Language of document : ECLI:EU:C:2022:502

BESCHIKKING VAN HET HOF (Tiende kamer)

24 juni 2022 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Burgerschap van de Unie – Artikelen 20 en 21 VWEU – Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven – Geboorteakte die is afgegeven door de lidstaat waar het kind is geboren en waarin voor dat kind twee moeders worden vermeld – Weigering door de lidstaat van herkomst van een van deze twee moeders om deze geboorteakte in te schrijven in het nationale register van de burgerlijke stand – Inschrijving van die akte die de voorwaarde vormt voor de afgifte van identiteitsbewijzen – Nationale regeling van deze lidstaat van herkomst die het ouderschap van personen van hetzelfde geslacht niet toestaat”

In zaak C‑2/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Krakowie (bestuursrechter in eerste aanleg Krakau, Polen) bij beslissing van 9 december 2020, ingekomen bij het Hof op 4 januari 2021, in de procedure

Rzecznik Praw Obywatelskich,

in tegenwoordigheid van:

K.S.,

S.V.D.,

Prokurator Prokuratury Okręgowej w Krakowie M. C.,

Prokuratura Krajowa,

Kierownik Urzędu Stanu cywilnego w Krakowie,

geeft

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: I. Jarukaitis, kamerpresident, M. Ilešič (rapporteur) en D. Gratsias, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 20, lid 2, onder a), en artikel 21, lid 1, VWEU, en van artikel 7, artikel 21, lid 1, en artikel 24, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Rzecznik Praw Obywatelskich (nationale ombudsman, Polen) en de Kierownik Urzędu Stanu Cywilnego w Krakowie (hoofd van het bureau van de burgerlijke stand te Krakau, Polen; hierna: „hoofd van de burgerlijke stand”) over de weigering van laatstgenoemde om de door de Spaanse autoriteiten afgegeven geboorteakte van de dochter van K.S. en haar echtgenote S.V.D. in te schrijven in het Poolse register van de burgerlijke stand.

 Toepasselijke bepalingen

 Internationaal recht

3        Artikel 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 20 november 1989 (United Nations Treaty Series, deel 1577, blz. 3), bepaalt:

„1.      De staten die partij zijn bij dit verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het verdrag beschreven rechten voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn of haar ouder of wettige voogd.

2.      De staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden van het kind.”

4        Artikel 7 van dit verdrag luidt:

„1.      Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd.

2.      De staten die partij zijn, waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn.”

 Unierecht

 VWEU

5        Artikel 20 VWEU luidt:

„1.      Er wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.

2.      De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere,

a)      het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;

[...]

Deze rechten worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij de Verdragen en de maatregelen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.”

6        Artikel 21, lid 1, VWEU luidt als volgt:

„Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.”

 Handvest

7        Artikel 7 van het Handvest, met het opschrift „De eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven”, bepaalt:

„Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.”

8        Krachtens artikel 21, lid 1, van het Handvest is „[i]edere discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, [...] verboden.”

9        Artikel 24 van het Handvest, met het opschrift „De rechten van het kind”, luidt als volgt:

„1.      Kinderen hebben recht op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Zij mogen vrijelijk hun mening uiten. Aan hun mening in hen betreffende aangelegenheden wordt in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid passend belang gehecht.

2.      Bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind een essentiële overweging.

3.      Ieder kind heeft het recht, regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met zijn beide ouders te onderhouden, tenzij dit tegen zijn belangen indruist.”

 Richtlijn 2004/38

10      Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004, L 158, blz. 77, met rectificatie in PB 2004, L 229, blz. 35) bepaalt in artikel 4, met het opschrift „Uitreisrecht”:

„1.      Onverminderd het bepaalde met betrekking tot reisdocumenten bij nationale grenscontroles, [hebben] de burger van de Unie die voorzien is van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, alsmede familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die voorzien zijn van een geldig paspoort, het recht het grondgebied van een lidstaat te verlaten om zich naar een andere lidstaat te begeven.

[...]

3.      De lidstaten verstrekken hun burgers overeenkomstig hun wetgeving een identiteitskaart of een paspoort waarin hun nationaliteit is vermeld, en hernieuwen deze bescheiden.

4.      Het paspoort moet ten minste geldig zijn voor alle lidstaten en voor de rechtstreekse doorreislanden tussen de lidstaten. [...]”

