Language of document : ECLI:EU:C:2021:318

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

22 april 2021 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Luchtvervoer – Compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Artikel 6 – Vertraagde vlucht – Artikel 8, lid 3 – Omleiding van een vlucht naar een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient – Begrip ‚annulering’ – Buitengewone omstandigheden – Compensatie aan luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten bij aankomst – Verplichting tot overname van de kosten van de reis tussen de daadwerkelijke luchthaven van aankomst en de luchthaven waarvoor was geboekt”

In zaak C‑826/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landesgericht Korneuburg (rechter in tweede aanleg, Korneuburg, Oostenrijk) bij beslissing van 29 oktober 2019, ingekomen bij het Hof op 13 november 2019, in de procedure

WZ

tegen

Austrian Airlines AG,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, N. Piçarra, D. Šváby (rapporteur), S. Rodin en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: P. Pikamäe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        WZ, vertegenwoordigd door F. Puschkarski, Rechtsanwältin,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch, G. Kunnert en J. Schmoll als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun, R. Pethke en N. Yerrell als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 december 2020,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 5 tot en met 9 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1, met rectificatie in PB 2006, L 365, blz. 89).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen WZ en Austrian Airlines AG over een compensatieverzoek wegens het ongemak dat is ontstaan doordat een vlucht is omgeleid naar een andere luchthaven in hetzelfde geografische gebied als de luchthaven waarvoor was geboekt.

 Toepasselijke bepalingen

3        De overwegingen 1 tot en met 4, 14 en 15 van verordening nr. 261/2004 luiden als volgt:

„(1)      Het optreden van de Gemeenschap [op het gebied van het luchtvervoer] moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.

(2)      Instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten brengen voor passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak met zich mee.

(3)      Hoewel verordening (EEG) nr. 295/91 van de Raad van 4 februari 1991 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor compensatie bij instapweigering in het geregeld luchtvervoer [(PB 1991, L 36, blz. 5)] een minimum aan bescherming voor de passagiers heeft gecreëerd, blijft het aantal passagiers aan wie tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd te hoog, evenals het aantal passagiers dat wordt getroffen door annuleringen zonder voorafgaande waarschuwing en door langdurige vertragingen.

(4)      De Gemeenschap dient derhalve de bij die verordening vastgestelde beschermingsnormen te verhogen, teneinde de rechten van de passagier uit te breiden en ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen onder geharmoniseerde voorwaarden hun bedrijf uitoefenen op een geliberaliseerde markt.

[...]

(14)      Evenals in het kader van het Verdrag van Montreal dienen de verplichtingen die worden opgelegd aan de luchtvaartmaatschappijen die de vluchten uitvoeren, te worden beperkt of uitgesloten in gevallen waarin een gebeurtenis het gevolg is van buitengewone omstandigheden die zelfs door het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Dergelijke omstandigheden kunnen zich met name voordoen in gevallen van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.

(15)      Er dient te worden geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van een of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.”

4        Artikel 2 van die verordening heeft het opschrift „Definities” en luidt:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

h)      ‚eindbestemming’: de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht; indien de geplande aankomsttijd is gerespecteerd, wordt er geen rekening gehouden met haalbare alternatieve aansluitende vluchten;

[...]

l)      ‚annulering’: het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt.”

5        Artikel 4 van deze verordening heeft als opschrift „Instapweigering” en bepaalt in lid 3 het volgende:

„Indien passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, compenseert de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert hen onmiddellijk overeenkomstig artikel 7, en biedt zij hun bijstand overeenkomstig de artikelen 8 en 9.”

6        Artikel 5 van deze verordening, met als opschrift „Annulering”, bepaalt in de leden 1 en 3:

„1.      In geval van annulering van een vlucht:

a)      wordt de betrokken passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijstand geboden als bedoeld in artikel 8;

b)      wordt de betrokken passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert bijstand geboden als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a), en artikel 9, lid 2, en – in het geval van een andere vlucht die naar redelijke verwachting ten vroegste daags na de geplande vertrektijd van de geannuleerde vlucht zal vertrekken ‐ als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), en artikel 9, lid 1, onder c);

c)      hebben de betrokken passagiers recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, tenzij

[...]

iii)      de annulering hun minder dan zeven dagen voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een andere vlucht naar hun bestemming wordt aangeboden die niet eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd vertrekt en hen minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt.

[...]

3.      Een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, is niet verplicht compensatie te betalen als bedoeld in artikel 7 indien zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.”

7        Artikel 6 van verordening nr. 261/2004, met het opschrift „Vertraging”, bepaalt:

„1. Wanneer een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert redelijkerwijs kan verwachten dat een vlucht een vertraging tot na de geplande vertrektijd oploopt, en wel

a)      van twee uur of meer voor alle vluchten van 1 500 km of minder,

b)      van drie uur of meer voor alle vluchten binnen de Gemeenschap van meer dan 1 500 km en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km, of

c)      van vier uur of meer voor alle vluchten die niet onder a) of b) vallen,

wordt de passagiers door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, bijstand geboden als bedoeld in

i)      artikel 9, lid 1, onder a), en artikel 9, lid 2, en

ii)      artikel 9, lid 1, onder b), en artikel 9, lid 1, onder c), ingeval de vertrektijd, naar redelijkerwijs wordt verwacht, ten vroegste daags na de geplande vertrektijd is, en

iii)      artikel 8, lid 1, onder a), in geval van een vertraging van ten minste vijf uur.

2.      In ieder geval volgt de aanbieding van de bijstand binnen de in dit artikel voor iedere vluchtafstand bepaalde tijdspanne.”

