Language of document : ECLI:EU:C:2019:674

Zaak C172/18

AMS Neve Ltd e.a.

tegen

Heritage Audio SL en Pedro Rodríguez Arribas

[Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division)]

 Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 5 september 2019

„Prejudiciële verwijzing – Uniemerk – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Artikel 97, lid 5 – Rechterlijke bevoegdheid – Vordering wegens inbreuk – Bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaat waar ‚de inbreuk heeft plaatsgevonden’ – Advertenties en verkoopaanbiedingen die zijn weergegeven op een website en sociale media”

1.        Uniemerk – Geschillen ter zake van inbreuk op en geldigheid van Uniemerken – Internationale bevoegdheid – Bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de plaats van de inbreuk – Omvang – Vestigingsplaats van consumenten of handelaren tot wie de advertenties en verkoopaanbiedingen zijn gericht die zijn weergegeven op een website en sociale media – Daaronder begrepen

[Verordeningen van de Raad nr. 207/2009, overweging 17, art. 9, lid 2, b) en d), en 97, lid 1, en 5, en nr. 44/2001, art. 5, punt 3]

(zie punten 40‑42, 46‑51, 54, 58 en dictum)

2.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheden – Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad – Plaats waar de schade zich heeft voorgedaan en plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat

(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 3)

(zie punt 57)


Samenvatting

De houder van een Uniemerk kan tegen een derde een vordering wegens inbreuk instellen voor de nationale merkenrechter van de plaats waar het publiek zich bevindt waarop de advertenties waren gericht die langs elektronische weg werden aangeboden en waarin zonder toestemming gebruik is gemaakt van een identiek teken

In het arrest AMS Neve e.a. (C‑172/18) van 5 september 2019 heeft het Hof in het kader van een prejudiciële beslissing de strekking verduidelijkt van de woorden „lidstaat waar de inbreuk heeft plaatsgevonden” in artikel 97, lid 5, van verordening nr. 207/2009(1) inzake het Uniemerk. Deze bepaling regelt de territoriale bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de lidstaten op het gebied van inbreuken op en geldigheid van Uniemerken. Het hoofdgeding betreft een vordering wegens inbreuk op een Uniemerk tegen een derde die in advertenties en verkoopaanbiedingen op een website of sociale media gebruik heeft gemaakt van tekens die identiek zijn aan dit merk of ermee overeenstemmen. De vordering is ingesteld bij een rechter in het Verenigd Koninkrijk die zich onbevoegd heeft verklaard om van deze vordering kennis te nemen, aangezien hij van oordeel is dat de territoriaal bevoegde rechterlijke instantie die is van de plaats waar de derde de beslissing heeft genomen om op deze website of deze media te adverteren en deze waren te koop aan te bieden en waar deze derde de uitvoering ervan heeft geregeld.

Om te beginnen heeft het Hof vastgesteld dat de aan verzoekster geboden mogelijkheid om het bevoegde gerecht ofwel krachtens artikel 97, lid 1, van verordening nr. 207/2009 te kiezen op basis van de vestigingsplaats van de verweerder, ofwel op basis van lid 5 van dit artikel op basis van de plaats waar de inbreuk heeft plaatsgevonden, niet aldus kan worden opgevat dat verzoekster met betrekking tot dezelfde inbreuken gelijktijdig vorderingen op basis van lid 1 en op basis van lid 5 van dit artikel kan instellen. Deze mogelijkheid houdt alleen in dat de in dit lid 5 genoemde rechtbank een alternatief vormt voor de in de andere leden van dit artikel genoemde rechtbanken. Door te voorzien in een dergelijke alternatieve rechtbank biedt de wetgever de houder van een Uniemerk de mogelijkheid om gerichte vorderingen in te stellen die elk betrekking hebben op inbreuken op het grondgebied van één enkele lidstaat. Wanneer meerdere vorderingen wegens inbreuk tussen dezelfde partijen het gebruik van eenzelfde teken betreffen, maar geen betrekking hebben op hetzelfde grondgebied, hebben zij niet hetzelfde onderwerp en vallen zij dus niet onder de aanhangigheidsregels. De rechterlijke instanties van de verschillende lidstaten waarbij de zaken in dergelijke omstandigheden aanhangig zijn gemaakt, kunnen dus geen „tegenstrijdige uitspraken” doen in de zin van overweging 17 van verordening nr. 207/2009, aangezien de door de verzoeker ingestelde beroepen betrekking hebben op een verschillend grondgebied.