 Pools recht

11      Artikel 18 van de Konstytucja Rzeczypospolitej Polskiej (grondwet van de Republiek Polen) luidt als volgt:

„De Republiek Polen beschermt het huwelijk als de verbintenis tussen een vrouw en een man, het gezin, het moederschap en de hoedanigheid van ouder.”

12      Artikel 7 van de geconsolideerde versie van de ustawa – Prawo prywatne międzynarodowe (wet op het internationaal privaatrecht) van 4 februari 2011 (Dz. U. van 2015, volgnr. 1792) bepaalt:

„Buitenlands recht wordt niet toegepast indien dit gevolgen zou hebben die in strijd zijn met de fundamentele beginselen van de rechtsorde van de Republiek Polen.”

13      Artikel 104, lid 5, van de geconsolideerde versie van de ustawa – Prawo o aktach stanu cywilnego (wet betreffende de akten van de burgerlijke stand) van 28 november 2014 (Dz. U. van 2020, volgnr. 463), zoals gewijzigd, bepaalt:

„De inschrijving is verplicht wanneer een Pools staatsburger op wie een document van een burgerlijke stand uit het buitenland betrekking heeft, houder is van een op het grondgebied van de Republiek Polen opgestelde akte van de burgerlijke stand waarin eerdere gebeurtenissen zijn vastgesteld, en deze burger verzoekt om uitvoering van een maatregel met betrekking tot de burgerlijke stand of om een Pools identiteitsbewijs of een [identificatienummer van natuurlijke personen met de Poolse nationaliteit].”

14      Artikel 107 van de wet betreffende de akten van de burgerlijke stand luidt als volgt:

„Het hoofd van de burgerlijke stand weigert de inschrijving te verrichten indien:

1)      het document in de staat van afgifte niet wordt beschouwd als een document van de burgerlijke stand of niet als officieel document geldt, of niet door een bevoegde autoriteit is afgegeven, of twijfels doet rijzen over de echtheid ervan, dan wel een andere gebeurtenis dan geboorte, huwelijk of overlijden vaststelt;

2)      het buitenlandse document is ingeschreven in een andere staat dan de staat waarin de gebeurtenis heeft plaatsgevonden;

3)      de inschrijving in strijd zou zijn met de fundamentele beginselen van de rechtsorde van de Republiek Polen.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

15      K.S., Pools staatsburger, en S.V.D., Iers staatsburger, zijn in 2018 in Ierland getrouwd.

16      In 2018 is hun dochter S.R.S. – D. in Spanje geboren. De geboorte van dit kind is door de Spaanse burgerlijke stand geregistreerd op basis van een gezamenlijke verklaring van de moeder van het kind, K.S., en haar echtgenote, S.V.D. Deze geboorteakte wijst K.S. en S.V.D. respectievelijk als „moeder A” en „moeder B” aan.

17      K.S. en S.V.D. hebben verzocht om inschrijving in het Poolse register van de burgerlijke stand van de door de Spaanse autoriteiten aan S.R.S. – D., die de Poolse nationaliteit bezit, verstrekte geboorteakte.

18      Bij besluit van 16 april 2019 heeft het hoofd van de burgerlijke stand dit verzoek afgewezen op grond dat een dergelijke inschrijving in strijd zou zijn met de fundamentele beginselen van de rechtsorde van de Republiek Polen. Aangezien K.S. en S.V.D. dit afwijzingsbesluit niet hebben betwist, is het op 30 april 2019 definitief geworden.

19      Op 25 september 2019 heeft K.S. bij de nationale ombudsman een verzoek om bijstand ingediend, waarin werd uiteengezet dat S.R.S. – D. geen identiteitsbewijs had aangezien de aanvraag tot afgifte van een Pools paspoort voor dat kind was afgewezen op grond dat zijn geboorteakte niet was ingeschreven in het Poolse register van de burgerlijke stand. Bij brief van 17 februari 2019 hebben de Ierse autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor identiteitsdocumenten deze ombudsman meegedeeld dat dit kind niet de Ierse nationaliteit had en dus geen recht had op een identiteitskaart of een paspoort.