8        Artikel 7 van deze verordening heeft als opschrift „Recht op compensatie”. De leden 1 en 2 ervan luiden als volgt:

„1.      Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:

a)      250 EUR voor alle vluchten tot en met 1 500 km;

b)      400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1 500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km;

c)      600 EUR voor alle niet onder a) of b) vallende vluchten.

Bij de bepaling van de afstand wordt gekeken naar de laatste bestemming waar de passagier als gevolg van de instapweigering of annulering na de geplande tijd zal aankomen.

2.      Indien de passagiers een andere vlucht naar hun eindbestemming wordt aangeboden overeenkomstig artikel 8, en de aankomsttijd niet meer dan hieronder vermeld afwijkt van de geplande aankomsttijd van de oorspronkelijk geboekte vlucht:

a)      twee uur voor alle vluchten van 1500 km of minder, of

b)      drie uur voor alle vluchten binnen de Gemeenschap van meer dan 1500 km en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km, of

c)      vier uur voor alle vluchten die niet onder a) of b) vallen,

kan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de compensatiebedragen vermeld in lid 1 met 50 % verlagen.”

9        Artikel 8 van deze verordening, met als opschrift „Recht op terugbetaling of een alternatief reisplan”, luidt:

„1.      Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers de keuze tussen:

a)      –      volledige terugbetaling van het ticket binnen zeven dagen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, tegen de prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt en voor het gedeelte en de gedeelten die reeds zijn gemaakt indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft, alsmede in voorkomend geval,

–      een retourvlucht naar het eerste vertrekpunt bij de eerste gelegenheid;

b)      een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid; of

c)      een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming, op een latere datum naar keuze van de passagier, indien er plaats beschikbaar is.

[...]

3.      Wanneer, in het geval waarin een stad of regio wordt bediend door meerdere luchthavens, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert een passagier een vlucht aanbiedt naar een andere luchthaven dan die waarvoor was geboekt, draagt de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de kosten van de reis van die andere luchthaven naar de luchthaven waarvoor was geboekt of naar een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming.”

10      Artikel 9 van verordening nr. 261/2004 heeft als opschrift „Recht op verzorging” en bepaalt in lid 1 het volgende:

„Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers gratis:

[...]

c)      vervoer tussen de luchthaven en de plaats van de accommodatie (hotel of andere accommodatie).”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11      WZ heeft met één enkele reservering bij Austrian Airlines een reis geboekt bestaande uit twee vluchten die op 21 mei 2018 zouden plaatsvinden. De eerste vlucht tussen Klagenfurt (Oostenrijk) en Wenen (Oostenrijk) zou om 18.35 uur vertrekken en om 19.20 uur aankomen en de tweede tussen Wenen en Berlijn (Duitsland) zou om 21.00 uur vertrekken en zou om 22.20 uur aankomen op de luchthaven Berlin Tegel.

12      Aangezien het toestel dat de vlucht tussen Wenen en Berlijn moest uitvoeren door de weersomstandigheden tijdens de op twee na laatste rotatievlucht een vertraging opliep die gevolgen had voor de latere vluchten ervan, is de door WZ gereserveerde vlucht om 22.07 uur van de Weense luchthaven vertrokken en kon het toestel niet meer op de luchthaven van Berlin Tegel landen wegens het daar geldende verbod op nachtvluchten. Daarom is de vlucht omgeleid naar de luchthaven Berlin Schönefeld – die in de deelstaat Brandenburg (Duitsland) ligt, vlakbij de deelstaat Berlijn (Duitsland) –, waar deze om 23.18 uur is geland.

13      WZ heeft bij het Bezirksgericht Schwechat (rechter in eerste aanleg Schwechat, Oostenrijk) gevorderd Austrian Airlines te veroordelen tot betaling van een compensatie van 250 EUR krachtens artikel 5, lid 1, onder c), juncto artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004. Die vordering was ten eerste gebaseerd op de vertraagde aankomst van de vlucht (23.18 uur in plaats van 22.20 uur) en ten tweede op het feit dat Austrian Airlines niet had voldaan aan haar verplichting om verzoeker nader vervoer van de luchthaven Berlin Schönefeld naar de luchthaven Berlin Tegel aan te bieden. Volgens WZ is artikel 8, lid 3, van deze verordening niet van toepassing op zijn situatie, aangezien de luchthaven Berlin Schönefeld niet in de deelstaat Berlijn ligt.

14      In haar verweer heeft Austrian Airlines geconcludeerd tot verwerping van het beroep en daarbij gesteld dat, ten eerste, WZ zijn eindbestemming met een vertraging van slechts 58 minuten had bereikt, ten tweede, WZ zijn woning op 24 km van de luchthaven Berlin Schönefeld met een aanvullend vervoermiddel gemakkelijk kon bereiken, en, ten derde, de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004, namelijk aanzienlijke meteorologische problemen die zich tijdens de op twee na laatste rotatievlucht van het toestel hadden voorgedaan.

15      Bij vonnis van 24 juni 2019 heeft het Bezirksgericht Schwechat het beroep verworpen en daarbij geoordeeld dat ten eerste de omleiding van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vlucht geen ingrijpende wijziging van de route ervan inhield, zodat de vlucht als vertraagd en niet als geannuleerd moest worden beschouwd, en ten tweede de vlucht geen vertraging van drie uur of meer had.

16      WZ heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Landesgericht Korneuburg (rechter in tweede aanleg Korneuburg, Oostenrijk).

17      Deze rechterlijke instantie betwijfelt ten eerste of de feiten in het hoofdgeding moeten worden opgevat als een annulering of een vertraging van de vlucht dan wel als een apart geval, ten tweede of Austrian Airlines zich kan beroepen op buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 en ten derde of deze luchtvaartmaatschappij compensatie moet betalen wegens een eventuele niet-nakoming van de op haar rustende verplichting om bijstand en verzorging te bieden.

