening toepassen, waardoor het forumkeuzebeding aan de derde-houder van het cognossement kan worden tegengeworpen.

28.      Aangezien de verwijzende rechter in die zaak dezelfde twijfels heeft als in zaak C‑345/22, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over in wezen dezelfde vragen als in eerstgenoemde zaak.

 Procedure bij het Hof

29.      Bij beslissing van de president van het Hof van 15 juli 2022 zijn de zaken C‑345/22, C‑346/22 en C‑347/22 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.

30.      Partijen in het hoofdgeding, de Spaanse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

 Juridische beoordeling

 Opmerking vooraf

31.      Het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie(15) (hierna: „Terugtrekkingsakkoord”) is gesloten op 17 oktober 2019 en in werking getreden op 1 februari 2020. Overeenkomstig artikel 67 („Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en daarmee verband houdende samenwerking tussen centrale autoriteiten”), lid 1, onder a), van het terugtrekkingsakkoord zijn de in de Brussel I bis-verordening opgenomen bevoegdheidsregels in het Verenigd Koninkrijk alsook in de lidstaten, in situaties waarbij het Verenigd Koninkrijk is betrokken, van toepassing op gerechtelijke procedures die vóór het eind van de in artikel 126 van dat akkoord neergelegde overgangsperiode zijn ingeleid.

32.      De onderhavige zaken hebben betrekking op bedingen op grond waarvan de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk bevoegd zijn. Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat de rechtsvorderingen in het hoofdgeding zijn ingesteld vóór 31 december 2020, de datum waarop de overgangsperiode verstreek die in artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord was neergelegd. Zoals de Spaanse regering en de Commissie terecht opmerken, moet de Brussel I bis-verordening worden uitgelegd om de geschillen die in de verwijzingsbeslissingen aan de orde zijn, te beslechten.

 Eerste vraag

33.      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de regel van artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening, volgens welke de materiële geldigheid van een forumkeuzebeding moet worden beoordeeld volgens het recht van de lidstaat van de in dat beding aangewezen rechterlijke instantie(s), ook geldt voor de vraag of een forumkeuzebeding in een cognossement kan worden tegengeworpen aan de derde-houder van dat cognossement.

34.      Artikel 25 van de Brussel I bis-verordening is van toepassing op overeenkomsten waarbij de overeenkomstsluitende partijen een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die tussen die partijen zijn ontstaan of zullen ontstaan.(16) Het autonome Unierechtelijke begrip „forumkeuzebeding” moet zodanig worden uitgelegd dat het autonomiebeginsel dat aan artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening ten grondslag ligt, in volle omvang wordt toegepast.(17)

35.      Uit een vergelijking met de overeenkomstige bepalingen van het Executieverdrag en de Brussel I-verordening blijkt welke wijzigingen in artikel 25 van de Brussel I bis-verordening zijn aangebracht met betrekking tot forumkeuzebedingen. Ten eerste is het vereiste losgelaten dat ten minste één van de partijen woonplaats in een lidstaat heeft.(18) Ten tweede bevat artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening een nieuwe, uniforme collisieregel volgens welke de materiële geldigheid van een forumkeuzebeding wordt beoordeeld overeenkomstig het recht van de lidstaat van de in dat beding aangewezen gerechten, „met inbegrip van het conflictenrecht van die lidstaat”, zoals in overweging 20 van die verordening staat te lezen.(19) Ik merk op dat deze nieuwe regel van toepassing is wanneer de vraag of een forumkeuzebeding materieel geldig is, wordt opgeworpen bij zowel het gerecht dat de partijen in het beding hebben aangewezen, als enig ander gerecht van een lidstaat dat niet conform dat beding is aangezocht.(20) Ten derde is in artikel 25, lid 5, van de Brussel I bis-verordening bepaald dat forumkeuzebedingen en andere contractuele bedingen scheidbaar zijn.(21)

36.      Noch in artikel 25 van de Brussel I bis-verordening, noch in enige andere bepaling ervan is uitdrukkelijk bepaald wat de gevolgen zijn van forumkeuzebedingen ten aanzien van derden, met name jegens personen die geen partij zijn bij de oorspronkelijke overeenkomst waarin het forumkeuzebeding is opgenomen en die vervolgens op basis van een cessie of een andere overeenkomst wel partij bij die overeenkomst worden.(22) Volgens het Hof kan een in een overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding in beginsel slechts gevolgen hebben voor betrekkingen tussen de oorspronkelijke overeenkomstsluitende partijen.(23) Een derde kan zich in beginsel alleen op een dergelijk beding beroepen indien hij daarmee heeft ingestemd.(24) Deze benadering strookt met de eerdere rechtspraak van het Hof over artikel 17 van het Executieverdrag en artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening.(25)