20      Daarop heeft de nationale ombudsman namens K.S. en S.V.D. bij de verwijzende rechter beroep ingesteld tegen het besluit van het hoofd van de burgerlijke stand van 16 april 2019 houdende weigering om de geboorteakte die de Spaanse autoriteiten voor hun dochter hadden verstrekt, in het Poolse register van de burgerlijke stand in te schrijven.

21      In de loop van de procedure voor de verwijzende rechter heeft de administratieve instantie in eerste aanleg eveneens een verzoek om afgifte van een identiteitskaart voor S.R.S. – D. afgewezen op grond dat een kind naar Pools recht slechts een vrouw en een man als ouders kan hebben. Aangezien de verwijzende rechter het legitiem achtte om het besluit van de administratieve instantie in tweede aanleg af te wachten, heeft de nationale ombudsman bij brief van 30 juli 2020 meegedeeld dat het besluit tot afwijzing van het verzoek om afgifte van een identiteitskaart in tweede aanleg was bevestigd.

22      Volgens de verwijzende rechter waarborgen de thans toepasselijke bepalingen het recht op vrij verkeer van kinderen als S.R.S. – D., die „onbetwistbaar een Pools staatsburger” en dus een Unieburger is, niet daadwerkelijk, aangezien de voor de uitoefening van deze vrijheid vereiste documenten, te weten een Poolse identiteitskaart of een Pools paspoort, niet aan dat kind kunnen worden verstrekt op grond dat de in de geboorteakte vermelde ouders twee vrouwen zijn die overeenkomstig het op een van hen toepasselijke recht zijn gehuwd. Deze rechter zet voorts uiteen dat de praktische toepassing van deze bepalingen van Pools recht het voor overheidsinstanties, waaronder rechterlijke instanties, moeilijk maakt om een minderjarig kind doeltreffende bescherming te bieden, rekening houdend met het belang van dit kind.

23      De verwijzende rechter erkent dat de vragen inzake de burgerlijke stand en de daarmee verband houdende regels inzake het huwelijk aangelegenheden zijn die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en dat het Unierecht deze bevoegdheid onverlet laat. Hij is evenwel van oordeel dat de verschillen tussen de in de verschillende lidstaten geldende regels geen afbreuk mogen doen aan de vrijheid van iedere Unieburger om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven.

24      De verwijzende rechter geeft aan dat indien wordt vastgesteld dat de weigering om de geboorteakte van een kind in te schrijven in strijd is met de bepalingen van artikel 20, lid 2, onder a), en artikel 21, lid 1, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 7, artikel 21, lid 1, en artikel 24, lid 2, van het Handvest, hij de Poolse autoriteiten kan gelasten om die geboorteakte woord voor woord in te schrijven, waardoor vervolgens een identiteitsbewijs kan worden verstrekt dat het betrokken kind in staat stelt de binnengrenzen van de Unie te overschrijden, en dat zijn privéleven en zijn gezinsleven beschermt.

25      Daarop heeft de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Krakowie (bestuursrechter in eerste aanleg Krakau, Polen) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moeten de gecombineerde bepalingen van artikel 20, lid 2, onder a), en artikel 21, lid 1, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 7, artikel 21, lid 1, en artikel 24, lid 2, van het [Handvest], aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat de autoriteiten van een lidstaat waarvan een minderjarig kind onderdaan is, weigeren om zijn door een andere lidstaat verstrekte geboorteakte in te schrijven terwijl deze inschrijving noodzakelijk is om dit kind in staat te stellen een identiteitsbewijs te verkrijgen van de lidstaat waarvan het de nationaliteit bezit, op grond dat het nationale recht van laatstgenoemde lidstaat niet voorziet in het ouderschap van koppels van hetzelfde geslacht en de geboorteakte personen van hetzelfde geslacht als ouders vermeldt?”

 Procedure bij het Hof

26      De verwijzende rechter heeft verzocht deze zaak te behandelen volgens de prejudiciële spoedprocedure van artikel 107 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

27      Op 25 januari 2021 heeft de Vijfde kamer van het Hof, op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslist dat het verzoek om de onderhavige zaak te behandelen volgens de prejudiciële spoedprocedure niet hoefde te worden ingewilligd, aangezien niet was voldaan aan de voorwaarden voor spoedeisendheid van artikel 107 van het Reglement voor de procesvoering.