18      In die omstandigheden heeft het Landesgericht Korneuburg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 8, lid 3, van verordening [nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op twee luchthavens die zich allebei in de onmiddellijke nabijheid van een stadscentrum bevinden, maar slechts één ervan in het stadsgebied en de andere in de aangrenzende deelstaat?

2)      Moeten artikel 5, lid 1, onder c), artikel 7, lid 1, en artikel 8, lid 3, van verordening [nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat in het geval van een landing op een andere luchthaven in dezelfde stad of regio recht op compensatie wegens het annuleren van de vlucht bestaat?

3)      Moeten artikel 6, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8, lid 3, van verordening [nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat in het geval van een landing op een andere luchthaven in dezelfde stad of regio recht op compensatie wegens langdurige vertraging bestaat?

4)      Moeten de artikelen 5 en 7 en artikel 8, lid 3, van verordening [nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat om te bepalen of een passagier een tijdverlies van 3 uur of meer heeft geleden in de zin van het arrest [van 19 november 2009, Sturgeon e.a. (C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716)], de vertraging moet worden berekend aan de hand van het tijdstip van de landing op de andere luchthaven dan wel van het tijdstip waarop met het vervoer de luchthaven is bereikt waarvoor was geboekt of een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming?

5)      Moet artikel 5, lid 3, verordening van [nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij die vluchten via vluchtrotatie uitvoert, zich kan baseren op een gebeurtenis, in casu een vermindering van het aantal aankomsten wegens onweer, die zich voordeed tijdens de op twee na laatste rotatievlucht vóór de vlucht in kwestie?

6)      Moet artikel 8, lid 3, van verordening [nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij in geval van een landing op een andere luchthaven, het vervoer naar een andere plaats uit eigen beweging moet aanbieden of dat de passagier om dit vervoer moet verzoeken?

7)      Moeten artikel 7, lid 1, artikel 8, lid 3, en artikel 9, lid 1, onder c), van verordening [nr. 261/2004] aldus worden uitgelegd dat de passagier recht op compensatie heeft indien de in de artikelen 8 en 9 geregelde verplichting om bijstand en verzorging te bieden niet is nagekomen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

19      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een vlucht wordt omgeleid naar een luchthaven die dezelfde stad bedient als de luchthaven waarvoor was geboekt, de in deze bepaling bedoelde vergoeding van de kosten voor het vervoer van de passagiers tussen de twee luchthavens afhankelijk is van de voorwaarde dat de eerste luchthaven gelegen is op het grondgebied van dezelfde stad of regio als de tweede luchthaven.

20      Hoewel artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 bepaalt dat „in het geval waarin een stad of regio wordt bediend door meerdere luchthavens”, de kosten worden vergoed voor het vervoer van de passagiers tussen de luchthaven van aankomst en de luchthaven waarvoor was geboekt of een andere tussen de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert en de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming, wordt dienaangaande noch in deze bepaling, noch in artikel 2 van deze verordening, waarin voor de toepassing ervan een aantal begrippen worden gedefinieerd, noch in enige andere bepaling van die verordening, verduidelijkt wat moet worden verstaan onder „een stad of regio [die] wordt bediend door meerdere luchthavens”.

21      Bovendien moeten deze begrippen, aangezien daarvoor in artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 niet naar het nationale recht wordt verwezen, autonoom worden uitgelegd opdat ze in de Europese Unie uniform zullen worden toegepast [zie naar analogie arrest van 4 september 2014, Germanwings, C‑452/13, EU:C:2014:2141, punten 16 en 17].

22      In dit verband moet eraan worden herinnerd dat de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het Unierecht geen definitie geeft, moeten worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C‑549/07, EU:C:2008:771, punt 17).

23      Wat de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis van de begrippen „stad of regio” betreft, is het juist dat die begrippen afzonderlijk beschouwd gebieden aanduiden met een afgebakende omvang waarvan de grenzen zijn vastgelegd in grondwettelijke, wettelijke of bestuursrechtelijke normen van de staat waartoe deze gebieden behoren. Tezamen genomen in de vorm van een opsomming en verduidelijkt met de in artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 weergegeven uitdrukking „bediend door meerdere luchthavens”, moeten deze begrippen echter niet zozeer worden opgevat als een verwijzing naar een bepaald territoriaal openbaar lichaam van een lager niveau dan de staat, met een bestuurlijk of zelfs politiek karakter, maar als een verwijzing naar een grondgebied dat wordt gekenmerkt door de onmiddellijke nabijheid van luchthavens die bestemd zijn om dit gebied te bedienen.

24      Hieruit volgt dat het voor de toepassing van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 niet relevant is dat de luchthaven waar een vlucht daadwerkelijk aankomt zich op het grondgebied van een ander lager openbaar lichaam bevindt dan de luchthaven waar de vlucht volgens de boeking had moeten aankomen.

25      Een dergelijke uitlegging wordt bevestigd door de doelstellingen van verordening nr. 261/2004.

26      Ten eerste wordt met verordening nr. 261/2004, zoals blijkt uit de overwegingen 1, 2 en 4 ervan, namelijk beoogd om een hoog niveau van bescherming van passagiers en consumenten te waarborgen door hun rechten te versterken in een bepaald aantal situaties die ernstige moeilijkheden en ongemak met zich meebrengen en door hiervoor onmiddellijk en gestandaardiseerd compensatie te bieden (zie in die zin arrest van 22 juni 2016, Mennens, C‑255/15, EU:C:2016:472, punt 26).