37.      Artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening is van toepassing op gevallen waarin de partijen een gerecht hebben „aangewezen”. Zoals blijkt uit overweging 15 van die verordening, wordt de voorrang die in naam van het autonomiebeginsel wordt verleend aan de forumkeuze van partijen, gerechtvaardigd door de wilsovereenstemming van de partijen.(26) Het Hof heeft dienovereenkomstig geoordeeld dat de aangezochte rechter krachtens artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening in limine litis moet nagaan of het forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp is geweest van wilsovereenstemming tussen partijen, die duidelijk en nauwkeurig tot uiting moet komen, waarbij de vormvereisten van die bepaling ertoe strekken het bestaan van de wilsovereenstemming vast te stellen.(27)

38.      In meerdere arresten over de uitlegging van artikel 17 van het Executieverdrag, die zijn gewezen in de context van geschillen inzake overeenkomsten betreffende vervoer van goederen over zee, heeft het Hof echter erkend dat een forumkeuzebeding in een cognossement kan worden tegengeworpen aan een derde die geen partij was bij de overeenkomst. Dat is mogelijk indien dat beding geldig is tussen de vervoerder en de afzender(28), en de derde die het cognossement heeft verkregen de afzender krachtens het toepasselijke nationale recht in diens rechten en verplichtingen is opgevolgd.(29) Volgens het Hof hoeft in die omstandigheden niet te worden nagegaan of de derde-houder van het cognossement het in de oorspronkelijke overeenkomst opgenomen forumkeuzebeding had aanvaard. De verkrijging van het cognossement mag niet tot gevolg hebben dat aan een derde meer rechten worden toegekend dan die welke de afzender genoot. De derde wordt dus houder van alle rechten in het cognossement en moet tegelijkertijd voldoen aan alle daarin vervatte verplichtingen, met inbegrip van het forumkeuzebeding.(30) Wanneer het toepasselijke nationale recht niet in een dergelijke substitutie voorziet, moet de aangezochte rechter nagaan of de derde daadwerkelijk met het forumkeuzebeding had ingestemd.(31)

39.      In het arrest Refcomp, waarin artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening is uitgelegd, heeft het Hof geoordeeld dat de reikwijdte van de aangehaalde rechtspraak moet worden beoordeeld in het licht van de bijzondere kenmerken van cognossementen, die het Hof heeft beschreven als „document[en] in de internationale handel [die] een betrekking tussen ten minste drie personen regel[en]: de zeevervoerder, de afzender van de goederen of inlader en de ontvanger van de goederen” en „verhandelbare titel[s], wat de eigenaar de mogelijkheid geeft de goederen tijdens het vervoer over te dragen aan een derde, die in alle rechten en verplichtingen van de afzender jegens de vervoerder treedt”.(32) Door die substitutie in de verhouding tussen de afzender en de derde-houder van het cognossement is een derde-houder gebonden aan een in dat cognossement opgenomen forumkeuzebeding. Volgens het Hof was die rechtspraak in de omstandigheden van die zaak niet van toepassing, aangezien het ging om een forumkeuzebeding dat de fabrikant en de eerste verkrijger van de zaak waren overeengekomen in een keten van overeenkomsten tot eigendomsoverdracht van een zaak.(33)

40.      Daarna heeft het Hof gekozen voor een minder restrictieve benadering en zijn rechtspraak met betrekking tot cognossementen toegepast op andere overeenkomsten.