28      Gelet op de samenhang tussen de onderhavige zaak en de zaak die heeft geleid tot het arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo” (C‑490/20, EU:C:2021:1008), is de behandeling van de onderhavige zaak bij beslissing van de president van het Hof van 26 januari 2021 geschorst tot de uitspraak van dat arrest.

29      Na de uitspraak van het arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo” (C‑490/20, EU:C:2021:1008), heeft de griffie van het Hof de verwijzende rechter een afschrift van dat arrest doen toekomen en hem verzocht aan te geven of hij het verzoek om een prejudiciële beslissing wenste te handhaven.

30      Bij brieven van 17 en 28 januari 2022 heeft de verwijzende rechter het Hof meegedeeld dat hij het verzoek om een prejudiciële beslissing wenste te handhaven, waarbij hij met name aanvoerde dat de gerechtelijke procedure betreffende de weigering om de geboorteakte in te schrijven, geschorst bleef tot de ontvangst van de beslissing van het Hof over dat verzoek om een prejudiciële beslissing. Deze rechter heeft voorts aangegeven dat in januari 2022 bij de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Warszawie (bestuursrechter in eerste aanleg Warschau, Polen) een gerechtelijke procedure tot nietigverklaring van het administratief besluit houdende weigering van afgifte van een identiteitskaart voor het betrokken minderjarige kind was ingeleid door de advocaat van de ouders van dat kind.

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

31      Krachtens artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, met name wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen.

32      In casu dient deze bepaling te worden toegepast.

33      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 20, lid 2, onder a), en artikel 21, lid 1, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 7, artikel 21, lid 1, en artikel 24, lid 2, van het Handvest, aldus moeten worden uitgelegd dat met betrekking tot een minderjarig kind dat Unieburger is en wiens door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat afgegeven geboorteakte twee personen van hetzelfde geslacht als ouders vermeldt, de lidstaat waarvan dit kind onderdaan is, verplicht is om die geboorteakte in te schrijven teneinde dit kind in staat te stellen een identiteitsbewijs te verkrijgen.

34      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat volgens artikel 20, lid 1, VWEU eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, Unieburger is. Aangezien volgens de vaststellingen van de verwijzende rechter niet wordt betwist dat S.R.S. – D. de Poolse nationaliteit bezit, heeft zij op grond van deze bepaling de hoedanigheid van Unieburger.

35      In dit verband heeft het Hof er herhaaldelijk op gewezen dat de hoedanigheid van Unieburger de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten moet zijn (arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”, C‑490/20, EU:C:2021:1008, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof kan een onderdaan van een lidstaat die in zijn hoedanigheid van Unieburger heeft gebruikgemaakt van zijn vrijheid om naar een andere lidstaat dan zijn lidstaat van herkomst te reizen en daar te verblijven, zich beroepen op de aan die hoedanigheid verbonden rechten, met name op die waarin artikel 21, lid 1, VWEU voorziet, in voorkomend geval ook ten opzichte van zijn lidstaat van herkomst. Ook Unieburgers die in het gastland van hun ouders zijn geboren en nooit hebben gebruikgemaakt van het recht van vrij verkeer, kunnen zich beroepen op deze bepaling en de ter uitvoering daarvan vastgestelde bepalingen (arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”, C‑490/20, EU:C:2021:1008, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      Volgens artikel 21, lid 1, VWEU heeft iedere Unieburger het recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Artikel 4, lid 3, van richtlijn 2004/38 verplicht de lidstaten om hun burgers, teneinde hen in staat te stellen dit recht uit te oefenen, overeenkomstig hun wetgeving een identiteitskaart of een paspoort te verstrekken waarin hun nationaliteit is vermeld.

38      Aangezien S.R.S. – D. Pools staatsburger is, zijn de Poolse autoriteiten dus verplicht om haar een identiteitskaart of een paspoort te verstrekken waarop haar nationaliteit alsmede haar familienaam is vermeld, zoals deze blijkt uit de door de Spaanse autoriteiten opgestelde geboorteakte. In dit verband heeft het Hof reeds heeft vastgesteld dat artikel 21 VWEU eraan in de weg staat dat de autoriteiten van een lidstaat onder toepassing van het nationale recht weigeren de familienaam van een kind te erkennen zoals die is vastgesteld en ingeschreven in een andere lidstaat, waar dit kind is geboren en waar het sindsdien verblijft (arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”, C‑490/20, EU:C:2021:1008, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Voorts moet worden gepreciseerd dat artikel 4, lid 3, van richtlijn 2004/38 de Poolse autoriteiten verplicht om S.R.S. – D. een identiteitskaart of een paspoort te verstrekken, los van de inschrijving van de Spaanse geboorteakte voor dit kind in het Poolse register van de burgerlijke stand. Voor zover het Poolse recht de inschrijving van de geboorteakte vereist vóór de afgifte van een Poolse identiteitskaart of een Pools paspoort, kan deze lidstaat zich dus niet op zijn nationale recht beroepen om te weigeren een dergelijke identiteitskaart of een dergelijk paspoort op te stellen voor S.R.S. – D. (zie naar analogie arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”, C‑490/20, EU:C:2021:1008, punt 45).