27      Een restrictieve uitlegging van de begrippen „stad of regio” zoals verzoeker in het hoofdgeding die bepleit, in die zin dat de luchthaven waar een vlucht daadwerkelijk aankomt en die waar de vlucht volgens de boeking had moeten aankomen, zich moeten bevinden op het grondgebied van dezelfde stad of dezelfde regio, waarbij elk van deze begrippen in de zin van het nationale recht moet worden opgevat, zou betekenen dat de passagier wiens vlucht is omgeleid naar een luchthaven die wel in de buurt ligt van de luchthaven waarvoor was geboekt, maar zich op het grondgebied van een andere stad of regio bevindt, geen recht heeft op vergoeding van de vervoerskosten bedoeld in artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004, en dat het met deze richtlijn nagestreefde doel om een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen bijgevolg in gevaar komt.

28      Ten tweede heeft verordening nr. 261/2004 volgens overweging 4 ervan ook tot doel ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen onder geharmoniseerde voorwaarden hun bedrijf uitoefenen op een geliberaliseerde markt. De voorkeur geven aan een restrictieve uitlegging van de begrippen „stad of regio” zoals in het vorige punt uiteengezet, zou echter tot gevolg hebben dat het van de grondwettelijke, wettelijke of bestuursrechtelijke normen van elke staat afzonderlijk afhangt of de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert krachtens artikel 8, lid 3, van die verordening de vervoerskosten draagt.

29      Ten slotte zou die restrictieve uitlegging van de begrippen „stad of regio [die] wordt bediend door meerdere luchthavens” aan artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 zijn nuttige werking ontnemen. Het zou voor de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert immers bijzonder moeilijk of zelfs onmogelijk zijn om de passagier een omleiding van de vlucht aan te bieden naar een alternatieve luchthaven die zich bevindt buiten het grondgebied van de stad of regio waar de luchthaven waarvoor was geboekt gelegen is, ook al zou deze alternatieve luchthaven zich in de onmiddellijke nabijheid van het grondgebied van bedoelde stad of regio bevinden.

30      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een vlucht wordt omgeleid naar een luchthaven die dezelfde stad bedient als de luchthaven waarvoor was geboekt, de in deze bepaling bedoelde vergoeding van de kosten voor het vervoer van de passagiers tussen de twee luchthavens niet afhankelijk is van de voorwaarde dat de eerste luchthaven gelegen is op het grondgebied van dezelfde stad of regio als de tweede luchthaven.

 Tweede en derde vraag

31      Met zijn tweede en derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 5, lid 1, onder c), artikel 7, lid 1, en artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer een omgeleide vlucht niet landt op de luchthaven waarvoor was geboekt maar op een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, de passagier daaraan een recht op compensatie kan ontlenen wegens annulering of langdurige vertraging van die vlucht.

32      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de verwijzende rechter in de verwijzingsbeslissing ook verwijst naar artikel 6, lid 1, van verordening nr. 261/2004, dat betrekking heeft op vluchten die met een langdurige vertraging vertrekken. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt echter dat de verwijzende rechter zich in werkelijkheid afvraagt of een passagier aan een omgeleide vlucht die landt op een alternatieve luchthaven in de onmiddellijke nabijheid van het gebied waar de luchthaven ligt die aanvankelijk de bestemming vormde, een recht op compensatie kan ontlenen, hetzij wegens annulering van de vlucht in de zin van artikel 5, lid 1, onder c), van deze verordening, hetzij wegens een langdurige vertraging bij aankomst van drie uur of meer in de zin van het arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a. (C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716). Bijgevolg is artikel 6, lid 1, van verordening nr. 261/2004 niet relevant om de verwijzende rechter een antwoord te geven dat nuttig kan zijn voor de beslechting van het hoofdgeding.

33      Na deze verduidelijking moet er in de eerste plaats aan worden herinnerd dat artikel 2, onder l), van deze verordening „annulering” definieert als „het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt”.

34      In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat een vlucht in wezen bestaat in een luchtvervoerhandeling – en dus in zekere zin een „onderdeel” van dit vervoer vormt – die wordt uitgevoerd door een luchtvaartmaatschappij die het traject ervan vaststelt (arrest van 10 juli 2008, Emirates Airlines, C‑173/07, EU:C:2008:400, punt 40). Bovendien heeft het Hof verduidelijkt dat het traject een essentieel onderdeel vormt van de vlucht, die wordt uitgevoerd volgens een vooraf door de vervoerder vastgestelde planning (arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716, punt 30).

35      Aangezien de term „traject” dus verwijst naar de door het vliegtuig te volgen weg van de luchthaven van vertrek naar de luchthaven van bestemming, die volgens een welbepaald tijdschema moet worden afgelegd, is het, om een vlucht als uitgevoerd te kunnen beschouwen, dus niet voldoende dat het vliegtuig overeenkomstig het geplande traject is vertrokken, maar moet het ook de tot dat traject behorende bestemming hebben bereikt (arrest van 13 oktober 2011, Sousa Rodríguez e.a., C‑83/10, EU:C:2011:652, punt 28).

36      Een vlucht kan dus niet worden geacht te zijn uitgevoerd wanneer hij is omgeleid naar een andere dan de luchthaven van bestemming waarvoor was geboekt, zodat deze vlucht in beginsel moet worden beschouwd als een geannuleerde vlucht in de zin van artikel 2, onder l), van verordening nr. 261/2004, waarvoor een recht op compensatie kan ontstaan uit hoofde van artikel 5, lid 1, onder c), juncto artikel 7 van die verordening.

