Language of document : ECLI:EU:C:2024:267

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

T. ĆAPETA

van 21 maart 2024 (1)

Zaak C224/23 P

Penya Barça Lyon „Plus que des supporters” (PBL),

Issam Abdelmouine

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Staatssteun – Vermeende steun ten gunste van Paris Saint-Germain FC – Verordening (EU) 2015/1589 – Artikel 1, onder h) – Artikel 24, lid 2 – Begrip ‚belanghebbende’ – Reikwijdte van het begrip ‚belang’ van een persoon, onderneming of ondernemersvereniging – Noodzaak van een oorzakelijk verband tussen de belangen van deze partijen en de toekenning van steun”






I.      Inleiding

1.        Issam Abdelmouine is een trotse fan van FC Barcelona en socio (lid) van deze voetbalclub. Samen met Penya Barça Lyon „Plus que des supporters” (hierna: „PBL”), een Franse vereniging van fans van FC Barcelona, heeft hij bij de Europese Commissie een klacht ingediend wegens vermeende onrechtmatige staatssteun van Frankrijk in de vorm van de niet-handhaving van bepaalde regels inzake financiële fair play van de Union of European Football Associations (hierna: „UEFA”). Door deze niet-handhaving was Paris Saint-Germain FC volgens hem in staat geweest om de voetballer Lionel Messi van FC Barcelona te contracteren.

2.        De Commissie heeft op die klacht geantwoord via een brief waarin zij uitlegde dat deze correspondentie niet als een „formele klacht”(2) kon worden behandeld, aangezien Abdelmouine niet de status van „belanghebbende” in de zin van de procedureverordening had.(3)

3.        In het arrest van 8 februari 2023, PBL en WA/Commissie (T‑538/21, niet gepubliceerd, EU:T:2023:53; hierna: „bestreden arrest”), dat voortvloeit uit de tegen die brief ingeleide nietigverklaringsprocedure, heeft het Gerecht het standpunt van de Commissie bevestigd dat Abdelmouine niet kon worden erkend als „belanghebbende” in de zin van de procedureverordening.

4.        In de onderhavige hogere voorziening dient het Hof de vereisten te verduidelijken die ten grondslag liggen aan het begrip „belanghebbende” in het kader van de procedure inzake klachten over staatssteun.

II.    Voorgeschiedenis van het geding

A.      Klacht bij de Commissie en litigieuze brief

5.        De voor deze hogere voorziening relevante feiten en juridische voorgeschiedenis kunnen als volgt worden samengevat.

6.        Op 8 augustus 2021 kondigde FC Barcelona het vertrek van Lionel Messi naar Paris Saint-Germain FC aan.

7.        Diezelfde dag heeft Abdelmouine bij de Commissie een klacht ingediend over vermeende onrechtmatige staatssteun aan Paris Saint-Germain FC door de Ligue de Football Professionnel (Franse liga voor profvoetbal) en zijn administratieve toezichthoudende instantie in de vorm van een tijdelijke opschorting van de handhaving door de Fédération Française de Football (Franse voetbalbond) van de UEFA Club Licensing and Financial Fair Play Regulations.(4)

8.        Volgens Abdelmouine heeft deze beslissing tot niet-handhaving geleid tot een verstoring van de door de profvoetbalorganisaties in Spanje en Frankrijk toegepaste regels, die de mededinging ongunstig heeft beïnvloed en Paris Saint-Germain FC in staat heeft gesteld Lionel Messi aan te werven.

9.        Bij brief van 1 september 2021 heeft de Commissie geantwoord op de klacht van Abdelmouine (hierna: „litigieus besluit”).(5)

10.      Het relevante deel van het litigieuze besluit luidt als volgt:

„Volgens artikel 24, lid 2, van [de procedureverordening] kunnen alleen belanghebbenden een formele klacht indienen. Een belanghebbende is een lidstaat of een persoon, onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de toekenning van steun kunnen worden geraakt, in het bijzonder de begunstigde van de steun, concurrerende ondernemingen en beroepsverenigingen. [...]

U hebt de klacht ingediend in uw hoedanigheid van lid (socio) van [FC Barcelona]. Een dergelijk lid is noch een concurrent van Paris Saint-Germain FC, noch een beroepsvereniging. Hoewel de definitie van een ‚belanghebbende’ niet uitsluitend beperkt is tot concurrenten van de begunstigde van de steun, wordt een persoon die louter algemene of onrechtstreekse belangen bij een maatregel heeft, door dit enkele feit niet als belanghebbende gekwalificeerd, aangezien daaruit niet blijkt dat zijn situatie daadwerkelijk is aangetast. Zo verleent de status van aandeelhouder van een onderneming die concurreert met een begunstigde van de steun, deze persoon geen eigen belang dat losstaat van dat van de betrokken onderneming. Deze aandeelhouder kan zijn belangen met betrekking tot de betrokken maatregel alleen verdedigen door zijn rechten als lid van deze onderneming uit te oefenen, die zelf het recht kan hebben om een klacht in te dienen. De status van belanghebbende strekt zich niet uit tot alle personen die kunnen worden geraakt door een vermindering van de jaarlijkse nettowinst of het jaarlijkse nettoverlies van een onderneming. De situatie van de leden (socios) van [FC Barcelona], die is georganiseerd als een non-profitorganisatie, is in dat opzicht vergelijkbaar met die van aandeelhouders van een onderneming, aangezien zij slechts een onrechtstreeks belang bij de maatregel in kwestie kunnen aanvoeren, namelijk via [FC Barcelona].

Aangezien u derhalve niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, kan het door u ingediende document niet worden behandeld als een formele klacht in de zin van artikel 24, lid 2, van [de procedureverordening].”

B.      Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

11.      Bij verzoekschrift van 24 september 2021 hebben PBL en Abdelmouine (hierna samen: „rekwiranten”) op grond van artikel 263 VWEU beroep ingesteld bij het Gerecht.