Het Hof heeft vervolgens opgemerkt dat indien bij een rechtbank voor het Uniemerk een vordering wegens inbreuk op grond van artikel 97, lid 5, van verordening nr. 207/2009 aanhangig is gemaakt, deze rechtbank zich er, ter vaststelling of zij de rechterlijke bevoegdheid heeft om te oordelen over een eventuele inbreuk op het grondgebied van de lidstaat waar zij gevestigd is, van moet vergewissen dat de aan verweerder verweten handelingen daar hebben plaatsgevonden. Indien deze handelingen bestaan in het langs elektronische weg weergeven van advertenties en verkoopaanbiedingen voor waren die zijn voorzien van een teken dat identiek of soortgelijk is aan een Uniemerk zonder dat de houder van dit merk daarvoor zijn goedkeuring heeft gegeven, moet ervan worden uitgegaan dat deze handelingen zijn verricht op het grondgebied waar de consumenten of handelaren zich bevinden tot wie deze advertenties en deze verkoopaanbiedingen worden gericht, ook al is de verweerder op een ander grondgebied gevestigd, staat de server van de website die hij gebruikt op een ander grondgebied, en bevinden de waren waarop deze advertenties of aanbiedingen betrekking hebben zich bovendien op een ander grondgebied. Vermeden moet worden dat degene die inbreuk maakt op een Uniemerk zich kan verzetten tegen toepassing van dit artikel en aldus afbreuk kan doen aan het nuttig effect van deze bepaling, door zich te beroepen op de plaats waar deze advertenties en aanbiedingen online werden gezet, teneinde de rechterlijke bevoegdheid van elke andere rechtbank dan die van deze plaats en die van zijn vestigingsplaats uit te sluiten. Indien de woorden „lidstaat waar de inbreuk heeft plaatsgevonden” aldus zouden moeten worden uitgelegd dat zij betrekking hebben op de lidstaat waar degene die deze commerciële handelingen heeft verricht, zijn website heeft geïnstalleerd en de nodige stappen heeft gezet om zijn advertenties en verkoopaanbiedingen te laten verschijnen, dan zouden in de Unie gevestigde inbreukplegers die gebruikmaken van elektronische middelen en willen verhinderen dat de houders van nagemaakte Uniemerken over een alternatieve rechtbank beschikken, er volgens het Hof alleen voor hoeven te zorgen dat het grondgebied waar de gegevens online worden gezet overeenkomt met dat waar zij gevestigd zijn. Bovendien kan het voor verzoekster buitensporig moeilijk of zelfs onmogelijk blijken om te achterhalen waar verweerder de beslissingen heeft genomen en de technische handelingen heeft verricht om zijn advertenties en verkoopaanbiedingen te laten verschijnen.

Bijgevolg moeten commerciële handelingen zoals die in het hoofdgeding worden geacht te hebben „plaatsgevonden” waar de verrichting ervan zichtbaar werd in de vorm van advertenties en verkoopaanbiedingen, namelijk daar waar de commerciële inhoud daadwerkelijk toegankelijk is gemaakt voor de consumenten en handelaren tot wie die inhoud was gericht. De vraag of de waren van verweerder ook werden verkocht dankzij deze advertenties en aanbiedingen, is daarentegen irrelevant.

Gelet op een en ander heeft het Hof voor recht verklaard dat artikel 97, lid 5, van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat de houder van een Uniemerk die meent benadeeld te zijn doordat een derde zonder zijn toestemming eenzelfde teken als dit merk heeft gebruikt in advertenties en verkoopaanbiedingen die langs elektronische weg werden weergegeven voor dezelfde of soortgelijke waren als die waarvoor dit merk is ingeschreven, tegen deze derde een vordering wegens inbreuk kan instellen voor een rechtbank voor het Uniemerk van de lidstaat waar de consumenten en handelaren zich bevinden tot wie deze advertenties of verkoopaanbiedingen waren gericht, ook al heeft die derde de beslissingen en maatregelen om deze advertenties en verkoopaanbiedingen op het internet te plaatsen in een andere lidstaat genomen.


1      Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1)