41.      Het arrest CDC Hydrogen Peroxide betrof de uitlegging van onder meer artikel 23 van de Brussel I-verordening. Een Belgische vennootschap die zich toelegt op het innen van schadevorderingen voor ondernemingen die door een kartel benadeeld zijn, had bij een Duitse rechter een vordering tot informatieverstrekking en schadevergoeding ingesteld tegen meerdere in verschillende lidstaten gevestigde vennootschappen die hadden deelgenomen aan een inbreuk op artikel 101 VWEU. Onder verwijzing naar het arrest Coreck heeft het Hof geoordeeld dat „[e]nkel wanneer de derde overeenkomstig het ten gronde toepasselijke nationale recht, zoals vastgesteld volgens de regels van internationaal privaatrecht van het aangezochte gerecht, in alle rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke contractpartij is getreden, [...] een forumkeuzebeding waarmee die derde niet heeft ingestemd hem [immers] niettemin [zou] kunnen worden tegengeworpen”.(34)

42.      Het Hof heeft dezelfde benadering gevolgd in zijn arrest Profit Investment SIM(35), waarin het heeft geoordeeld dat een forumkeuzebeding in een prospectus voor obligaties kan worden tegengeworpen aan een derde die deze effecten bij een financieel tussenpersoon heeft verkregen, wanneer onder meer vaststaat dat „[de] derde, door op de secundaire markt op die effecten in te schrijven, krachtens het toepasselijke nationale recht die tussenpersoon is opgevolgd in de aan diezelfde effecten verbonden rechten en verplichtingen”.

43.      In de zaak DelayFix rees de vraag of Ryanair aan DelayFix, een vennootschap die zich toelegt op de inning van schuldvorderingen van luchtreizigers, een forumkeuzebeding kon tegenwerpen dat was opgenomen in een vervoersovereenkomst tussen haar en een passagier die zijn vordering aan DelayFix had overgedragen, terwijl deze vennootschap niet met dat beding had ingestemd. In punt 47 van dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat dit forumkeuzebeding alleen kon worden tegengeworpen indien DelayFix – de derde – „overeenkomstig het ten gronde toepasselijke nationale recht” in alle rechten en verplichtingen van een oorspronkelijke contractpartij – in casu de passagier – was getreden.

44.      Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat een forumkeuzebeding dat in een cognossement tussen een vervoerder en een afzender is overeengekomen, volgens het Unierecht aan de derde-houder van dat cognossement kan worden tegengeworpen wanneer deze met dat beding heeft ingestemd of in de rechten en verplichtingen van de afzender is getreden.(36) De vraag of de derde bij de verkrijging van het cognossement in de rechten en verplichtingen van de afzonder treedt, moet volgens het nationale recht worden beantwoord. Zoals Allianz, Mapfre en de Spaanse regering terecht betogen, is dat nationale recht het ten gronde toepasselijke nationale recht zoals vastgesteld volgens de regels van internationaal privaatrecht van het aangezochte gerecht.(37)

45.      In punt 47 van het arrest DelayFix lijkt dezelfde benadering te zijn gevolgd waar het Hof, onder aanhaling van punt 65 van het arrest CDC Hydrogen Peroxide, waarin punt 30 van het arrest Coreck wordt geciteerd, naar het „ten gronde toepasselijke nationale recht” verwijst. Wanneer het Hof daarop in punt 63 en in het dictum van dat arrest terugkomt, lijkt het zijn koers te wijzigen door te oordelen dat de vraag of het incassobureau in alle rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke contractpartij is getreden, moet worden beantwoord volgens „de wetgeving van de staat waarvan de gerechten in [het forumkeuzebeding] zijn aangewezen”.

46.      Deze benadering levert de volgende drie problemen op, waardoor ik haar niet aan het Hof aanbeveel.(38)

47.      In de eerste plaats blijkt uit punt 45 hierboven dat de redenering in het arrest DelayFix incoherent, zo niet totaal tegenstrijdig is. Men kan niet beweren de in punt 44 van deze conclusie samengevatte vaste rechtspraak van het Hof te volgen dat de vraag of de derde door de verkrijging van het cognossement in de rechten en verplichtingen van de afzender treedt, moet worden beantwoord aan de hand van het ten gronde toepasselijke nationale recht, zoals vastgesteld volgens de regels van internationaal privaatrecht van het aangezochte gerecht, maar vervolgens concluderen dat het recht van de in het forumkeuzebeding aangewezen lidstaat van toepassing is.

48.      In de tweede plaats ben ik van mening dat de benadering in punt 63 en in het dictum van het arrest DelayFix niet louter een verduidelijking of nuancering vormt van de arresten die het Hof in de zaken Coreck en CDC Hydrogen Peroxide heeft gewezen.(39) Tenzij het om een loutere schrijffout gaat – hetgeen ik niet uitsluit, zoals ik in punt 50 hieronder zal uiteenzetten – wijkt die benadering duidelijk af van deze eerdere arresten. Hoewel het Hof niet noodzakelijkerwijs gebonden is aan zijn eerdere rechtspraak en deze uiteraard kan aanpassen aan bijvoorbeeld wijzigingen van de toepasselijke rechtsregels of nieuwe elementen, wekt het verbazing dat het Hof in het arrest DelayFix niet uiteenzet waarom het een ander standpunt inneemt met betrekking tot het toepasselijke nationale recht.