12.      Met dat beroep vorderden deze partijen nietigverklaring van het litigieuze besluit alsmede een rechterlijk bevel waarbij de Commissie zou worden gelast om onder meer een onderzoek in te stellen tegen Frankrijk wegens onrechtmatige staatssteun aan Paris Saint-Germain FC in het kader van de nationale en Europese competities van deze laatste.(6)

13.      Het enige middel dat in eerste aanleg is aangevoerd, betrof schending van artikel 1, onder h), van de procedureverordening. Rekwiranten hebben daarin ook betoogd dat de Commissie de status van aandeelhouder en die van socio ten onrechte aan elkaar heeft gelijkgesteld en daardoor tot een onjuiste uitlegging van het begrip „belanghebbende” is gekomen.(7)

14.      In het bestreden arrest heeft het Gerecht om te beginnen het beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk verklaard voor zover het door PBL was ingesteld, aangezien niets erop wees dat de klacht mede namens deze partij was ingediend.(8)

15.      Vervolgens heeft het Gerecht zich gebogen over de vier soorten belangen die Abdelmouine heeft aangevoerd, namelijk i) het rechtstreekse vermogensrechtelijke belang in verband met de financiële situatie van FC Barcelona; ii) het belang dat is gebaseerd op de waarden van het voetbal en de verdediging van de sport; iii) het gevolg van de verstoorde mededinging voor de wijze waarop FC Barcelona is georganiseerd, en iv) het belang bij het behoud van de rechten van de socios in geval van een wijziging van de status of de structuur van FC Barcelona.

16.      Het Gerecht heeft geconcludeerd dat geen van de belangen die Abdelmouine had aangevoerd ter ondersteuning van zijn status van „belanghebbende” in de zin van artikel 1, onder h), van de procedureverordening tot nietigverklaring van het litigieuze besluit kon leiden.(9)

17.      Ten slotte heeft het Gerecht Abdelmouines argument dat zijn status van socio niet kon worden gelijkgesteld met die van aandeelhouder van een vennootschap, als ondoeltreffend afgewezen. Het heeft daarbij verduidelijkt dat de analogie die de Commissie in het litigieuze besluit heeft getrokken, bijkomstig was ten opzichte van haar verklaring dat Abdelmouine geen „belanghebbende” was.(10)

18.      In het licht van bovenstaande conclusies heeft het Gerecht het beroep tot nietigverklaring verworpen en rekwiranten verwezen in de kosten.

III. Procedure bij het Hof

19.      Bij hogere voorziening, ingesteld op 11 april 2023, verzoeken rekwiranten het Hof het bestreden arrest in zijn geheel te vernietigen en de in eerste aanleg ingestelde vordering, in de uiteindelijke versie ervan, toe te wijzen.

20.      In haar memorie van antwoord van 14 juli 2023 verzoekt de Commissie het Hof om de hogere voorziening af te wijzen en rekwiranten te verwijzen in de kosten.

IV.    Analyse

21.      Bij het litigieuze besluit heeft de Commissie Abdelmouine meegedeeld dat zijn klacht niet als een „formele” klacht in de zin van artikel 24, lid 2, van de procedureverordening kon worden behandeld. Volgens de Commissie was dat omdat Abdelmouine niet de status van „belanghebbende” in de zin van artikel 1, onder h), van deze verordening had. In het litigieuze besluit wordt echter ook vermeld dat de door Abdelmouine verstrekte informatie zou worden geregistreerd als „algemene marktinformatie”.(11)

22.      De Commissie heeft niet uitgelegd wat de gevolgen zouden zijn van haar beslissing om Abdelmouines correspondentie niet als een „formele” klacht, maar als „algemene marktinformatie” te behandelen. Het litigieuze besluit bevat evenmin een uitspraak over de vraag of de Commissie van mening is dat er sprake is van (onrechtmatige) staatssteun en of zij voornemens is de formele onderzoeksprocedure in te leiden.

23.      Met hun beroep tot nietigverklaring komen rekwiranten dus in wezen op tegen de weigering van de Commissie om Abdelmouine als „belanghebbende” aan te merken.

24.      Naar mijn mening roept dit beroep twee vragen op. Ten eerste, welke gevolgen heeft deze weigering voor Abdelmouine? Ten tweede, is Abdelmouine ten onrechte de status van „belanghebbende” ontzegd?

25.      Ik zal deze vragen achtereenvolgens behandelen. Daartoe zal ik eerst kort uiteenzetten welke procedurele rechten worden toegekend aan „belanghebbenden” en welke aan personen die deze status niet hebben (A). Vervolgens ga ik in op de voorwaarden voor het verkrijgen van de status van „belanghebbende”, zoals die in artikel 1, onder h), zijn geformuleerd (B). Ten slotte zal ik onderzoeken of het Gerecht Abdelmouine ten onrechte de status van „belanghebbende” heeft ontzegd (C).

A.      Procedurele rechten van „belanghebbenden” en andere personen

26.      De verplichting van de Commissie om steunmaatregelen te onderzoeken die de daadwerkelijke en niet-vervalste mededinging tussen ondernemingen (en lidstaten) op de interne markt kunnen ondermijnen, vloeit rechtstreeks voort uit de Verdragen.

27.      Derhalve moet de Commissie, telkens wanneer zij informatie ontvangt over een mogelijke schending van artikel 107 VWEU, deze informatie krachtens artikel 108, lid 3, VWEU onderzoeken en besluiten of verdere actie is vereist, met inbegrip van het inleiden van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU.(12)

28.      Deze verplichting geldt ongeacht of deze informatie onder de aandacht van de Commissie is gebracht door het slachtoffer van mededingingsvervalsing op de interne markt dan wel door een persoon die kan worden geacht eerder in „gemeenschappelijke” of „algemene” zin geraakt te zijn door de toekenning van vermeend onrechtmatige steun.

29.      Tegelijkertijd verleent artikel 108 VWEU de Commissie de exclusieve bevoegdheid om toe te zien op de juiste tenuitvoerlegging van de regels inzake staatssteun en bepaalt het dat zij die rol vervult „tezamen met de lidstaten”.

30.      Op basis daarvan heeft het Hof geoordeeld dat de toetsingsprocedure voor staatssteun hoofdzakelijk alleen de Commissie en de lidstaten betreft. Een onderzoek naar de toekenning van steun wordt ingeleid jegens en gericht tot de staat, en niet jegens de begunstigde van die steun of andere partijen die door de steun worden geraakt.(13)

31.      Derden worden dus in beginsel uitgesloten van de staatssteunprocedure, met name van de inleidende fase, die voorafgaat aan het besluit of een onderzoek op grond van artikel 108, lid 2, VWEU moet worden ingesteld.