40      Een dergelijk document moet – op zichzelf of in combinatie met andere documenten, in voorkomend geval met een door het gastland van het betrokken kind verstrekt document – een kind in een situatie als die van S.R.S. – D. in staat stellen zijn door artikel 21, lid 1, VWEU gewaarborgde recht uit te oefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven met elk van zijn twee moeders, van wie de hoedanigheid van ouder van dat kind door hun gastland is vastgesteld tijdens een verblijf dat in overeenstemming is met richtlijn 2004/38 (arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”, C‑490/20, EU:C:2021:1008, punt 46).

41      Verder zij eraan herinnerd dat de rechten die onderdanen van de lidstaten op grond van artikel 21, lid 1, VWEU genieten, het recht omvatten om samen met hun familieleden een normaal gezinsleven te leiden zowel in het gastland als in de lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezitten, wanneer zij naar het grondgebied van deze lidstaat terugkeren (arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”, C‑490/20, EU:C:2021:1008, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42      Vast staat dat in het hoofdgeding de Spaanse autoriteiten op wettige wijze hebben vastgesteld dat S.R.S. – D. biologisch of juridisch afstamt van haar beide ouders, K.S. en S.V.D., en dit hebben bevestigd in de voor hun kind verstrekte geboorteakte. Aldus moeten alle lidstaten op grond van artikel 21 VWEU erkennen dat K.S. en S.V.D., als ouders van een minderjarige Unieburger voor wie zij daadwerkelijk zorg dragen, het recht hebben om die minderjarige te vergezellen bij het uitoefenen van zijn recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven (zie in die zin arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”, C‑490/20, EU:C:2021:1008, punt 48).

43      Aangezien S.R.S. – D. volgens de vaststellingen van de verwijzende rechter de Poolse nationaliteit heeft, zijn de Poolse autoriteiten, net als de autoriteiten van elke andere lidstaat, bijgevolg verplicht om deze afstamming te erkennen teneinde dit kind in staat te stellen met elk van haar beide ouders haar door artikel 21, lid 1, VWEU gewaarborgde recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, zonder belemmeringen uit te oefenen.

44      Om S.R.S. – D. daadwerkelijk in staat te stellen om met elk van haar beide ouders haar recht uit te oefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, moeten K.S. en S.V.D. bovendien kunnen beschikken over een document waarin zij worden vermeld als personen die bevoegd zijn om met dit kind te reizen.

45      De verplichting voor een lidstaat om, ten eerste, een identiteitskaart of een paspoort af te geven aan een kind dat onderdaan is van die lidstaat, dat in een andere lidstaat is geboren en wiens door de autoriteiten van die andere lidstaat afgegeven geboorteakte twee personen van hetzelfde geslacht als zijn ouders vermeldt, en om, ten tweede, te erkennen dat dit kind afstamt van elk van deze twee personen in het kader van de uitoefening van zijn rechten uit hoofde van artikel 21 VWEU en de daarmee samenhangende handelingen van afgeleid recht, betekent niet dat de lidstaat waarvan het betrokken kind onderdaan is, het ouderschap van personen van hetzelfde geslacht in zijn wetgeving moet opnemen of, voor andere doeleinden dan de uitoefening van de rechten die dat kind aan het Unierecht ontleent, moet erkennen dat dit kind afstamt van de personen die als zijn ouders vermeld staan op de door de autoriteiten van het gastland opgestelde geboorteakte (arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”, C‑490/20, EU:C:2021:1008, punten 56 en 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46      Hieraan dient te worden toegevoegd dat een nationale maatregel die de uitoefening van het vrije verkeer van personen kan belemmeren, slechts kan worden gerechtvaardigd indien deze maatregel in overeenstemming is met de door het Handvest gewaarborgde grondrechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert (arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”, C‑490/20, EU:C:2021:1008, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47      In de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is, zijn het door artikel 7 van het Handvest gewaarborgde recht op privé-, familie- en gezinsleven en de door artikel 24 daarvan gewaarborgde rechten van het kind, met name het recht dat bij alle handelingen die betrekking hebben op kinderen als essentiële overweging rekening wordt gehouden met het belang van het kind alsmede het recht om regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met zijn beide ouders te onderhouden, van fundamenteel belang.

