Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 23 februari 2021 door Maen Haikal tegen het arrest van het Gerecht van 16 december 2020 in zaak T-189/19, Maen Haikal / Raad van de Europese Unie

(Zaak C-113/21 P)

Procestaal: Bulgaars

Partijen

Rekwirant: Маеn Haikal (vertegenwoordiger: S. Koev, advokat)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de onderhavige hogere voorziening in haar geheel ontvankelijk en gegrond verklaren, alsook alle daarin aangevoerde middelen gegrond verklaren;

vaststellen dat het bestreden arrest van het Gerecht in zijn geheel kan worden vernietigd;

uitvoeringsbesluit (GBVB) 2019/87 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië nietig verklaren, voor zover beide besluiten Maen Haikal betreffen;

uitvoeringsverordening (EU) 2019/851 van de Raad van 21 januari 2019 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/20122 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië nietig verklaren, voor zover beide verordeningen Maen Haikal betreffen;

besluit (GBVB) 2019/806 van de Raad van 17 mei 2019 tot wijziging van besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië nietig verklaren, voor zover het Maen Haikal betreft;

uitvoeringsverordening (EU) 2019/7983 van de Raad van 17 mei 2019 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië nietig verklaren, voor zover de verordening Maen Haikal betreft;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in alle kosten van rekwirant, alsmede in alle uitgaven, honoraria enz. die verband houden met de vertegenwoordiging in rechte.

Middelen en voornaamste argumenten

1.    Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Raad het vermoeden dat de betrokkene de status heeft van vooraanstaand zakenman die in Syrië actief is, juist heeft toegepast, hoewel er voor dit vermoeden geen rechtsgrondslag is en het onevenredig is in het licht van het doel waarin de wet voorziet.

2.    Schending van het evenredigheidsbeginsel (artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).

3.    Niet-inachtneming van de bewijsregels, aangezien er geen bewijzen zijn aangevoerd voor de toepassing van het vermoeden en het buiten toepassing laten van artikel 27, lid 3, en artikel 28, lid 3, van besluit 2013/255, zoals gewijzigd bij besluit 2015/1836.

4.    Beoordelingsfout, waarvan blijkt uit de handeling van de Raad waarbij rekwirants naam van de sanctielijsten werd geschrapt.

____________

1 PB 2019, L 18 I, blz. 4.

2 PB 2012, L 16, blz. 1.

3 PB 2019, L 132, blz. 1.