32.      Deze uitsluiting brengt mee dat noch de begunstigde van een steunmaatregel, noch enige andere entiteit die door deze maatregel wordt geraakt, kan worden geacht een bijzondere rol te spelen in de inleidende fase van de toetsingsprocedure voor steunmaatregelen overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU.(14)

33.      Derden worden geacht slechts over bepaalde procedurele rechten te beschikken op het niveau van de overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU ingeleide formele onderzoeksprocedure. Aangezien deze fase van de procedure „bedoeld is om de Commissie volledig te informeren over alle gegevens van de zaak”, is deze instelling verplicht iedere „belanghebbende” de mogelijkheid te bieden haar opmerkingen kenbaar te maken.(15)

34.      Ondanks de op het Verdrag gebaseerde verplichting voor de Commissie om elk mogelijk geval van onrechtmatige steun te onderzoeken, bestonden er in de voorafgaande fase echter geen procedurele rechten van belanghebbenden.

35.      Pas in 1998, na het arrest Commissie/Sytraval en Brink’s France, werden aan derden voor het eerst bepaalde procedurele rechten buiten het kader van de formele onderzoeksprocedure toegekend.(16)

36.      Dit arrest vormde tevens het initiatief om in de wetgevingsprocedure die aan verordening (EG) nr. 659/1999(17) (de voorloper van de procedureverordening) ten grondslag ligt(18), aan deze partijen officieel het specifieke recht toe te kennen om bij de Commissie een klacht in te dienen teneinde haar „in kennis te stellen van mogelijk onrechtmatige steun”.(19)

37.      Dit recht om een klacht in te dienen gaat gepaard met bepaalde procedurele rechten die de procedureverordening in de inleidende fase van de procedure verleent.

38.      Zo schrijft artikel 24, lid 2, van de procedureverordening voor dat, wanneer een klacht wordt ingediend, de Commissie met de klager communiceert. Dit vereiste houdt in dat indien de Commissie op basis van de in de klacht verstrekte informatie van mening is dat er prima facie onvoldoende gronden zijn om de formele onderzoeksprocedure in te leiden, zij ertoe gehouden is de belanghebbende van deze beslissing in kennis te stellen. Na dit standpunt te hebben meegedeeld, moet de Commissie de betrokken partij verder de tijd geven om te reageren en eventueel extra informatie te verstrekken. Ten slotte is de Commissie verplicht de „belanghebbende” een afschrift te doen toekomen van het besluit over een geval dat betrekking heeft op het onderwerp van de klacht.

39.      Deze rechten zijn nog versterkt in de rechtspraak.

40.      Met name wanneer de Commissie besluit de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU niet in te leiden omdat zij van mening is dat de maatregel naar aanleiding waarvan de klacht is ingediend, geen met de interne markt onverenigbare steun vormt of omdat zij deze steun gerechtvaardigd acht, wordt erkend dat de klager het recht heeft dit besluit aan te vechten op grond van artikel 263, vierde alinea, VWEU. Het Hof heeft geoordeeld dat deze mogelijkheid om beroep in te stellen gerechtvaardigd is wegens de procedurele rechten die een derde zou hebben genoten indien de formele procedure was ingeleid.(20)

41.      De procedureverordening opent dus een procedurele weg voor derden om ten minste tot op zekere hoogte met de Commissie in contact te treden voordat de formele procedure van artikel 108, lid 2, VWEU wordt ingeleid.(21)

42.      De procedureverordening verleent echter geen procedurele rechten aan derden die de Commissie informatie verstrekken over vermeende staatssteun. Zij maakt een intrinsiek onderscheid tussen „belanghebbenden” en (wat ik zal aandu iden als) „andere informanten”.

43.      Volgens artikel 12, lid 1, eerste alinea, van de procedureverordening kan de Commissie ambtshalve informatie, uit welke bron ook, onderzoeken met betrekking tot mogelijk onrechtmatige steun. Daarentegen bepaalt de tweede alinea van deze bepaling dat de Commissie iedere door een belanghebbende ingediende klacht zo snel mogelijk onderzoekt, mits deze klacht is ingediend overeenkomstig artikel 24, lid 2, van de procedureverordening.(22)

44.      Volgens artikel 24, lid 2, van de procedureverordening is het recht om een klacht in te dienen, voorbehouden aan „belanghebbenden”.

45.      Meer in het bijzonder is daarin bepaald dat „[e]lke belanghebbende [...] een klacht [kan] indienen om de Commissie in kennis te stellen van mogelijk onrechtmatige steun of van mogelijk misbruik van steun. Te dien einde vult de belanghebbende een in een uitvoeringsbepaling [...] vastgesteld formulier in, en verschaft hij de daarin gevraagde verplichte informatie”.(23)

46.      Artikel 24, lid 2, van de procedureverordening stelt dienovereenkomstig twee praktische vereisten vast voor het indienen van een klacht bij de Commissie, namelijk i) het vereiste dat de klager de hoedanigheid van „belanghebbende” heeft, en ii) het vereiste dat hij een standaardformulier invult en bepaalde informatie verstrekt waaruit prima facie blijkt dat er sprake is van onrechtmatige steun of misbruik van steun.(24)

47.      De hoedanigheid van „belanghebbende” verleent dit soort informant dus bepaalde procedurele rechten die „andere informanten” niet hebben.

48.      Door Abdelmouine de status van „belanghebbende” in de zin van de procedureverordening te ontzeggen, heeft de Commissie hem derhalve ook de in deze verordening neergelegde procedurele rechten ontnomen, ook al wordt zij hierdoor niet ontslagen van haar verplichting om de verstrekte informatie over de vermeende staatssteun te onderzoeken.

B.      Wie is een „belanghebbende”?

49.      De definitie van „belanghebbende” is neergelegd in artikel 1, onder h), van de procedureverordening.

50.      Deze bepaling, die de bewoordingen van verordening nr. 659/1999 overneemt, codificeert de rechtspraak van het Hof over het begrip „belanghebbende” in de zin van artikel 108, lid 2, VWEU.(25)

51.      Zij definieert een „belanghebbende” als „een lidstaat en een persoon, onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de toekenning van steun kunnen worden geraakt, in het bijzonder de begunstigde van de steun, concurrerende ondernemingen en beroepsverenigingen”.

