Language of document :

Zaak C57/21

RegioJet a.s.

tegen

České dráhy a.s.

[verzoek van de Nejvyšší soud (Tsjechië) om een prejudiciële beslissing]

 Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 12 januari 2023

„Prejudiciële verwijzing – Mededinging – Misbruik van machtspositie – Regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie – Richtlijn 2014/104/EU – Artikelen 5 en 6 – Toegang tot bewijsmateriaal – Bewijsmateriaal dat zich in het dossier van een mededingingsautoriteit bevindt – Bij de Europese Commissie aanhangige procedure betreffende een inbreuk op de mededingingsregels – Nationale schadevorderingsprocedure met betrekking tot dezelfde inbreuk – Voorwaarden voor de toegang tot bewijsmateriaal”

1.        Mededinging – Vorderingen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door inbreuken op de mededingingsregels – Richtlijn 2014/104 – Toepassing ratione temporis – Materiële bepalingen – Verbod van retroactieve toepassing van de nationale omzettingsregeling – Niet-materiële bepalingen – Verbod van toepassing van de nationale omzettingsregeling op beroepen die zijn ingesteld vóór 26 december 2014

(Richtlijn 2014/104 van het Europees Parlement en de Raad, art. 22)

(zie punten 36‑39)

2.        Mededinging – Vorderingen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door inbreuken op de mededingingsregels – Richtlijn 2014/104 – Toepassing ratione temporis – Bepalingen die nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid bieden om toegang te verlenen tot het relevante bewijsmateriaal dat in het bezit van de verweerder of een derde is – Niet-materiële bepalingen

(Richtlijn 2014/104 van het Europees Parlement en de Raad, art. 5, lid 1, eerste alinea, 6 en 22, lid 2)

(zie punten 40‑47)

3.        Mededinging – Vorderingen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door inbreuken op de mededingingsregels – Richtlijn 2014/104 – Bepalingen die nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid bieden om toegang te verlenen tot het bewijsmateriaal dat zich in het dossier van een mededingingsautoriteit bevindt – Mogelijkheid voor een nationale rechterlijke instantie om toegang te verlenen tot bewijsmateriaal ondanks de schorsing van de gerechtelijke procedure ingevolge een bij de Commissie aanhangige procedure – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Richtlijn 2014/104 van het Europees Parlement en de Raad, art. 5 en 6)

(zie punten 48‑61, 64‑78, dictum 1)

4.        Mededinging – Vorderingen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door inbreuken op de mededingingsregels – Richtlijn 2014/104 – Bepalingen die nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid bieden om toegang te verlenen tot bewijsmateriaal dat zich in het dossier van een mededingingsautoriteit bevindt – Toegang tot het in artikel 6, lid 5, van de richtlijn genoemde bewijsmateriaal – Voorwaarden – Schorsing van de bij de mededingingsautoriteit aanhangige procedure – Schorsing van de procedure door de nationale mededingingsautoriteit in afwachting van een definitief besluit van de Commissie – Handeling waardoor de procedure niet wordt beëindigd

(Richtlijn 2014/104 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6, lid 5)

(zie punten 82‑91, dictum 2)

5.        Mededinging – Vorderingen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door inbreuken op de mededingingsregels – Richtlijn 2014/104 – Bepalingen die nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid bieden om toegang te verlenen tot bewijsmateriaal dat zich in het dossier van een mededingingsautoriteit bevindt – Toegang tot het in artikel 6, lid 5, van de richtlijn genoemde bewijsmateriaal – Uitbreiding door de lidstaten van de lijst van bewijsmateriaal dat onder deze bepaling valt – Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 2014/104 van het Europees Parlement en de Raad, art. 5, lid 8, en 6, leden 5 en 9)

(zie punten 103‑109, 112; dictum 3)

6.        Mededinging – Vorderingen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door inbreuken op de mededingingsregels – Richtlijn 2014/104 – Bepalingen die nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid bieden om toegang te verlenen tot het bewijsmateriaal dat zich in het dossier van een mededingingsautoriteit bevindt – Mechanisme voor de nationale rechterlijke instanties om toegang tot bewijsmateriaal te verlenen als bewarende maatregel en het onderzoek naar de aard van het bewijsmateriaal uit te stellen – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Richtlijn 2014/104 van het Europees Parlement en de Raad, art. 5, lid 8, en 6, leden 5 en 9)

(zie punten 113‑128, dictum 4)

Samenvatting

In 2015 heeft RegioJet, aanbieder van personenvervoer per spoor op de verbinding Praag-Ostrava, bij de Městský soud v Praze (rechter voor de stad Praag, Tsjechië) een schadevordering ingesteld tegen České dráhy, de Tsjechische nationale spoorwegmaatschappij, tot vergoeding van de schade als gevolg van inbreuken op het mededingingsrecht die České dráhy zou hebben begaan.