37      In het bijzondere geval waarin de luchthaven waarnaar de vlucht is omgeleid, dezelfde stad of regio bedient als de luchthaven waar de vlucht volgens de boeking had moeten aankomen, zou het echter niet in overeenstemming zijn met het doel van deze verordening noch met het beginsel van gelijke behandeling om het omleiden van de vlucht gelijk te stellen met een annulering van de vlucht.

38      Om te beginnen dient immers te worden opgemerkt dat verordening nr. 261/2004 niet alleen als hoofddoel heeft om, zoals in punt 26 van dit arrest in herinnering is gebracht, een hoog niveau van bescherming van de passagiers en de consumenten te waarborgen, maar dat deze verordening ook impliciete secundaire doelstellingen nastreeft, waaronder het daaraan voorafgaande terugbrengen van het aantal annuleringen van vluchten (zie in die zin arrest van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C‑344/04, EU:C:2006:10, punt 83).

39      Bovendien dient daaraan te worden toegevoegd dat de Uniewetgever met de vaststelling van die verordening ook de belangen van de luchtreizigers met die van de luchtvaartmaatschappijen heeft willen verzoenen (arresten van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716, punt 67, en 23 oktober 2012, Nelson e.a., C‑581/10 en C‑629/10, EU:C:2012:657, punt 39).

40      In dit verband moet worden vastgesteld dat met artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen tegen de achtergrond van de overwegingen 1 tot en met 4 ervan, een specifiek doel wordt nagestreefd aangezien deze bepaling ertoe strekt om ernstige moeilijkheden en ongemak te voorkomen die de passagier zou kunnen ondervinden ingeval de vlucht wordt geannuleerd – en niet om de gevolgen van dat ongemak te compenseren – door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert van deze annulering te weerhouden en hem een zekere ruimte te bieden om de passagier een alternatief reisplan naar zijn eindbestemming aan te bieden door diens vlucht om te leiden naar een alternatieve luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, en de kosten te dragen van het vervoer van deze luchthaven naar de luchthaven waarvoor was geboekt of naar een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming.

41      Voorts is het vaste rechtspraak dat elke Unierechtelijke handeling in overeenstemming met het gehele primaire recht dient te worden uitgelegd, daaronder begrepen het beginsel van gelijke behandeling, dat vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is (arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716, punt 48).

42      Het zou in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling om een vlucht die wordt omgeleid van de luchthaven waarvoor was geboekt naar een andere luchthaven die echter dezelfde stad of regio bedient, gelijk te stellen met een geannuleerde vlucht. Zoals de advocaat-generaal in de punten 59 en 60 van zijn conclusie heeft opgemerkt, leidt een dergelijke gelijkstelling er immers toe dat aan de passagier van die vlucht een recht op compensatie wordt toegekend op grond van artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7 van verordening nr. 261/2004, ook wanneer de passagier na het vervoer naar de luchthaven waarvoor was geboekt of naar een andere overeengekomen nabijgelegen bestemming met een vertraging van minder dan drie uur aankomt, terwijl de passagier die met een vertraging van minder dan drie uur aankomt op de luchthaven waarvoor was geboekt, geen recht heeft op die compensatie, ook al heeft deze passagier een vergelijkbaar ongemak ondervonden als de eerste passagier.

43      In de tweede plaats doen zich bij de omleiding van een vlucht naar een alternatieve luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, daarentegen ernstige moeilijkheden en ongemakken voor wanneer de passagier bij aankomst een langdurige vertraging heeft opgelopen en zijn eindbestemming bereikt met een vertraging van drie uur of meer ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd. In die situatie heeft de passagier in beginsel recht op compensatie krachtens verordening nr. 261/2004 wanneer hij bij aankomst een langdurige vertraging van drie uur of meer heeft opgelopen in de zin van het arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a. (C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716).

44      Gelet op een en ander moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 1, onder c), artikel 7, lid 1, en artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer een omgeleide vlucht niet landt op de luchthaven waarvoor was geboekt maar op een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, de passagier daaraan geen recht op compensatie kan ontlenen wegens annulering van die vlucht. De passagier van een vlucht die wordt omgeleid naar een alternatieve luchthaven die dezelfde stad of regio bedient als de luchthaven waarvoor oorspronkelijk was geboekt, heeft daarentegen in beginsel recht op compensatie krachtens deze verordening wanneer hij zijn eindbestemming minstens drie uur later bereikt dan het aankomsttijdstip dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert aanvankelijk had gepland.

 Vierde vraag

45      Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of de artikelen 5 en 7 en artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moeten worden uitgelegd dat om de duur te bepalen van de vertraging bij aankomst van een passagier van een omgeleide vlucht die niet is geland op de luchthaven waarvoor was geboekt maar op een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, moet worden uitgegaan van de aankomsttijd op de alternatieve luchthaven dan wel van het tijdstip waarop de passagier na aanvullend vervoer de luchthaven waarvoor was geboekt, heeft bereikt, of in voorkomend geval, een met de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert overeengekomen andere nabijgelegen bestemming.

46      In de eerste plaats volgt uit de bewoordingen van artikel 5, lid 1, onder c), en de artikelen 7 en 8 van verordening nr. 261/2004 dat deze bepalingen verwijzen naar het begrip „eindbestemming”, dat in artikel 2, onder h), van deze verordening wordt gedefinieerd als de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht.

47      In de tweede plaats heeft het Hof verduidelijkt dat het door het tijdverlies veroorzaakte ongemak zich voordoet bij aankomst op de eindbestemming, zodat de omvang van de vertraging met het oog op de in artikel 7 van verordening nr. 261/2004 toegekende compensatie moet worden beoordeeld ten opzichte van het geplande tijdstip van aankomst op die bestemming (arrest van 26 februari 2013, Folkerts, C‑11/11, EU:C:2013:106, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak), met dien verstande dat het daarbij gaat om het tijdstip dat is vastgelegd in het vluchtschema en dat is vermeld op het ticket dat de betrokken passagier bij zich heeft (beschikking van 1 oktober 2020, FP Passenger Service, C‑654/19, EU:C:2020:770, punt 25).