52.      Het Hof heeft erkend dat, hoewel deze definitie zeker concurrerende ondernemingen van de begunstigde van de steun omvat(26), de bewoordingen ervan van dien aard zijn dat zij „een onbepaalde groep van adressaten” kan omvatten.(27)

53.      Het kwalificatiecriterium dat deze theoretisch open lijst van personen afbakent, is dat „de belangen [van de persoon] door de toekenning van steun kunnen worden geraakt”.(28)

54.      Aangezien de onderhavige zaak betrekking heeft op een partij die geen concurrerende onderneming is ten opzichte van de onderneming waaraan steun zou zijn verleend, is het de betekenis van de begrippen „belangen” en „worden geraakt” in artikel 1, onder h), van de procedureverordening die relevant is voor het beantwoorden van de vraag of Abdelmouine de status van „belanghebbende” heeft.

1.      Een kwestie van belang

55.      Welke belangen maken een natuurlijke of rechtspersoon tot een „belanghebbende”? De procedureverordening zwijgt daarover stil.

56.      In een bepaalde rechtspraak heeft het Gerecht zich op het standpunt gesteld dat een persoon die een „louter algemeen of onrechtstreeks belang” heeft bij een bepaalde steunmaatregel, niet kan worden aangemerkt als „belanghebbende”.(29) Deze rechtspraak maakt niet duidelijk wat onder een „louter algemeen” belang moet worden verstaan. Zij lijkt echter te zijn geïnspireerd door de rechtspraak betreffende individuele geraaktheid in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.(30) Naar mijn mening is dit onjuist.

57.      Het begrip „belang”, voor zover het verband houdt met de status van „belanghebbende” in de staatssteunprocedure, staat los van de mogelijkheid voor deze belanghebbende om op te komen tegen een besluit van de Commissie, dat hij verwerft in het kader van de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU. Om een dergelijk besluit te kunnen aanvechten, moet de „belanghebbende” aantonen dat hij rechtstreeks en individueel wordt geraakt. Dat recht vloeit namelijk niet rechtstreeks voort uit zijn aanmerking als „belanghebbende” in de zin van de procedureverordening.(31)

58.      Rechtstreekse en individuele geraaktheid wordt alleen verondersteld als de belanghebbende wil opkomen tegen een besluit om geen formele procedure in te leiden (zie punt 40 van de onderhavige conclusie).

59.      In daarvan afwijkende rechtspraak stelt het Gerecht de status van „belanghebbende” echter niet afhankelijk van het bestaan van een persoonlijk – in tegenstelling tot een algemeen – belang.(32)

60.      Ik ben van mening dat deze benadering meer in overeenstemming is met het doel van de status van „belanghebbende” in de staatssteunprocedure.

61.      De klachtenprocedure is, zoals in de procedureverordening zelf wordt gesteld, „een belangrijke bron van informatie voor het opsporen van inbreuken op de staatssteunregels van de Unie”.(33)

62.      In dat opzicht doet het niet ter zake welk soort subjectief belang een klager ertoe heeft aangezet zich tot de Commissie te wenden met de bewering dat er sprake is van onrechtmatige steun.(34)

63.      De informatie die de Commissie van belanghebbenden ontvangt, stelt haar in staat om eventueel te ontdekken en te onderzoeken of een steunmaatregel schadelijke gevolgen heeft voor de interne markt. Zelfs indien de belangen van een klager niet overeenkomen met de belangen van bijvoorbeeld de begunstigde van de steun, of helemaal geen economische belangen zijn, moet dus in het algemeen belang, dat door alle subjecten van het Unierecht wordt gedeeld en waarvan het toezicht aan de Commissie is toevertrouwd, alle steun die niet in overeenstemming is met de mededingingsvoorwaarden op de interne markt worden verboden.

64.      Deze open benadering van de reikwijdte van de „belangen” die onder de procedureverordening vallen, komt het duidelijkst tot uiting in het arrest van het Hof in de zaak Ja zum Nürburgring/Commissie.(35)

65.      Daarin heeft het Hof uiteengezet dat het belang van „een vereniging [...] die de belangen van de gehele Duitse autosport met betrekking tot het circuit van de Nürburgring behartigt [en die] voornamelijk beoogt dat circuit te exploiteren onder economische voorwaarden die het algemeen belang dienen en die ervoor zorgen dat ook amateursporters toegang hebben tot het circuit”(36) volstaat om aan het „belang-criterium” te voldoen.

66.      Er is derhalve geen reden om aan te nemen dat het belang van de handhaving van een bepaalde organisatorische of functionele structuur voor sportorganisaties, of zelfs het bredere belang van de waarborging van eerlijkheid in een bepaalde sport, niet in aanmerking zou kunnen worden genomen als een belang dat volstaat om een partij als „belanghebbende” in de zin van de procedureverordening te kwalificeren.

67.      Hieruit volgt dat de vraag welke belangen in het geding kunnen zijn, eenvoudig te beantwoorden is: ieder belang kan worden beschermd door een klacht in te dienen tegen de toekenning van steun die gevolgen kan hebben voor de mededingingsvoorwaarden op de interne markt.

68.      Aangezien de status van „belanghebbende” echter bepaalde rechten aan een partij verleent, en in aanmerking genomen dat de procedureverordening deze rechten niet aan iedereen heeft willen verlenen maar ze heeft willen beperken tot een bepaalde categorie personen, moet de kring van personen die zich op deze status kunnen beroepen, noodzakelijkerwijs worden beperkt.

69.      Zoals ik zal uiteenzetten, is het echte filtrerende element niet het soort belang dat in het geding is, maar veeleer het vereiste dat dit belang moet zijn geraakt. Met andere woorden, de vraag is of er een oorzakelijk verband kan worden vastgesteld tussen de gevolgen voor het belang – of de belangen – van de natuurlijke of rechtspersoon en de betrokken steunmaatregel.

2.      Een kwestie van geraaktheid

70.      Artikel 1, onder h), van de procedureverordening stelt de status van „belanghebbende” afhankelijk van de mogelijkheid dat de belangen van de betrokkene kunnen worden geraakt door de toekenning van de steun.