In 2012 had de Tsjechische mededingingsautoriteit reeds een administratieve procedure ingeleid wegens mogelijk misbruik van machtspositie door České dráhy; die procedure is in 2016 geschorst nadat de Europese Commissie een procedure met betrekking tot dezelfde gedragingen had ingeleid.

RegioJet heeft in het kader van haar schadevordering bij de rechter voor de stad Praag een verzoek ingediend om toegang tot documenten die volgens haar in het bezit waren van České dráhy. De Tsjechische mededingingsautoriteit heeft niettemin aangegeven dat geen toegang kon worden verleend tot de gevraagde documenten waarover zij in het kader van de administratieve procedure beschikte evenmin als tot de andere gevraagde documenten, die binnen de categorie samenhangende documenten vielen, zolang die procedure niet definitief was beëindigd.

Na de Commissie op dit punt te hebben ondervraagd, heeft de rechter voor de stad Praag het verzoek om toegang tot documenten ingewilligd en České dráhy gelast om documenten die door haar speciaal met het oog op de procedure voor de Tsjechische mededingingsautoriteit waren voorbereid en informatie die los van deze procedure werd bewaard, aan het dossier toe te voegen. Diezelfde rechter heeft bovendien besloten de bodemprocedure betreffende de schadevordering te schorsen totdat de door de Commissie ingeleide procedure was beëindigd.

In hoger beroep is de beslissing om toegang tot de documenten te verlenen door de Vrchní soud v Praze (rechter in tweede aanleg Praag, Tsjechië) bevestigd. Met het oog op de bescherming van het betrokken bewijsmateriaal heeft deze rechter de documenten in gerechtelijke bewaring gesteld.

De Nejvyšší soud (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Tsjechië), die als rechter in cassatie uitspraak moest doen over de rechtmatigheid van de beslissing van de rechter in tweede aanleg, heeft het Hof verzocht om uitlegging van richtlijn 2014/104 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van mededingingsbeperkende praktijken.(1) De artikelen 5 en 6 daarvan bevatten regels inzake de toegang tot bewijsmateriaal met het oog op een schadevordering naar nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Unie.(2)

Bij de uitlegging van de artikelen 5 en 6 van richtlijn 2014/104 verduidelijkt het Hof de reikwijdte van de bevoegdheden van de nationale rechterlijke instanties in de context van een verzoek om toegang tot bewijsmateriaal met het oog op een schadevordering wegens inbreuken op het mededingingsrecht, en de omvang van de bescherming van dergelijk bewijsmateriaal uit hoofde van richtlijn 2014/104, wanneer het gaat om een administratieve procedure inzake mededinging die nog niet is beëindigd.

Beoordeling door het Hof

Vooraf herinnert het Hof eraan dat richtlijn 2014/104 uitdrukkelijk regelt onder welke voorwaarden de bepalingen van deze richtlijn van toepassing zijn in de tijd, naargelang het volgens het Unierecht om materiële dan wel om niet-materiële bepalingen gaat.

In casu merkt het Hof op dat de mogelijkheid om onder de voorwaarden van de artikelen 5 en 6 van richtlijn 2014/104 te gelasten om toegang te verlenen tot relevant bewijsmateriaal dat in het bezit is van de verwerende partij of van een derde, slechts betrekking heeft op de voor de nationale rechterlijke instanties toepasselijke procedurele maatregelen, zonder de rechtspositie van de partijen rechtstreeks te beïnvloeden.

In die omstandigheden behoren de artikelen 5 en 6 van richtlijn 2014/104 niet tot de materiële bepalingen van deze richtlijn in de zin van artikel 22, lid 1, ervan en maken zij bijgevolg deel uit van de andere bepalingen bedoeld in artikel 22, lid 2, van die richtlijn, die volgens deze bepaling van toepassing zijn op beroepen die na 26 december 2014 zijn ingesteld. Voorts volgt uit het feit dat de Tsjechische wetgever heeft beslist dat de nationale bepalingen tot omzetting van de procedurele bepalingen van richtlijn 2014/104 ook rechtstreeks en onvoorwaardelijk van toepassing zijn op vorderingen die vóór de datum van omzetting van deze richtlijn in nationaal recht, maar ná 26 december 2014 zijn ingesteld, dat de artikelen 5 en 6 van deze richtlijn van toepassing zijn op het bij de verwijzende rechter aanhangige beroep, aangezien dit in 2015 is ingesteld.

