Language of document :

Beroep ingesteld op 6 september 2010 - Productos Derivados del Acero / Commissie

(Zaak T-388/10)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: Productos Derivados del Acero, SA (Catarroja, Spanje) (vertegenwoordigers: M. B. Escuder Tella, J. Viciano Pastor en F. Palau Ramirez, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de bestreden beschikking nietig verklaren op grond dat de in artikel 25 van verordening (EG) nr. 1/2003 voorziene vijfjarige termijn voor de verjaring ter zake van de oplegging van sancties is verstreken;

subsidiair, voor het geval dat de eerste vordering wordt afgewezen, de bestreden beschikking gedeeltelijk nietig verklaren voor zover Productos Derivados del Acero, SA (PRODERAC) daarin wordt beschouwd als deelneemster aan de mededingingsbeperkende overeenkomsten die in die beschikking nader worden uiteengezet, en vaststellen dat zij niet heeft deelgenomen aan de heimelijke gedragingen die haar worden verweten;

subsidiair, voor het geval dat ook de tweede vordering wordt afgewezen, de bestreden beschikking gedeeltelijk nietig verklaren voor zover daarbij de aan Productos Derivados del Acero, SA (PRODERAC) opgelegde geldboete slechts met 25 % wordt verminderd, en vaststellen dat zij op grond van de richtsnoeren voor geldboetes uit 2006 van deze boete is vrijgesteld, omdat haar onvermogen om te betalen is aangetoond;

subsidiair, voor het geval dat ook de derde vordering wordt afgewezen, de bestreden beschikking gedeeltelijk nietig verklaren voor zover daarbij de aan Productos Derivados del Acero, SA (PRODERAC) opgelegde geldboete slechts met 25 % wordt verminderd, en vaststellen dat het bedrag van die boete met 75 % wordt verlaagd;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

In de onderhavige procedure wordt opgekomen tegen dezelfde beschikking als die in zaak T-385/10, ArcelorMittal Wire France e.a./Commissie.

Ter onderbouwing van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan:

verjaring van de bevoegdheid om sancties op te leggen. In dit verband stelt verzoekster dat de bevoegdheid tot het opleggen van sancties voor heimelijke gedragingen verjaart door verloop van vijf jaar na de laatste instructiehandeling en dat na de datum van beëindiging van het kartel op 19 september 2002 en de mededeling van de punten van bezwaar op 30 september 2008 de verjaring niet is gestuit;

onjuiste toepassing van artikel 101 VWEU, artikel 53 EER-Overeenkomst en de communautaire rechtspraak over die bepalingen, aangezien:

-    verzoekster niet expliciet haar wil heeft uitgedrukt om aan de overeenkomsten of de onderling afgestemde feitelijke gedragingen deel te nemen en die wil evenmin stilzwijgend uit andere omstandigheden kan worden afgeleid;

-    verzoekster zich duidelijk en publiekelijk van de heimelijke overeenkomsten heeft gedistantieerd, aangezien haar deelname aan bijeenkomsten haar commerciële gedrag niet heeft beïnvloed. Het feit dat de heimelijke overeenkomsten niet zijn uitgevoerd, vormt het bewijs dat de deelname aan de bijeenkomsten niet van invloed is geweest op haar marktgedrag;

3.    onjuiste toepassing van punt 35 van de richtsnoeren voor geldboetes uit 2006, nu ten onrechte een beoordeling van de "ernstige en onherstelbare schade" is verricht, naar analogie van de beoordeling die in het kader van de voorlopige maatregelen plaatsvindt.

____________