48      Om de duur van de vertraging bij aankomst te bepalen van een passagier van een omgeleide vlucht die niet is geland op de luchthaven waarvoor was geboekt maar op een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, moet dus worden uitgegaan van het tijdstip waarop de passagier na aanvullend vervoer de luchthaven waarvoor was geboekt, heeft bereikt, of in voorkomend geval, een met de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert overeengekomen andere nabijgelegen bestemming.

49      Gelet op een en ander moeten de artikelen 5 en 7 en artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus worden uitgelegd dat om de duur te bepalen van de vertraging bij aankomst van een passagier van een omgeleide vlucht die niet is geland op de luchthaven waarvoor was geboekt maar op een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop de passagier na aanvullend vervoer de luchthaven waarvoor was geboekt daadwerkelijk heeft bereikt, of in voorkomend geval, een met de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert overeengekomen andere nabijgelegen bestemming.

 Vijfde vraag

50      Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, teneinde vrijgesteld te worden van haar verplichting de passagiers te compenseren in geval van langdurige vertraging bij aankomst, een beroep kan doen op een buitengewone omstandigheid waardoor niet deze vertraagde vlucht is getroffen, maar een eerdere vlucht die zijzelf met hetzelfde luchtvaartuig in het kader van de op twee na laatste rotatie ervan heeft uitgevoerd.

51      Vooraf moet worden opgemerkt dat de omvang van de vertraging bij aankomst die in het hoofdgeding aan de orde is, niet met zekerheid blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt. In die situatie, en onverminderd de vaststelling van deze omvang die de verwijzende rechter met inachtneming van het antwoord op de vierde vraag zal verrichten, moet bij de beantwoording van de vijfde vraag worden uitgegaan van de premisse dat de vlucht een langdurige vertraging heeft opgelopen.

52      In herinnering moet worden gebracht dat een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert overeenkomstig artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 kan worden vrijgesteld van haar verplichting om de passagiers krachtens artikel 5, lid 1, en artikel 7 van verordening nr. 261/2004 te compenseren indien zij onder meer kan aantonen dat de annulering of de langdurige vertraging van de betrokken vlucht te wijten is aan „buitengewone omstandigheden”.

53      In dit verband moet ten eerste worden opgemerkt dat noch de overwegingen 14 en 15, noch artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 de mogelijkheid voor de luchtvaartmaatschappijen die de vlucht uitvoeren om zich op een „buitengewone omstandigheid” te beroepen, beperken tot enkel het geval waarin deze omstandigheid de vertraagde of geannuleerde vlucht heeft getroffen, met uitsluiting van het geval waarin die omstandigheid betrekking had op een eerdere vlucht die door hetzelfde luchtvaartuig is uitgevoerd (arrest van 11 juni 2020, Transportes Aéreos Portugueses, C‑74/19, EU:C:2020:460, punt 51).

54      Ten tweede vereist de afweging van de belangen van de luchtreizigers tegen die van de luchtvaartmaatschappijen, welke afweging, zoals blijkt uit punt 39 van dit arrest, ten grondslag lag aan de vaststelling van verordening nr. 261/2004, dat rekening wordt gehouden met de wijze waarop de luchtvaartuigen door de luchtvaartmaatschappijen worden geëxploiteerd, en in het bijzonder met de omstandigheid dat hetzelfde luchtvaartuig op één dag meerdere opeenvolgende vluchten kan uitvoeren, waardoor elke buitengewone omstandigheid die dat luchtvaartuig op een eerdere vlucht treft, gevolgen heeft voor de latere vlucht of vluchten ervan (arrest van 11 juni 2020, Transportes Aéreos Portugueses, C‑74/19, EU:C:2020:460, punt 52).

55      Bijgevolg moet de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, teneinde vrijgesteld te worden van haar verplichting de passagiers te compenseren in geval van langdurige vertraging of annulering van een vlucht, een beroep kunnen doen op een „buitengewone omstandigheid” die gevolgen heeft gehad voor een eerdere vlucht die zijzelf met hetzelfde luchtvaartuig heeft uitgevoerd in het kader van de op twee na laatste rotatie van dit toestel (zie naar analogie arrest van 11 juni 2020, Transportes Aéreos Portugueses, C‑74/19, EU:C:2020:460, punt 53).

56      Gelet op niet alleen de in overweging 1 van verordening nr. 261/2004 vermelde doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen, maar ook de bewoordingen van artikel 5, lid 3, van deze verordening, veronderstelt een beroep op een dergelijke buitengewone omstandigheid niettemin dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid waardoor een eerdere vlucht is getroffen en de vertraging of de annulering van een latere vlucht. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen aan de hand van de feitelijke gegevens waarover hij beschikt. Daarbij dient hij met name rekening te houden met de wijze waarop het betrokken luchtvaartuig wordt geëxploiteerd (zie in die zin arrest van 11 juni 2020, Transportes Aéreos Portugueses, C‑74/19, EU:C:2020:460, punt 54).

57      Gelet op een en ander moet op de vijfde vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, teneinde vrijgesteld te worden van haar verplichting de passagiers te compenseren in geval van langdurige vertraging bij aankomst, een beroep kan doen op een buitengewone omstandigheid waardoor niet deze vertraagde vlucht is getroffen, maar een eerdere vlucht die zijzelf met hetzelfde luchtvaartuig in het kader van de op twee na laatste rotatie ervan heeft uitgevoerd, op voorwaarde dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de langdurige vertraging van de latere vlucht bij aankomst. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen. Daarbij dient hij met name rekening te houden met de wijze waarop het betreffende luchtvaartuig door de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert wordt geëxploiteerd.