Ten gronde beklemtoont het Hof om te beginnen dat de nationale rechterlijke instanties, wanneer zij uitspraak doen in geschillen over de schadeloosstelling van slachtoffers van mededingingsbeperkende gedragingen, een rol vervullen die complementair is aan die van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. De Uniewetgever is met de vaststelling van richtlijn 2014/104 namelijk uitgegaan van de vaststelling dat het noodzakelijk was dat de toepassing van de mededingingsregels van de Unie door mededingingsautoriteiten (public enforcement) en privaatrechtelijke vorderingen tot schadevergoeding wegens schending van deze regels (private enforcement) een coherente wisselwerking hebben, met name wat betreft de procedures om toegang te krijgen tot documenten die in het bezit zijn van de mededingingsautoriteiten.

Wat vorderingen tot schadevergoeding wegens schending van mededingingsregels betreft, vormen de bepalingen die van toepassing zijn op de toegang tot documenten in de artikelen 5 tot en met 8 van richtlijn 2014/104 de weerslag van een afweging tussen de doeltreffendheid van het optreden van de mededingingsautoriteiten en de doeltreffendheid van beroepen tot schadevergoeding ingesteld door personen die menen dat zij door mededingingsbeperkende praktijken zijn benadeeld. Hoewel richtlijn 2014/104 enerzijds beoogt – gelet op de informatieasymmetrie waardoor geschillen over vorderingen die strekken tot vergoeding van schade als gevolg van inbreuken op het mededingingsrecht vaak worden gekenmerkt – de toegang tot bewijsmateriaal voor slachtoffers van mededingingsverstorende gedragingen te verbeteren, beoogt zij die toegang anderzijds ook strikt af te bakenen.

In het licht van deze preciseringen buigt het Hof zich in de eerste plaats over de prejudiciële vraag of een nationale rechter bij wie een schadevordering wegens inbreuk op het mededingingsrecht aanhangig is gemaakt, kan gelasten toegang tot bewijsmateriaal te verlenen en de gerechtelijke procedure kan schorsen in het licht van een administratieve procedure bij de Commissie die nog niet is beëindigd.

In dit verband stelt het Hof vast dat de nationale rechterlijke instanties ingevolge artikel 16, lid 1, van verordening 1/2003(3) moeten vermijden beslissingen te nemen die in strijd zouden zijn met een besluit dat de Commissie in een door haar gestarte procedure overweegt te nemen en daartoe de afweging moeten maken of het nodig is om de procedure te schorsen. Uit een gezamenlijke lezing van de bepalingen van richtlijn 2014/104 volgt echter dat deze richtlijn de nationale rechterlijke instanties niet verplicht om de procedures betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op de mededingingsregels die bij hen aanhangig zijn gemaakt te schorsen omwille van de inleiding van een procedure voor de Commissie met betrekking tot dezelfde inbreuken.

Op dit punt verduidelijkt het Hof dat een nationale rechter die gelast toegang te verlenen tot bewijsmateriaal van partijen of derden in het kader van een schadevorderingsprocedure die is geschorst omdat de Commissie een procedure heeft ingeleid, in beginsel geen beslissing neemt die in strijd kan zijn met het besluit dat de Commissie overweegt te geven.

Niettemin moet de nationale rechter de toegang tot bewijsmateriaal beperken tot wat strikt relevant, evenredig en noodzakelijk is, en tegelijkertijd vermijden dat een dergelijke toegang een lopend onderzoek van de Commissie onnodig doorkruist. Daartoe moet hij de relevantie van het gevraagde bewijsmateriaal nauwgezet onderzoeken, alsmede het verband tussen dat bewijsmateriaal en de ingediende schadevordering, en nagaan of dat bewijsmateriaal voldoende nauwkeurig omschreven en evenredig is. In dit verband moet de nationale rechter ook rekening houden met de omstandigheid of de schadevorderingsprocedure is geschorst of niet.