49.      In de derde plaats kan de benadering in punt 63 en in het dictum van het arrest DelayFix aldus worden uitgelegd dat de collisieregel inzake de materiële geldigheid van het forumkeuzebeding die bij artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening is ingevoerd, van toepassing is op de overdracht van de rechten en verplichtingen van de partij bij de oorspronkelijke overeenkomst aan een derde. In de punten 54 tot en met 56 hieronder zet ik uiteen waarom het Hof een dergelijke uitlegging mijns inziens niet kan volgen.

50.      In het licht van de redenering in de punten 48 tot en met 62 van het arrest DelayFix sluit ik niet uit dat het Hof bij het onderzoek van de geldigheid van dat beding tussen de oorspronkelijke contractpartijen, namelijk de luchtvaartmaatschappij en de passagier, naar de wetgeving van de staat van de in het forumkeuzebeding aangewezen gerechten heeft willen verwijzen. De verwijzing naar die wetgeving in punt 63 en in het dictum van het arrest zou in dat geval slechts een schrijffout zijn.

51.      Naar mijn mening zijn de beginselen die zijn geformuleerd in de rechtspraak waarin uitlegging is gegeven aan artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag en artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening, waarnaar in de punten 38, 39 en 41 tot en met 44 hierboven wordt verwezen, ondanks de wijzigingen die bij artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening zijn doorgevoerd, om drie redenen nog steeds van toepassing.

52.      Ten eerste stel ik vast dat het Hof heeft geoordeeld dat, voor zover artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening bij artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening met nagenoeg identieke bewoordingen is vervangen, zijn uitlegging van eerstgenoemde bepaling ook opgaat voor laatstgenoemde bepaling.(40)

53.      Ten tweede ben ik van mening dat het loslaten van het vereiste dat ten minste één van de partijen woonplaats in een lidstaat heeft, er hoofdzakelijk toe strekt de partijen meer vrijheid te bieden in hun keuze van de bevoegde rechterlijke instantie(s), en geen invloed heeft op de toepassing op derden, of de gevolgen van forumkeuzebedingen voor derden.

54.      Ten slotte (wat de kern van de eerste prejudiciële vraag lijkt te zijn) ben ik het eens met de Spaanse regering en de Commissie dat de nieuwe collisieregel op grond waarvan de materiële geldigheid van het forumkeuzebeding moet worden vastgesteld volgens het recht van de lidstaat van de in dat beding aangewezen rechterlijke instantie(s), niet tot doel heeft de gevolgen van forumkeuzebedingen ten aanzien van derden te regelen, met name de vraag of een buiten de oorspronkelijke overeenkomst staande derde in de rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke contractpartij treedt.

55.      In dit verband ben ik het eens met de blijkbaar unanieme opvatting in de rechtsleer dat het begrip „materiële geldigheid” in artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening ook de materiële geldigheid van een forumkeuzebeding omvat wanneer het op grond van de ongeldigheid ervan wordt aangevochten, met inbegrip van fouten, bedrog, geweld, fraude of het ontbreken van gezag of bevoegdheid.(41) In hun Explanatory Report bij het Verdrag van 30 juni 2005 inzake bedingen van forumkeuze delen de professoren Hartley en Dogauchi dit standpunt als volgt in hun uiteenzetting over artikel 5, eerste alinea, van dit verdrag: „De nietigheidsbepaling is alleen van toepassing op materiële (niet-formele) nietigheidsgronden” en „ziet hoofdzakelijk op algemeen erkende gronden zoals fraude, vergissing, bedrog, dwang en onbevoegdheid”.(42)

56.      Hieruit volgt dat de gevolgen van forumkeuzebedingen voor derden niet binnen het begrip „materiële geldigheid” van artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening vallen.(43) De geldigheid van een forumkeuzebeding en de toepasselijkheid of tegenwerpbaarheid van dat beding aan derden zijn afzonderlijke en onderscheiden kwesties.