 Zesde vraag

58      Met zijn zesde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een omgeleide vlucht niet landt op de luchthaven waarvoor was geboekt maar op een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de passagiers uit eigen beweging moet aanbieden om de kosten te dragen voor het vervoer naar de luchthaven waarvoor was geboekt of, in voorkomend geval, naar een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming.

59      Er zij aan herinnerd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert en een passagier een vlucht aanbiedt naar een luchthaven die oorspronkelijk niet de bestemming vormde maar wel dezelfde stad of regio bedient, volgens de bewoordingen van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 „de kosten [draagt] van de reis van die andere luchthaven naar de luchthaven waarvoor was geboekt of naar een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming”.

60      Hoewel uit de bewoordingen van deze bepaling uitdrukkelijk blijkt dat de passagiers daarin het recht wordt verleend op een reiskostenvergoeding door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, blijkt uit deze bepaling, zoals de advocaat-generaal in punt 63 van zijn conclusie heeft opgemerkt, niet of de luchtvaartmaatschappij de passagiers uit eigen beweging moet aanbieden deze reiskosten te dragen.

61      Uit vaste rechtspraak volgt echter dat bepalingen die rechten verlenen aan luchtreizigers ruim moeten worden uitgelegd (arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716, punt 45).

62      Bovendien moet ten behoeve van deze uitlegging rekening worden gehouden met de in punt 26 van dit arrest in herinnering gebrachte doelstelling van verordening nr. 261/2004, te weten het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de passagiers.

63      Artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004, gelezen tegen de achtergrond van de overwegingen 1 en 2 van die verordening, moet bijgevolg aldus worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert en de passagier als bestemming een luchthaven heeft aangeboden die niet die is waarvoor was geboekt maar wel dezelfde stad of regio bedient, uit eigen beweging de kosten moet dragen voor het vervoer van deze passagier van de aankomstluchthaven naar de luchthaven waarvoor was geboekt of naar een andere met die passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming.

64      Het omleiden van een vlucht naar een luchthaven waarvoor niet was geboekt, maar die wel dezelfde stad of regio bedient, kan voor de betrokken passagiers immers ongemak veroorzaken, met name wanneer het vervoer naar de oorspronkelijk geplande luchthaven duur en ingewikkeld kan blijken, hetzij omdat de alternatieve luchthaven als zodanig minder goed bereikbaar is dan de luchthaven waar de vlucht had moeten aankomen, hetzij omdat door de landing van de omgeleide vlucht laat op de dag het vervoersaanbod voor het afleggen van de reis beperkt is.

65      Deze uitlegging doet overigens niet af aan de afweging van de belangen van de luchtreizigers en die van de luchtvaartmaatschappijen die de vluchten uitvoeren, welke afweging, zoals in punt 39 van dit arrest in herinnering is gebracht, aan de vaststelling van verordening nr. 261/2004 ten grondslag lag. Die uitlegging waarborgt immers voor eerstgenoemden dat zij na de landing op de alternatieve luchthaven zullen worden vervoerd naar de luchthaven waarvoor was geboekt of naar een andere met de luchtvaartmaatschappij overeengekomen nabijgelegen bestemming, terwijl laatstgenoemden zich daardoor aan de verplichting kunnen onttrekken om de in artikel 7 van die verordening bedoelde compensatie te betalen door ervoor te zorgen dat de passagiers de luchthaven waarvoor was geboekt of een andere met de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert overeengekomen nabijgelegen bestemming kunnen bereiken, zonder een vertraging van drie uur of meer ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op te lopen.

66      Gelet op een en ander moet op de zesde vraag worden geantwoord dat artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een omgeleide vlucht niet landt op de luchthaven waarvoor was geboekt maar op een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de passagiers uit eigen beweging moet aanbieden om de kosten te dragen voor het vervoer naar de luchthaven waarvoor was geboekt of, in voorkomend geval, naar een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming.

 Zevende vraag

67      Met zijn zevende vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de niet-nakoming van de verplichtingen om bijstand en verzorging te bieden, die ingevolge die bepaling rusten op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, op grond van artikel 7, lid 1, van die verordening recht kan geven op compensatie in de vorm van een vast bedrag.

68      Vooraf moet worden opgemerkt dat de verwijzende rechter in de verwijzingsbeslissing tevens verwijst naar artikel 9, lid 1, onder c), van verordening nr. 261/2004, dat bepaalt dat passagiers gratis vervoer krijgen tussen de luchthaven en de plaats van accommodatie wanneer in deze verordening naar deze bepaling wordt verwezen, dat wil zeggen wanneer is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, lid 3, of artikel 5, lid 1, onder b), of artikel 6, lid 1, ii), van die verordening. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt echter dat de verwijzende rechter zich in werkelijkheid afvraagt of het feit dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert haar in artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 neergelegde verplichting niet is nagekomen om de kosten te dragen die een passagier maakt voor de reis tussen de aankomstluchthaven en de luchthaven waarvoor was geboekt of een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming, op grond van artikel 7, lid 1, van die verordening recht kan geven op compensatie in de vorm van een vast bedrag.

69      In de eerste plaats moet eraan worden herinnerd dat wanneer een luchtvervoerder de krachtens artikel 8 van verordening nr. 261/2004 op hem rustende verplichtingen niet nakomt, de luchtreizigers aanspraak kunnen maken op een recht op compensatie (zie in die zin arrest van 13 oktober 2011, Sousa Rodríguez e.a., C‑83/10, EU:C:2011:652, punt 44).