71.      Volgens vaste rechtspraak houdt dit vereiste in dat de betrokken steunmaatregel „reële” of „concrete” gevolgen dreigt te hebben op de situatie van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon of die van de personen die hij vertegenwoordigt.(37)

72.      Naar mijn mening zijn deze uitdrukkingen louter synoniemen voor het vereiste van een oorzakelijk verband tussen de betrokken steunmaatregel en de gestelde gevolgen.

73.      Het gebruik van het woord „door” in artikel 1, onder h), van de procedureverordening impliceert dat de persoon die zich op de status van „belanghebbende” wil beroepen, moet aantonen dat het ongunstige effect op het betrokken belang kennelijk voortvloeit uit de specifieke maatregel die hij aan de orde stelt.(38)

74.      Gezien het gebruik van het modale hulpwerkwoord „kunnen” in de tekst van deze bepaling, hangt de status van „belanghebbende” bovendien niet louter af van de vraag of de belangen van de betrokkene daadwerkelijk geraakt zijn, maar worden ook mogelijke gevolgen van de litigieuze steunmaatregel in aanmerking genomen.(39)

75.      In de praktijk kan het echter moeilijk zijn om een dergelijke mogelijke toerekening met enige mate van zekerheid vast te stellen. Diverse maatregelen (waarvan sommige regelgevend zijn) of effecten (die voortvloeien uit upstream of downstream maatregelen of handelingen) kunnen voor de betrokken entiteit nadelige gevolgen blijken te hebben.

76.      Onder deze omstandigheden stel ik voor om de bovenstaande positieve toerekening aan te vullen met een beoordeling op basis van negatieve toerekening.

77.      Dit betekent dat de Commissie moet beoordelen of de litigieuze maatregel de bron van de gestelde nadelige gevolgen blijft zelfs wanneer alle gevolgen die in werkelijkheid uit andere mogelijke bronnen voortvloeien, worden geëlimineerd.(40)

78.      Naar mijn mening wordt dit soort benadering in de rechtspraak reeds (impliciet) erkend.(41)

79.      Zo heeft het Hof in zijn arrest in de zaak Solar Ileias Bompaina/Commissie geoordeeld dat een producent van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen van wie werd erkend dat hij negatieve gevolgen ondervond van een maatregel ter verlaging van de feed-in-tarieven voor dergelijke producenten(42), deze gevolgen niet voldoende in verband kon brengen met vermeende steun aan elektriciteitsleveranciers die geen gevolgen ondervonden van die verlaging en daardoor beweerdelijk een gunstiger concurrentiepositie hadden.(43)

80.      Evenzo werd het Hof in zijn recente beschikking in de zaak CAPA e.a./Commissie geconfronteerd met vorderingen van een coöperatie van vissers die beweerde dat (exploitatie)steun voor offshorewindparken tot gevolg had dat de visserijactiviteiten van haar leden werden geschaad. Overeenkomstig de beoordeling door het Gerecht heeft het Hof geoordeeld dat de gestelde gevolgen voor de visserijactiviteiten van rekwirante (zo die er waren)(44) niet aan de litigieuze steunmaatregelen waren toe te schrijven, maar voortvloeiden uit de besluiten van de Franse autoriteiten om de scheepvaart en de visserijactiviteiten in de omgeving van die windmolenparken te reguleren.(45)

81.      Derhalve ben ik van mening dat voor het recht om een klacht in te dienen krachtens artikel 24, lid 2, van de procedureverordening, alsmede voor de daaruit voortvloeiende procedurele rechten, de voorwaarde geldt dat een aspirant-klager aantoont dat de gestelde (nadelige) gevolgen voortvloeien uit de betrokken steunmaatregel.

82.      Indien de betrokken natuurlijke of rechtspersoon dit niet kan aantonen, kan hij zich ook niet beroepen op de procedure en de rechten die voortvloeien uit en verbonden zijn aan de status van „belanghebbende” in de zin van artikel 1, onder h), van de procedureverordening.

C.      Status van rekwirant

83.      De rechtsbevoegdheid van het Hof in hogere voorziening is beperkt tot de rechtsbeslissingen die zijn gegeven op de in eerste aanleg aangevoerde middelen.(46)

84.      In het onderhavige geval is Abdelmouines grief beperkt tot de conclusie van de Commissie dat hij geen „belanghebbende” is in de zin van artikel 24, lid 4, van de procedureverordening en dus geen klacht op grond van die verordening kan indienen over de vermeende staatssteun van Frankrijk aan Paris Saint-Germain FC.(47)

85.      Heeft de Commissie bij deze beoordeling blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting? Het antwoord op die vraag is kort en bondig: „neen”. Derhalve ben ik niet van mening dat het arrest van het Gerecht moet worden vernietigd.

86.      Wel ben ik van mening dat de motivering die het bestreden arrest onderbouwt gedeeltelijk moet worden vervangen wat de toepasselijke rechtsnorm betreft, teneinde te verduidelijken dat de rechtspraak openstaat voor elk type belang, hetgeen slechts wordt begrensd door de noodzaak van het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de gevolgen voor de belangen van de natuurlijke of rechtspersoon en de in het geding zijnde steunmaatregel.

87.      In het bestreden arrest heeft het Gerecht de vier elementen afgewezen aan de hand waarvan Abdelmouine trachtte aan te tonen dat zijn belangen door de vermeende steunmaatregel in kwestie waren geschaad.(48)

88.      De aangevoerde elementen waren: i) het rechtstreekse vermogensrechtelijke belang in verband met de financiële situatie van FC Barcelona, dat zou kunnen leiden tot de financiële aansprakelijkheid van Abdelmouine en die van andere socios in geval van faillissement van deze club(49); ii) het belang dat is gebaseerd op de waarden van het voetbal en de verdediging van sport als een gemeenschappelijk goed(50); iii) het gevolg van de verstoorde mededinging voor de organisatievorm van FC Barcelona, Abdelmouines morele recht als socio en het ontstaan van juridische en economische onzekerheid voor hem en andere socios, die tot uitdrukking zou komen in een beperking van de vrijheid van vereniging(51), en iv) het belang bij het behoud van de rechten van de socios, die zouden worden bedreigd indien de status of de structuur van FC Barcelona zou wijzigen in een kapitaalvennootschap(52).