57.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging op de eerste vraag te antwoorden dat artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening aldus moet worden uitgelegd dat een door een vervoerder en een afzender overeengekomen forumkeuzebeding dat in een cognossement is opgenomen, aan een derde-houder van dat cognossement kan worden tegengeworpen indien deze derde-houder bij de verkrijging ervan in de rechten en verplichtingen van de afzender is getreden. Het staat aan het aangezochte gerecht om dit na te gaan aan de hand van het ten gronde toepasselijke nationale recht, zoals vastgesteld volgens de regels van internationaal privaatrecht van dat gerecht. De in die bepaling neergelegde regel dat de materiële geldigheid van een forumkeuzebeding moet worden beoordeeld volgens het recht van de lidstaat van de in dat beding aangewezen rechterlijke instantie(s), geldt niet voor de vraag of een forumkeuzebeding in een cognossement kan worden tegengeworpen aan een derde-houder van dat cognossement.

 Tweede tot en met vierde vraag

58.      Met de tweede tot en met de vierde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een derde bij een tussen een vervoerder en een afzender gesloten overeenkomst betreffende vervoer van goederen over zee die het cognossement verkrijgt waaruit die overeenkomst blijkt, in alle rechten en verplichtingen van de afzender treedt, met uitzondering van het daarin opgenomen forumkeuzebeding, dat slechts aan die derde kan worden tegengeworpen wanneer hij daarover individueel en apart heeft onderhandeld.

59.      Uit het onderzoek van de eerste prejudiciële vraag blijkt dat een forumkeuzebeding in een cognossement, volgens hetgeen de juiste uitlegging van artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening lijkt te zijn, aan een derde-houder van dit cognossement kan worden tegengeworpen indien dat beding geldig is tussen de vervoerder en de afzender, en de derde bij de verkrijging van het cognossement krachtens het toepasselijke nationale recht in de rechten en verplichtingen van de afzender is getreden. In dat geval hoeft niet te worden nagegaan of de derde-houder met het forumkeuzebeding heeft ingestemd.

60.      Uit de prejudiciële verwijzingen maak ik op dat de verwijzende rechter ervan uitgaat dat het Spaanse recht (artikel 251 LNM juncto artikel 468 LNM) op die kwestie van toepassing is.(44) Wanneer deze twee bepalingen in hun onderlinge samenhang worden gelezen, lijkt naar voren te komen dat een derde die een cognossement verkrijgt, in alle rechten en vorderingen met betrekking tot de goederen treedt, met uitzondering van de rechten en vorderingen die voortvloeien uit een forumkeuzebeding. Dat beding is alleen geldig indien de derde-houder van het cognossement daarover individueel en apart heeft onderhandeld.

61.      Anders dan Allianz, Mapfre en de Spaanse regering ben ik het met de Commissie eens dat in die nationale wettelijke regeling wordt voorbijgegaan aan artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof, en daar dus strijdig mee is.

62.      Ik merk echter op dat in artikel 468 LNM is bepaald dat het „[o]nverminderd de [...] Unierechtelijke bepalingen” van toepassing is.(45) In het licht van dat voorbehoud legt de Spaanse regering deze bepaling, „op zichzelf” beschouwd, in haar opmerkingen aldus uit dat zij alleen geldt voor forumkeuzebedingen waarop artikel 25 van de Brussel I bis-verordening niet van toepassing is, in het bijzonder bedingen op grond waarvan de gerechten van derde landen bevoegd zijn. Evenzo geeft de verwijzende rechter aan dat de regel van artikel 468 LNM niet van toepassing is indien in het forumkeuzebeding is bepaald dat de gerechten van een lidstaat bevoegd zijn.

63.      In dit verband wijs ik erop dat de verwijzende rechter verplicht is om nationale wetgeving conform het Unierecht uit te leggen. Indien het voorbehoud van artikel 468 LNM de verwijzende rechter in staat stelt om de betrokken nationale wettelijke regeling uit te leggen overeenkomstig artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof, zonder dat zijn uitlegging indruist tegen het Spaanse recht, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat, moet die oplossing dan ook worden gekozen.