70      In de tweede plaats kan een luchtreiziger als vergoeding voor de niet-nakoming door de luchtvaartmaatschappij van haar in artikel 5, lid 1, onder b), en artikel 9, van verordening nr. 261/2004 bedoelde verplichting tot verzorging, enkel de terugbetaling verkrijgen van de bedragen die, gelet op de bijzondere omstandigheden van elk geval, noodzakelijk, passend en redelijk blijken ter compensatie van het verzuim van de luchtvaartmaatschappij om de verzorging van de betrokken luchtreiziger voor haar rekening te nemen (arrest van 31 januari 2013, McDonagh, C‑12/11, EU:C:2013:43, punt 51).

71      Zoals de advocaat-generaal in punt 77 van zijn conclusie heeft opgemerkt, moet het compensatiebedrag dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert verschuldigd is, dus overeenkomen met de door de betrokken passagier gemaakte kosten. Dat sluit per definitie uit dat een compensatie in de vorm van een vast bedrag wordt toegekend zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004.

72      Uit het voorgaande volgt dat de niet-nakoming van de in artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 neergelegde verplichting om de kosten te dragen van de reis tussen de werkelijke aankomstluchthaven en de luchthaven waarvoor was geboekt of een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming, de passagier recht geeft op terugbetaling van de bedragen die, gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, noodzakelijk, passend en redelijk blijken ter compensatie van het verzuim van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert om de verzorging van die passagier op zich te nemen.

73      Gelet op een en ander moet op de zevende vraag worden geantwoord dat artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert haar verplichting niet nakomt om de kosten te dragen die een passagier maakt voor de reis tussen de aankomstluchthaven en de luchthaven waarvoor was geboekt of een andere met de passagier overeengekomen bestemming, dit niet meebrengt dat deze passagier op grond van artikel 7, lid 1, van die verordening recht heeft op compensatie in de vorm van een vast bedrag. Deze niet-nakoming geeft die passagier daarentegen wel recht op terugbetaling van de door hem gedane uitgaven die, gelet op de bijzondere omstandigheden van elk geval, noodzakelijk, passend en redelijk blijken om het verzuim van de luchtvaartmaatschappij goed te maken.

 Kosten

74      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 8, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een vlucht wordt omgeleid naar een luchthaven die dezelfde stad bedient als de luchthaven waarvoor was geboekt, de in deze bepaling bedoelde vergoeding van de kosten voor het vervoer van de passagiers tussen de twee luchthavens niet afhankelijk is van de voorwaarde dat de eerste luchthaven gelegen is op het grondgebied van dezelfde stad of regio als de tweede luchthaven.

2)      Artikel 5, lid 1, onder c), artikel 7, lid 1, en artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer een omgeleide vlucht niet landt op de luchthaven waarvoor was geboekt maar op een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, de passagier daaraan geen recht op compensatie kan ontlenen wegens annulering van die vlucht. De passagier van een vlucht die wordt omgeleid naar een alternatieve luchthaven die dezelfde stad of regio bedient als de luchthaven waarvoor oorspronkelijk was geboekt, heeft daarentegen in beginsel recht op compensatie krachtens deze verordening wanneer hij zijn eindbestemming minstens drie uur later bereikt dan het aankomsttijdstip dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert aanvankelijk had gepland.

3)      De artikelen 5 en 7 en artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 moeten aldus worden uitgelegd dat om de duur te bepalen van de vertraging bij aankomst van een passagier van een omgeleide vlucht die niet is geland op de luchthaven waarvoor was geboekt maar op een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop de passagier na aanvullend vervoer de luchthaven waarvoor was geboekt daadwerkelijk heeft bereikt, of in voorkomend geval, een met de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert overeengekomen andere nabijgelegen bestemming.

4)      Artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 moet aldus worden uitgelegd dat een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, teneinde vrijgesteld te worden van haar verplichting de passagiers te compenseren in geval van langdurige vertraging bij aankomst, een beroep kan doen op een buitengewone omstandigheid waardoor niet deze vertraagde vlucht is getroffen, maar een eerdere vlucht die zijzelf met hetzelfde luchtvaartuig in het kader van de op twee na laatste rotatie ervan heeft uitgevoerd, op voorwaarde dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen deze omstandigheid en de langdurige vertraging van de latere vlucht bij aankomst. Het staat aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen. Daarbij dient hij met name rekening te houden met de wijze waarop het betreffende luchtvaartuig door de betrokken luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert wordt geëxploiteerd.

5)      Artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een omgeleide vlucht niet landt op de luchthaven waarvoor was geboekt maar op een andere luchthaven die dezelfde stad of regio bedient, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert de passagiers uit eigen beweging moet aanbieden om de kosten te dragen voor het vervoer naar de luchthaven waarvoor was geboekt of, in voorkomend geval, naar een andere met de passagier overeengekomen nabijgelegen bestemming.

6)      Artikel 8, lid 3, van verordening nr. 261/2004 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert haar verplichting niet nakomt om de kosten te dragen die een passagier maakt voor de reis tussen de aankomstluchthaven en de luchthaven waarvoor was geboekt of een andere met de passagier overeengekomen bestemming, dit niet meebrengt dat deze passagier op grond van artikel 7, lid 1, van die verordening recht heeft op compensatie in de vorm van een vast bedrag. Deze niet-nakoming geeft die passagier daarentegen wel recht op terugbetaling van de door hem gedane uitgaven die, gelet op de bijzondere omstandigheden van elk geval, noodzakelijk, passend en redelijk blijken om het verzuim van de luchtvaartmaatschappij goed te maken.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.