In de tweede plaats beantwoordt het Hof de prejudiciële vraag of de schorsing van de door een nationale mededingingsautoriteit ingeleide administratieve procedure omdat de Commissie een procedure over dezelfde feiten heeft ingeleid, kan worden gelijkgesteld met het „anderszins” beëindigen van de procedure in de zin van artikel 6, lid 5, van richtlijn 2014/104, zodat de nationale rechter kan gelasten toegang te verlenen tot de in die bepaling bedoelde documenten.(4)

Dienaangaande merkt het Hof op dat richtlijn 2014/104, wanneer zij verwijst naar de beëindiging van de procedure door een beslissing te nemen of „anderszins”, doelt op maatregelen waarmee een nationale mededingingsautoriteit beslist dat het, gelet op de tijdens de procedure verzamelde informatie, mogelijk of zelfs noodzakelijk is om een besluit te nemen in de procedure en deze te beëindigen. Schorsing van de nationale administratieve procedure totdat de Commissie het onderzoek in de betrokken zaak heeft beëindigd, vormt daarentegen slechts een voorlopige maatregel die niet kan worden gelijkgesteld met een beëindiging van die procedure.

In de derde plaats preciseert het Hof dat een nationale wettelijke regeling die de toegang tot alle tijdens een administratieve procedure inzake mededinging verstrekte informatie tijdelijk beperkt, niet in overeenstemming is met artikel 6, lid 5, onder a), en artikel 6, lid 9, van richtlijn 2014/104.

Uit de bewoordingen van artikel 6, lid 5, van richtlijn 2014/104, gelezen in het licht van overweging 25 van deze richtlijn, blijkt namelijk ondubbelzinnig dat de tijdelijke bescherming die krachtens deze bepaling wordt verleend, geen betrekking heeft op alle informatie die aan een mededingingsautoriteit is verstrekt, maar alleen op informatie die specifiek voor een procedure van deze autoriteit is voorbereid.

Deze conclusie wordt bevestigd door een systematische uitlegging van richtlijn 2014/104. In dit verband benadrukt het Hof met name dat de mogelijkheid voor de lidstaten om de omvang uit te breiden van informatie waartoe pas toegang kan worden verleend nadat de procedure is beëindigd, in de zin van artikel 6, lid 5, van die richtlijn, zou leiden tot een beperktere toegang tot bewijsmateriaal, hetgeen in strijd is met de logica van artikel 5, lid 8, van die richtlijn, dat de lidstaten uitdrukkelijk toestaat regels vast te stellen die tot een ruimere toegang tot bewijsmateriaal leiden.

In de vierde en laatste plaats verklaart het Hof dat richtlijn 2014/104 er niet aan in de weg staat dat een nationale rechter op grond van een procedureel instrument van nationaal recht gelast toegang tot bewijsmateriaal te verlenen louter met het oog op de gerechtelijke bewaring ervan, en deze toegang pas te verlenen nadat hij heeft nagegaan of die toegang moet wachten tot de beëindiging van een lopende administratieve procedure. Een dergelijk procedureel instrument kan namelijk – mits wordt voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit het evenredigheidsbeginsel – bijdragen aan de doeltreffendheid van schadevorderingen wegens schending van de mededingingsregels, waarbij tegelijk de bescherming dat bepaald bewijsmateriaal geniet op grond van artikel 6, lid 5, van richtlijn 2014/104 behouden blijft.


1      Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (PB 2014, L 349, blz. 1).


2      Artikel 5 van deze richtlijn bevat regels die samen een algemene regeling vormen op het gebied van de toegang tot bewijsmateriaal waartoe wordt verzocht met het oog op een schadevordering naar nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Unie. In aanvulling op deze bepaling staan in artikel 6 van deze richtlijn de specifieke regels inzake de toegang tot bewijsmateriaal in de dossiers van de autoriteiten die belast zijn met de handhaving van de mededingingsregels.


3      Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen [101] en [102 VWEU] (PB 2003, L 1, blz. 1).


4      Op grond van artikel 6, lid 5, van richtlijn 2014/104 kunnen de nationale rechterlijke instanties na de beëindiging van de door een mededingingsautoriteit ingeleide administratieve procedure toegang verlenen tot informatie die door een natuurlijke persoon of rechtspersoon specifiek voor die procedure is voorbereid, informatie die deze autoriteit in de loop van die procedure heeft opgesteld en aan de partijen heeft toegezonden, en verklaringen met het oog op een schikking die zijn ingetrokken.