64.      Ik geef het Hof derhalve in overweging op de tweede tot en met de vierde vraag te antwoorden dat artikel 25, lid 1, van de Brussel I bis-verordening aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een derde bij een tussen een vervoerder en een afzender gesloten overeenkomst betreffende vervoer van goederen over zee die het cognossement verkrijgt waaruit die overeenkomst blijkt, in alle rechten en verplichtingen van de afzender treedt met uitzondering van het daarin opgenomen forumkeuzebeding, dat slechts aan die derde kan worden tegengeworpen wanneer hij daarover individueel en apart heeft onderhandeld.

 Conclusie

65.      Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Audiencia Provincial de Pontevedra te beantwoorden als volgt:

„1)      Artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

moet aldus worden uitgelegd dat een door een vervoerder en een afzender overeengekomen forumkeuzebeding dat in een cognossement is opgenomen, aan een derde-houder van dat cognossement kan worden tegengeworpen indien deze derde-houder bij de verkrijging ervan in de rechten en verplichtingen van de afzender is getreden. Het staat aan het aangezochte gerecht om dit na te gaan aan de hand van het ten gronde toepasselijke nationale recht, zoals vastgesteld volgens de regels van internationaal privaatrecht van dat gerecht. De in die bepaling neergelegde regel dat de materiële geldigheid van een forumkeuzebeding moet worden beoordeeld volgens het recht van de lidstaat van de in dat beding aangewezen rechterlijke instantie(s), geldt niet voor de vraag of een forumkeuzebeding in een cognossement kan worden tegengeworpen aan een derde-houder van dat cognossement.

2)      Artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012

moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een derde bij een tussen een vervoerder en een afzender gesloten overeenkomst betreffende vervoer van goederen over zee die het cognossement verkrijgt waaruit die overeenkomst blijkt, in alle rechten en verplichtingen van de afzender treedt met uitzondering van het daarin opgenomen forumkeuzebeding, dat slechts aan die derde kan worden tegengeworpen wanneer hij daarover individueel en apart heeft onderhandeld.”


1      Oorspronkelijke taal: Engels.


2      PB 2012, L 351, blz. 1. De Brussel I bis-verordening is in de plaats gekomen van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1; hierna: „Brussel I-verordening”), die zelf in de plaats was gekomen van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij achtereenvolgende verdragen betreffende de toetreding van de nieuwe lidstaten tot dit verdrag (hierna: „Executieverdrag”).


3      BOE nr. 180 van 25 juli 2014, blz. 59193.


4      Maersk Line Perú S.A.C. is een Peruviaanse dochteronderneming van Maersk. In deze conclusie zal ik deze dochteronderneming ook „Maersk” noemen.


5      Volgens de verwijzingsbeslissing is deze vordering vóór 31 december 2020 ingesteld.


6      Arrest van 16 maart 1999 (C‑159/97, EU:C:1999:142).


7      De verwijzende rechter zet uiteen dat met de LNM wordt beoogd dat forumkeuze- en arbitragebedingen de partijen alleen binden wanneer zij daarover individueel en apart hebben onderhandeld. Dat is noodzakelijk om de belangen te beschermen van nationale ontvangers die houder zijn van een cognossement waarin de oorspronkelijke partijen een forumkeuzebeding hebben opgenomen, en die de zwakste partij bij de overeenkomst zijn, in het bijzonder bij overeenkomsten voor de lijnvaart. Wanneer nationale ondernemers, vervoerders en ontvangers van goederen verplicht worden om voor geringe vorderingen naar een buitenlandse rechter te stappen, kan dat er in de praktijk toe leiden dat hun rechtspositie wordt verzwakt.


8      Arrest van 19 juni 1984 (71/83, EU:C:1984:217, punt 24; hierna: „arrest Tilly Russ”).


9      Arrest van 9 november 2000 (C‑387/98, EU:C:2000:606, punt 23; hierna: „arrest Coreck”).


10      Arrest van 3 juli 1997 (C‑269/95, EU:C:1997:337).


11      Arrest van 18 november 2020 (C‑519/19, EU:C:2020:933; hierna: „arrest DelayFix”).


12      De verwijzende rechter verwijst naar punt 23 van het arrest Coreck en naar de conclusie van advocaat-generaal Alber in die zaak (C‑387/98, EU:C:2000:157).


13      Volgens de verwijzingsbeslissing is deze vordering vóór 31 december 2020 ingesteld.


14      Volgens de verwijzingsbeslissing is deze vordering vóór 31 december 2020 ingesteld.


15      PB 2020, L 29, blz. 7.


16      Vaak aangeduid als „overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter” of „overeenkomsten inzake forumkeuze”.