48      Derhalve wordt de relatie tussen het betrokken kind en elk van de twee personen met wie het in het gastland daadwerkelijk een gezinsleven leidt en die als zijn ouders vermeld staan op de door de autoriteiten van die lidstaat opgestelde geboorteakte, beschermd door artikel 7 van het Handvest.

49      Aangezien artikel 24 van het Handvest, zoals de toelichtingen bij het Handvest in herinnering brengen (PB 2007, C 303, blz. 17), bovendien een opneming in het Unierecht vormt van de voornaamste rechten van het kind die zijn vervat in het door alle lidstaten geratificeerde Verdrag inzake de rechten van het kind, dient bij de uitlegging van dit artikel terdege rekening te worden gehouden met de bepalingen van dat verdrag (arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”, C‑490/20, EU:C:2021:1008, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      In het bijzonder legt artikel 2 van dit verdrag voor het kind het non-discriminatiebeginsel vast, dat vereist dat de in dat verdrag genoemde rechten – waaronder het in artikel 7 van dat verdrag opgenomen recht om bij de geboorte te worden ingeschreven, een naam te hebben en een nationaliteit te verkrijgen – aan dit kind worden gewaarborgd zonder dat het in dat verband wordt gediscrimineerd, onder meer op grond van de seksuele geaardheid van zijn ouders.

51      Tegen deze achtergrond zou het in strijd zijn met de grondrechten die de artikelen 7 en 24 van het Handvest aan dit kind waarborgen, om dat kind de relatie met een van zijn ouders te ontzeggen in het kader van de uitoefening van zijn recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, dan wel om de uitoefening van dit recht feitelijk onmogelijk of uiterst moeilijk te maken op grond dat zijn ouders van hetzelfde geslacht zijn (arrest van 14 december 2021, Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo”, C‑490/20, EU:C:2021:1008, punt 65).

52      Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat de artikelen 20 en 21 VWEU, gelezen in samenhang met de artikelen 7 en 24 van het Handvest en met artikel 4, lid 3, van richtlijn 2004/38, aldus moeten worden uitgelegd dat, met betrekking tot een minderjarig kind dat Unieburger is en wiens door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven geboorteakte twee personen van hetzelfde geslacht als ouders vermeldt, de lidstaat waarvan dit kind onderdaan is, verplicht is om, ten eerste, het kind een identiteitskaart of een paspoort te verstrekken zonder te vereisen dat eerst een geboorteakte van dit kind wordt ingeschreven in het nationale register van de burgerlijke stand en om, ten tweede, net als elke andere lidstaat, het door een andere lidstaat afgegeven document te erkennen waardoor dat kind met elk van zijn beide ouders zonder belemmeringen zijn recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven.

 Kosten

53      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen.

Het Hof (Tiende kamer) beschikt:

De artikelen 20 en 21 VWEU, gelezen in samenhang met de artikelen 7 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 4, lid 3, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, moeten aldus worden uitgelegd dat, met betrekking tot een minderjarig kind dat Unieburger is en wiens door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven geboorteakte twee personen van hetzelfde geslacht als ouders vermeldt, de lidstaat waarvan dit kind onderdaan is, verplicht is om, ten eerste, het kind een identiteitskaart of een paspoort te verstrekken zonder te vereisen dat eerst een geboorteakte van dit kind wordt ingeschreven in het nationale register van de burgerlijke stand en om, ten tweede, net als elke andere lidstaat, het door een andere lidstaat afgegeven document te erkennen waardoor dat kind met elk van zijn beide ouders zonder belemmeringen zijn recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven.

ondertekeningen


*      Procestaal: Pools.