89.      Los daarvan heeft het Gerecht het argument afgewezen dat Abdelmouines belangen niet konden worden gelijkgesteld met die van een aandeelhouder, op grond dat het desbetreffende deel van het litigieuze besluit een bijkomstige redenering vormde die geen afbreuk kon doen aan de hoofdconclusie dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor verkrijging van de status van „belanghebbende”.(53)

90.      Hoewel Abdelmouine niet specifiek verwijst naar de relevante punten van het bestreden arrest(54), betwist hij, naar ik begrijp, de conclusie van het Gerecht op alle voornoemde punten.

91.      Anders dan Abdelmouine in feite betoogt, heeft het Gerecht in het bestreden arrest echter niet uitgesloten dat Abdelmouine zich in zijn hoedanigheid van socio kon beroepen op de belangen die hem worden toegekend door de statuten van FC Barcelona, of op enig ander belang waarop hij denkt aanspraak te kunnen maken.(55)

92.      Zoals ik heb uiteengezet, kan elk belang, hetzij een persoonlijk of een algemeen belang, binnen het bereik van het begrip „belanghebbende” vallen indien dit belang mogelijkerwijs wordt geraakt door de toekenning van de steun. Dit geldt voor zowel het gestelde belang van Abdelmouine als socio bij het transferbeleid van FC Barcelona als zijn meer algemene belang bij gelijke mededingingsvoorwaarden in het voetbal in het algemeen.

93.      De vraag is of Abdelmouine op basis van het aan het Gerecht overgelegde bewijsmateriaal heeft kunnen aantonen dat deze belangen konden worden geraakt door de toekenning van de (vermeende) steun in kwestie.

94.      Het Gerecht heeft deze vraag ontkennend beantwoord. In het bestreden arrest heeft het Abdelmouines vorderingen niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaard op grond dat: i) hij niet had kunnen aantonen dat de relevante artikelen van de statuten van FC Barcelona hem de rechten toekenden die volgens hem door de toekenning van de steun werden geraakt(56); ii) hij niet had kunnen aantonen dat er een verband bestond tussen de gestelde geraaktheid van zijn belangen en de toekenning van de steun(57), en iii) dat zijn verklaringen onvoldoende duidelijk waren wat betreft de wijze waarop zijn gestelde belangen werden geraakt.(58)

95.      Aangezien Abdelmouine met betrekking tot deze punten geen onjuiste opvatting van het bewijs aanvoert, kan het Hof deze conclusie niet herzien.

96.      In het licht van bovenstaande overwegingen doet het niet ter zake of Abdelmouines positie al dan niet kan worden gelijkgesteld met die van een aandeelhouder van een kapitaalvennootschap. Zelfs indien zijn kritiek op het bestreden arrest op dit punt zou slagen, kan hij daardoor immers niet de status van „belanghebbende” in de zin van de procedureverordening verkrijgen.(59)

97.      Bijgevolg heeft het Gerecht niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat Abdelmouine geen „belanghebbende” is in de zin van artikel 24, lid 2, van de procedureverordening.

98.      Ik stel het Hof dan ook voor om Abdelmouines derde en vierde middel ongegrond te verklaren, het bestreden arrest te bevestigen en de redenering van het Gerecht gedeeltelijk te vervangen.

V.      Conclusie

99.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging het derde en het vierde middel ongegrond te verklaren.


1      Oorspronkelijke taal: Engels.


2      Hierbij dien ik meteen op te merken dat dit begrip in de procedureverordening niet voorkomt.


3      Artikel 1, onder h), van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 [VWEU] (PB 2015, L 248, blz. 9; hierna: „procedureverordening”).


4      De UEFA Club Licensing and Financial Fair Play Regulations zijn beschikbaar op: https://documents.uefa.com/v/u/MFxeqLNKelkYyh5JSafuhg.


5      Dit document is geregistreerd als COMP.C.4/AH/mdr 2021(092342).


6      Punt 7 van het bestreden arrest.


7      Punt 19 van het bestreden arrest.


8      Punten 17 en 18 van het bestreden arrest.


9      Punten 28‑47 van het bestreden arrest.


10      Punten 51‑53 van het bestreden arrest.


11      Dit begrip is niet gedefinieerd in de procedureverordening. In overweging 32 van deze verordening wordt hier echter naar verwezen om toe te lichten wat de gevolgen zijn wanneer een klacht niet aan de in het klachtenformulier gestelde voorwaarden voldoet, namelijk dat deze informatie „niet noodzakelijk tot ambtshalve onderzoeken [dient] te leiden”.


12      Zie in dit verband het arrest van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France (C‑367/95 P, EU:C:1998:154, punt 62; hierna: „arrest Commissie/Sytraval en Brink’s France”), waarin wordt uiteengezet dat de Commissie weliswaar niet verplicht is om met een klager in dialoog te gaan, maar dat „deze vaststelling niet betekent dat de Commissie niet verplicht is om in voorkomend geval bij het onderzoek van een klacht ook andere dan de door de klager te harer kennis gebrachte elementen feitelijk en rechtens te onderzoeken. In het belang van een goede toepassing van de fundamentele verdragsbepalingen inzake steunmaatregelen is de Commissie immers gehouden de klacht zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken, wat kan vergen dat zij gegevens onderzoekt die door de klager niet uitdrukkelijk ter sprake zijn gebracht.” Zie in dezelfde zin ook de conclusie van advocaat-generaal Bot in de zaak Oostenrijk/Scheucher-Fleish e.a. (C‑47/10 P, EU:C:2011:373, punt 120).


13      Zie in die zin arrest Commissie/Sytraval en Brink’s France, punt 59, en arrest van 24 september 2002, Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie (C‑74/00 P en C‑75/00 P, EU:C:2002:524, punten 81 en 83).


14      Zie bijvoorbeeld arresten van 24 september 2002, Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie (C‑74/00 P en C‑75/00 P, EU:C:2002:524, punt 83), en 6 oktober 2005, Scott/Commissie (C‑276/03 P, EU:C:2005:590, punt 33). Dit geldt onverminderd het feit dat, zoals advocaat-generaal Lenz uiteenzet in zijn conclusie in de zaak Commissie/Sytraval en Brink’s France (C‑367/95 P, EU:C:1997:249, punt 86), „het Verdrag de Commissie niet [verbiedt] om een belanghebbende reeds in het kader van de procedure van het voorafgaand onderzoek krachtens artikel 93, lid 3, te horen”.