17      Arrest DelayFix (punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


18      Het enige resterende vereiste is dat de partijen een gerecht in een lidstaat kiezen.


19      Uit de toelichting bij het voorstel voor een verordening van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [COM(2010) 748, blz. 10] blijkt dat de wetgever de tekst van deze bepaling heeft willen afstemmen op artikel 5 van het Haags Verdrag van 30 juni 2005 inzake bedingen van forumkeuze, met als doel de toetreding van de Europese Unie tot dat verdrag te vergemakkelijken (zie voor de tekst van dat verdrag PB 2009, L 133, blz. 3). Volgens de eerste alinea van artikel 5 „[zijn] [h]et gerecht of de gerechten van een Verdragsluitende Staat die in een exclusief forumkeuzebeding zijn aangewezen, [...] bevoegd kennis te nemen van een geschil waarop het beding van toepassing is, tenzij het beding volgens het recht van die Staat nietig is”. De nieuwe collisieregel moet dus worden uitgelegd in het licht van de overeenkomstige regel van het verdrag inzake bedingen van forumkeuze. Zie in dit verband Hartley, T. en Dogauchi, M., Explanatory Report, dat kan worden geraadpleegd op https://assets.hcch.net/upload/expl37final.pdf.


20      Zie Nuyts, A., „La refonte du règlement Bruxelles I”, Rev. Crit. DIP, 2013, blz. 56. Indien de materiële geldigheid van de forumkeuzebedingen in het hoofdgeding zou worden betwist, hetgeen niet het geval lijkt te zijn, dan zouden de Spaanse rechters zich daarover uitspreken op basis van het recht van het Verenigd Koninkrijk, met inbegrip van de daar geldende collisieregels. De gerechten van de lidstaat waarbij de zaak in strijd met een forumkeuzebeding aanhangig is gemaakt, mogen echter alleen uitspraak doen over de materiële geldigheid van dat beding zolang het aangewezen gerecht niet is aangezocht. Zodra een partij een procedure instelt bij een gerecht van de aangewezen lidstaat, zijn de gerechten van andere lidstaten krachtens de Brussel I bis-verordening verplicht om de behandeling van bij hen aanhangige zaken te schorsen.


21      In de rechtspraak van het Hof is reeds erkend dat dergelijke bedingen scheidbaar zijn: zie arrest van 3 juli 1997, Benincasa (C‑269/95, EU:C:1997:337, punt 25).


22      Zie in die zin punt 40 van het arrest DelayFix, waarin het heet dat „artikel 25, lid 1, van [de Brussel I bis-verordening] in het midden [laat] of een forumkeuzebeding buiten de kring van partijen bij een overeenkomst kan worden gecedeerd aan een derde, die partij is bij een latere overeenkomst en in alle of een deel van de rechten en verplichtingen van een van de partijen bij de oorspronkelijke overeenkomst treedt”.


23      Arrest DelayFix (punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


24      Arrest van 21 mei 2015, CDC Hydrogen Peroxide (C‑352/13, EU:C:2015:335, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak; hierna: „arrest CDC Hydrogen Peroxide”).


25      Arresten van 20 februari 1997, MSG (C‑106/95, EU:C:1997:70, punten 15 en 17); 16 maart 1999, Castelletti (C‑159/97, EU:C:1999:142, punten 19 en 34), en 7 februari 2013, Refcomp (C‑543/10, EU:C:2013:62, punten 26‑29; hierna: „arrest Refcomp”).


26      Wat artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening betreft, zie in die zin arrest Refcomp (punt 26).


27      Arrest DelayFix (punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De Brussel I bis-verordening regelt de formele geldigheid van forumkeuzebedingen. De lidstaten mogen geen andere vormvoorschriften voorschrijven noch de in artikel 25, lid 1, van die verordening neergelegde vormvoorschriften wijzigen of buiten toepassing laten (zie in die zin arrest van 24 juni 1981, Elefanten Schuh, 150/80, EU:C:1981:148, punt 26).


28      In de onderhavige zaken wijst niets erop dat de forumkeuzebedingen tussen de vervoerders en de afzenders ongeldig zijn.


29      Arrest Russ (punt 24); arrest van 16 maart 1999, Castelletti (C‑159/97, EU:C:1999:142, punt 41), en arrest Coreck (punt 23).


