Language of document : ECLI:EU:T:2022:541

Zaak C‑520/07 P

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

MTU Friedrichshafen GmbH

„Hogere voorziening – Herstructureringssteun – Beschikking waarbij terugvordering van met gemeenschappelijke markt onverenigbare steun wordt gelast – Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 – Hoofdelijke aansprakelijkheid”

Samenvatting van het arrest

Steunmaatregelen van de staten – Beschikking van Commissie houdende vaststelling dat steun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt en houdende bevel tot terugvordering ervan – Mogelijkheid voor Commissie om beschikking te baseren op beschikbare informatie

(Art. 88, lid 2, EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 13, lid 1, en 14, lid 1)

Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG geeft de Commissie de bevoegdheid om, ingeval dat zij vaststelt dat steunmaatregelen zijn ingevoerd of gewijzigd zonder dat zij zijn aangemeld, een beschikking te geven waarin zij op grond van de beschikbare informatie haar standpunt bepaalt over de verenigbaarheid of onverenigbaarheid hiervan met de gemeenschappelijke markt, wanneer zij te maken heeft met een lidstaat die zijn plicht tot samenwerking verzuimt en heeft nagelaten informatie te verstrekken, zoals zij had bevolen. Bovendien kan in voorkomend geval bij deze beschikking onder de in artikel 14 van deze verordening bepaalde voorwaarden terugvordering van het reeds uitgekeerde steunbedrag worden verlangd.

Deze mogelijkheid voor de Commissie kan evenwel niet aldus worden uitgelegd dat zij volledig wordt ontslagen van de verplichting om haar beschikkingen te baseren op gegevens met een bepaalde mate van betrouwbaarheid en samenhang die haar conclusies kunnen onderbouwen. De Commissie dient zich dus ten minste ervan te vergewissen dat de informatie waarover zij beschikt, ook al is deze onvolledig en fragmentarisch, een voldoende basis vormt om vast te stellen dat een onderneming een voordeel heeft gekregen dat staatssteun oplevert.

Deze overwegingen gelden des te meer wanneer de Commissie gelast dat de steun wordt teruggevorderd van de ontvanger, aangezien een dergelijke terugbetaling er juist op is gericht de verstoring van de mededinging die voortkomt uit een bepaald concurrentievoordeel, op te heffen en aldus de toestand van vóór de steunverlening te herstellen.

De Commissie mag aldus niet veronderstellen dat een onderneming heeft geprofiteerd van een voordeel dat staatssteun oplevert, door simpelweg uit te gaan van een negatief vermoeden dat is gebaseerd op het ontbreken van informatie die tot de tegengestelde conclusie kan leiden, bij gebreke van andere gegevens die het bestaan van een dergelijk voordeel concreet kunnen aantonen.

(cf. punten 54-58)