15      Zie arrest van 15 juni 1993, Matra/Commissie (C‑225/91, EU:C:1993:239, punt 16). Zie in dezelfde zin ook het arrest van 20 maart 1984, Duitsland/Commissie (84/82, EU:C:1984:117, punten 11 en 13).


16      Zie arrest Commissie/Sytraval en Brink’s France, punten 45‑48.


17      Verordening van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB 1999, L 83, blz. 1; hierna: „verordening nr. 659/1999”).


18      Zoals blijkt uit de voorbereidende documenten van deze verordening, was dit recht door de Commissie aanvankelijk niet voorgesteld (zie voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag [COM(98) 73 def.; PB 1998, C 116, blz. 13]. Het was in feite het Europees Economisch en Sociaal Comité dat, onder verwijzing naar het arrest Commissie/Sytraval en Brink’s France, voorstelde dat het wenselijk zou zijn aan bepaalde partijen een recht toe te kennen om een klacht in te dienen. Zie punt 4.3.1 van het advies van het Economisch en Sociaal Comité over het „voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag” (PB 1998, C 284, blz. 10).


19      Zie artikel 20, lid 2, van verordening nr. 659/1999, krachtens welke „[e]lke belanghebbende [...] de Commissie in kennis [kon] stellen van beweerdelijk onrechtmatige steun en van beweerd misbruik van steun”.


20      Zie met name arresten van 17 juli 2008, Athinaïki Techniki/Commissie (C‑521/06 P, EU:C:2008:422, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a. (C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


21      Dit neemt niet weg dat de procedurele status van derden in de staatssteunprocedure nog steeds verschilt van de meer liberale status van derden in antitrust- en handelszaken. Zie ter vergelijking artikel 5 van verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2004, L 123, blz. 18), en artikel 5 van verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21). In dezelfde lijn, wat betreft het verschil met antitrustonderzoeken, zie Niejahr, M., en Scharf, T., „Some Thoughts on the Jurisprudence of European Courts Concerning the Admissibility of Actions against State Aid Decisions”, EC State Aid Law – Le droit des aides d’État dans la CE. Liber Amicorum Francisco Santaolalla Gadea, Kluwer, 2008, blz. 353 en 354.


22      Opmerkelijk is dat de overeenkomstige bepaling van verordening nr. 659/1999, namelijk artikel 10, lid 1, een dergelijk onderscheid niet maakte. Daarin was bepaald dat „[i]ndien de Commissie, uit welke bron ook, over informatie [beschikte] met betrekking tot beweerdelijk onrechtmatige steun, [...] zij die informatie onverwijld aan een onderzoek [onderwierp]” (cursivering van mij).


23      Artikel 24, lid 2, van de procedureverordening.


24      Dit laatste element wordt in de tweede alinea van artikel 24, lid 2, van de procedureverordening verder uitgewerkt.


25      Zie arrest van 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a. (C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak), waarin wordt uitgelegd dat „de Uniewetgever de definitie van het begrip ‚belanghebbende’, zoals die voortvloeit uit de rechtspraak van het Hof, heeft gecodificeerd in [...] artikel 1, onder h), van [de procedureverordening]”.


26      Zie in die zin arresten van 14 november 1984, Intermills/Commissie (323/82, EU:C:1984:345, punt 16), en 24 mei 2011, Commissie/Kronoply en Kronotex (C‑83/09 P, EU:C:2011:341, punt 63).


27      Zie arrest van 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a. (C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie in die zin ook arrest van 14 november 1984, Intermills/Commissie (323/82, EU:C:1984:345, punt 16).


28      Artikel 1, onder h), van de procedureverordening (cursivering van mij).


29      Zie bestreden arrest, punt 33; arresten van 19 december 2019, BPC Lux 2 e.a./Commissie (T‑812/14 RENV, niet gepubliceerd, EU:T:2019:885, punt 60), en 7 juni 2023, UNSA Énergie/Commissie (T‑322/22, niet gepubliceerd, EU:T:2023:307, punt 20), alsook beschikking van 25 juni 2003, Pérez Escolar/Commissie (T‑41/01, EU:T:2003:175, punt 36).


30      Die rechtspraak berust dienovereenkomstig op een geheel andere (rechts)norm. Zie in dit verband met name het arrest van 19 december 2019, BPC Lux 2 e.a./Commissie (T‑812/14 RENV, niet gepubliceerd, EU:T:2019:885, punt 60), dat steunde op de beschikking van 25 juni 2003, Pérez Escolar/Commissie (T‑41/01, EU:T:2003:175, punt 36), die op haar beurt steunde op het arrest van 16 september 1998, Waterleiding Maatschappij/Commissie (T‑188/95, EU:T:1998:217, punt 37), waarin is uiteengezet dat „verzoekster niet individueel kan zijn geraakt, gelet op het normatieve karakter van de bestreden beschikking, waarbij slechts de toepassing van belastingbepalingen met een algemene strekking wordt goedgekeurd[, aangezien] [e]en dergelijke beschikking [...] op objectief bepaalde situaties van toepassing [is en] rechtsgevolgen [heeft] voor algemeen en in abstracto omschreven categorieën van personen”.


31      Zie in die zin arrest van 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a. (C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


32      Zie arrest van 15 september 2021, CAPA e.a./Commissie (T‑777/19, EU:T:2021:588, punt 89) – waarin wordt uiteengezet dat „niet per definitie kan worden uitgesloten dat een steunmaatregel de belangen van derden concreet aantast wegens de impact die de begunstigde installatie op haar omgeving en met name op andere activiteiten in de nabijheid heeft” –, dat in hogere voorziening is bevestigd bij beschikking van 14 december 2023, CAPA e.a./Commissie (C‑742/21 P, niet gepubliceerd, EU:C:2023:1000, punt 83).


33      Procedureverordening, overweging 32.


34      Zie in die zin arrest van 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a. (C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punt 60, waarin het Hof heeft benadrukt dat vereist is dat de onderneming „aanvoert dat haar belangen door de steunverlening kunnen worden geraakt”, zonder evenwel de Commissie of het Gerecht te verplichten de verbondenheid van dit belang met de klagende partij te beoordelen.