30      Arrest Coreck (punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


31      Arrest Coreck (punt 26).


32      Arrest Refcomp (punt 35).


33      In punt 37 van het arrest Refcomp heeft het Hof geoordeeld dat in een keten van overeenkomsten tot eigendomsoverdracht de opvolging van de eerste verkrijger door een latere verkrijger, namelijk de derde die aan het einde van de keten van overeenkomsten de zaak verwerft, niet de overdracht van één enkele overeenkomst met alle daarin bedongen rechten en verplichtingen is. De contractuele verbintenissen van partijen kunnen per overeenkomst verschillen, zodat de rechten die de latere verkrijger jegens de directe verkoper geldend kan maken, niet noodzakelijkerwijs de rechten zijn die de fabrikant in zijn overeenkomst met de eerste koper was overeengekomen. Het Hof is in punt 38 van dat arrest tot de slotsom gekomen dat de gevolgen van een overdracht van een cognossement aan een derde niet gelden voor overeenkomsten tot eigendomsoverdracht van een zaak aangezien de betrekking tussen de fabrikant en de latere verkrijger in de wetgeving van de lidstaten op uiteenlopende wijze is geregeld.


34      Arrest CDC Hydrogen Peroxide (punt 65).


35      Arrest van 20 april 2016 (C‑366/13, EU:C:2016:282, punt 37).


36      Gesteld dat het forumkeuzebeding geldig is in de betrekkingen tussen de vervoerder en de afzender, hetgeen in de onderhavige zaken niet wordt betwist.


37      Arresten Coreck (punt 30) en CDC Hydrogen Peroxide (punt 65).


38      Zie voor een kritische bespreking van het arrest DelayFix Larribère, L., „Note sous CJUE, 18 novembre 2020, Ryanair DAC c. DelayFix, aff. C‑519/19”, Journal du droit international, 2021, blz. 1043, en Wołodkiewicz, B., „The Enforceability of a Jurisdiction Clause against an Assignee”, Journal of European Consumer and Market Law, 2021, blz. 206.


39      Zie punt 44 van deze conclusie.


40      Zie in die zin arrest van 24 november 2022, Tilman (C‑358/21, EU:C:2022:923, punt 34). Het Hof was tot dezelfde vaststelling gekomen met betrekking tot artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag en artikel 23, lid 1, van de Brussel I-verordening, die vrijwel gelijk luiden (zie onder meer arrest Refcomp, punten 18 en 19).


41      Zie onder meer Ahmed, M., „The Validity of Choice of Court Agreements in International Commercial Contracts under the Hague Choice of Court Convention and the Brussels Ia Regulation”, in Furmston, M. (red.), The Future of the Law of Contract, Informa Law, Routledge 2020, nr. 4, blz. 217; Fallon, M., en Francq, S., „L’incidence de l’entrée en vigueur de la Convention de La Haye de 2005 sur les accords d’élection de for sur l’article 25 du règlement Bruxelles Ibis”, J.T., 2016, nr. 22, blz. 169; Hartley, T., Choice-of-court agreement under the European and international instruments, Oxford University Press, Oxford, 2013, nr. 7.05, blz. 130‑131; Musseva, B., „Opposability of choice-of-court agreements against third parties under the Hague choice-of-court Convention and Brussels Ibis Regulation”, blz. 76, te raadplegen op https://www.prf.unze.ba/Docs/Anali/Analibr18god9/4.pdf; Ratković, T., en Zgrabljić Rotar, D., „Choice-of-Court Agreements under the Brussels I Regulation (Recast)”, Journal of Private International Law, vol. 9, 2013, blz. 253‑255.


42      Zie voetnoot 19 van deze conclusie, Explanatory Report (punt 126).


43      Dit begrip omvat evenmin de uitlegging van een forumkeuzebeding (zie in die zin arrest van 3 juli 1997, Benincasa, C‑269/95, EU:C:1997:337, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De vereisten voor de formele geldigheid van het beding worden in artikel 25, leden 1 en 2, van de Brussel I bis-verordening zodanig gedefinieerd dat zij geen ruimte laten voor de toepassing van nationaal recht, met inbegrip van collisieregels.


44      Allianz en Mapfre betogen hetzelfde. Volgens Maersk verwijzen de collisieregels van het Spaanse recht naar het Peruviaanse recht.


45      Zie ook punt XI in de preambule van de LNM, dat in punt 6 supra is aangehaald.