35      Arrest van 2 september 2021, Ja zum Nürburgring/Commissie (C‑647/19 P, EU:C:2021:666; hierna: „arrest Ja zum Nürburgring/Commissie”). Zie echter ook het arrest van 9 juli 2009, 3F/Commissie (C‑319/07 P, EU:C:2009:435, punten 65 en 104), betreffende de belangen van de Deense algemene werknemersvakbond en zijn leden met betrekking tot belastingmaatregelen inzake de tewerkstelling van zeelieden uit niet-EU-staten.


36      Arrest Ja zum Nürburgring/Commissie, punt 66).


37      Zie met name arresten van 9 juli 2009, 3F/Commissie (C‑319/07 P, EU:C:2009:435, punt 33); 24 mei 2011, Commissie/Kronoply en Kronotex (C‑83/09 P, EU:C:2011:341, punt 65), en 27 oktober 2011, Oostenrijk/Scheucher-Fleisch e.a. (C‑47/10 P, EU:C:2011:698, punt 132).


38      Zie in die zin arrest van 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a. (C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punten 60 en 80 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zoals inzonderheid het eerste van deze punten bevestigt, beoogde de rechtspraak met betrekking tot de „concrete” of „reële” gevolgen van de steun daarvoor juist het positieve toerekeningscriterium aan te reiken (zie punt 71 van de onderhavige conclusie).


39      Zie in die zin arrest van 7 april 2022, Solar Ileias Bompaina/Commissie (C‑429/20 P, EU:C:2022:282, punt 35), waarin wordt uiteengezet dat „[d]e aantasting van de belangen van deze onderneming [...] weliswaar enkel potentieel [hoeft] te zijn, maar het risico van een concrete aantasting van die belangen [...] wel rechtens genoegzaam [moet] kunnen worden aangetoond”. Zie ook beschikkingen van 10 mei 2023, MKB Multifunds/Commissie (C‑665/21 P, niet gepubliceerd, EU:C:2023:408, punt 48), en 14 december 2023, CAPA e.a./Commissie (C‑742/21 P, niet gepubliceerd, EU:C:2023:1000, punt 73).


40      Deze overweging doet uiteraard geen afbreuk aan de overkoepelende verplichting van de Commissie om nauwkeurig de informatie te onderzoeken die haar wordt verstrekt door een „belanghebbende” die een klacht indient (zie naar analogie en in die zin arrest van 22 september 2020, Oostenrijk/Commissie, C‑594/18 P, EU:C:2020:742, punt 85 en aldaar aangehaalde rechtspraak), teneinde strategieën van lidstaten uit te sluiten die erop gericht kunnen zijn het causale verband tussen de betrokken steunmaatregel en de gevolgen ervan voor bepaalde „belanghebbenden” kunstmatig te verbreken. Zie naar analogie arresten van 27 oktober 2016, D’Oultremont e.a. (C‑290/15, EU:C:2016:816, punt 48), en 25 juni 2020, A e.a. (Windturbines te Aalter en Nevele) (C‑24/19, EU:C:2020:503, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak), waarin wordt uiteengezet dat het doeltreffendheidsbeginsel vereist dat handelingen van lidstaten worden beoordeeld op mogelijke strategieën die erop gericht zijn maatregelen te fragmenteren opdat deze lidstaten zich aan de door het Unierecht opgelegde verplichtingen zouden kunnen onttrekken.


41      Zie in die zin arrest van 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a. (C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punt 81), waarin „feitelijk ongetwijfeld verwante, maar juridisch onderscheiden” maatregelen irrelevant worden geacht voor de beoordeling van de status van „belanghebbende”, en beschikking van 14 december 2023, CAPA e.a./Commissie (C‑742/21 P, niet gepubliceerd, EU:C:2023:1000, punt 97). Zie ook naar analogie het arrest van 16 mei 1991, Extramet Industrie/Raad (C‑358/89, EU:C:1991:214, punten 16‑19), waarin het Hof aangeeft dat bij een onderzoek naar het oorzakelijk verband in het kader van de vaststelling van schade als gevolg van invoer met dumping de verplichting geldt om aan andere factoren toe te schrijven schade buiten beschouwing te laten.


42      Zie arrest van 7 april 2022, Solar Ileias Bompaina/Commissie (C‑429/20 P, EU:C:2022:282, punt 41).


43      Zie arrest van 7 april 2022, Solar Ileias Bompaina/Commissie (C‑429/20 P, EU:C:2022:282, punt 43).


44      Zie beschikking van 14 december 2023, CAPA e.a./Commissie (C‑742/21 P, niet gepubliceerd, EU:C:2023:1000, punten 40 en 79).


45      Zie beschikking van 14 december 2023, CAPA e.a./Commissie (C‑742/21 P, niet gepubliceerd, EU:C:2023:1000, punten 79 en 94).


46      Zie onder meer arrest van 4 maart 2021, Commissie/Fútbol Club Barcelona (C‑362/19 P, EU:C:2021:169, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


47      Abdelmouine voert niet aan dat zijn status van klager voortvloeit uit artikel 108, lid 3, VWEU.


48      Punt 28 van het bestreden arrest.      


49      Punt 29 van het bestreden arrest.


50      Punt 32 van het bestreden arrest.


51      Punt 35 van het bestreden arrest.


52      Punt 39 van het bestreden arrest.


53      Punten 50 en 51 van het bestreden arrest.


54      Waardoor het derde en het vierde middel in hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk worden, aangezien niet is voldaan aan artikel 169, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat bepaalt dat in de hogere voorziening nauwkeurig moet worden aangegeven welke de betwiste elementen zijn van het arrest waarvan Abdelmouine de vernietiging vordert. Zie onder meer arrest van 4 juli 2000, Bergaderm en Goupil/Commissie (C‑352/98 P, EU:C:2000:361, punt 34).


55      Zie bijvoorbeeld punt 43 van het bestreden arrest.


56      Zie in die zin punten 29‑31 van het bestreden arrest.


57      Zie in die zin punten 32‑34 en 39‑46 van het bestreden arrest.


58      Zie in die zin punten 35‑37 van het bestreden arrest.


59      Zie in die zin onder meer arresten van 24 juni 1986, AKZO Chemie en AKZO Chemie UK/Commissie (53/85, EU:C:1986:256, punt 21).