Language of document : ECLI:EU:T:2015:249

Zaak T‑593/11

Fares Al-Chihabi

tegen

Raad van de Europese Unie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van tegoeden – Rechten van verdediging – Motiveringsplicht – Onjuiste beoordeling – Eigendomsrecht – Recht op eerbiediging van het privéleven – Evenredigheid”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 30 april 2015

1.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van verdediging – Recht op effectieve rechterlijke bescherming – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van de tegoeden van personen, entiteiten of organen die verbonden zijn met het Syrische regime – Verplichting tot mededeling van de individuele en specifieke redenen die de genomen besluiten rechtvaardigen – Omvang – Mededeling aan de betrokkene via publicatie in het Publicatieblad – Toelaatbaarheid

(Art. 296, tweede alinea, VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, 47 en 52, lid 1; besluit 2011/522/GBVB van de Raad; verordening nr. 878/2011 van de Raad)

2.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van de tegoeden van personen, entiteiten of organen die verbonden zijn met het Syrische regime – Rechten van verdediging – Mededeling van bezwarende elementen – Later besluit waarbij de naam van een persoon wordt gehandhaafd op de lijst van personen op wie die maatregelen van toepassing zijn – Geen nieuwe redenen – Schending van het recht om te worden gehoord – Geen

(Besluiten 2011/782/GBVB, 2012/739/GBVB en 2013/255/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 36/2012, nr. 1117/2012 en nr. 363/2013 van de Raad)

3.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van de tegoeden van personen, entiteiten of organen wegens de situatie in Syrië – Besluit genomen in een door de belanghebbende gekende context zodat hij de strekking van de hem betreffende maatregel kan begrijpen – Toelaatbaarheid van een beknopte motivering

(Art. 296 VWEU; besluiten 2011/273/GBVB, 2011/522/GBVB, 2011/782/GBVB, 2012/739/GBVB en 2013/255/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 878/2011, nr. 36/2012, nr. 1117/2012 en nr. 363/2013 van de Raad)

4.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Bevriezing van de tegoeden van personen, entiteiten of organen wegens de situatie in Syrië – Grenzen aan genoemde verplichting – Dwingende vereisten in verband met de veiligheid van de Unie en haar lidstaten – Inbreuk op de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene

(Art. 296 VWEU; besluiten 2011/522/GBVB, 2011/782/GBVB, 2012/739/GBVB en 2013/255/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 878/2011, nr. 36/2012, nr. 1117/2012 en nr. 363/2013 van de Raad)

5.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Vaststelling van het voorwerp van het geschil – Duidelijke en nauwkeurige uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Geen duidelijkheid en nauwkeurigheid – Niet-ontvankelijkheid

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, c)]

6.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Syrië – Verbod op in- en doorreis en bevriezing van de tegoeden van bepaalde personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de gewelddadige repressie tegen de burgerbevolking – Beperking van het eigendomsrecht en van het recht op eerbiediging van het privéleven – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 17; besluiten 2011/522/GBVB, 2011/782/GBVB, 2012/739/GBVB en 2013/255/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 878/2011, nr. 36/2012, nr. 1117/2012 en nr. 363/2013 van de Raad)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 36‑43, 54, 55)

2.      Met betrekking tot een besluit tot handhaving van de plaatsing van de naam van een persoon op de lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, is de bevoegde autoriteit van de Unie, anders dan bij een initiële plaatsing op een lijst, in beginsel verplicht om vóór de vaststelling van dat besluit aan die persoon de elementen mee te delen waarover zij beschikt om haar besluit op te baseren zodat die persoon zijn rechten kan verdedigen.

Wanneer de Raad de motivering aanvult van de plaatsing van de naam van de betrokkene op een lijst van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn, dient evenwel een onderscheid te worden gemaakt volgens de aan de orde zijnde handelingen.

Hoewel vóór elk later besluit tot bevriezing van tegoeden in beginsel een mededeling van de nieuwe elementen ten laste moet plaatsvinden en de betrokkene daarover moet worden gehoord, is dit niet het geval wanneer de motivering van een later besluit tot bevriezing van tegoeden in wezen identiek is aan die welke reeds is aangevoerd voor een eerder besluit. Een eenvoudige verklaring ter zake kan dus volstaan.

Het ontbreken van individuele kennisgeving van een dergelijk besluit, waarvoor de Raad enkel de motivering van de initiële plaatsing op een lijst heeft hernomen zonder daaraan iets toe te voegen of deze te wijzigen, houdt dus geen schending van de rechten van verdediging in.

Wat daarentegen een besluit betreft waarbij de Raad de motivering van de initiële plaatsing van de naam van de betrokkene op de betrokken lijst heeft gewijzigd, moeten in het kader van dergelijke handelingen de nieuwe bezwarende elementen worden meegedeeld en moet het recht om te worden gehoord worden geëerbiedigd voordat die handelingen worden vastgesteld.

(cf. punten 44‑48)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 61‑67, 71, 76)

4.      Wat de plaatsing betreft van de naam van een persoon op de lijsten van personen op wie de ten aanzien van Syrië vastgestelde beperkende maatregelen van toepassing zijn, moet de Raad, om op de juiste wijze te voldoen aan zijn verplichting tot motivering van een handeling waarbij beperkende maatregelen worden opgelegd, de feitelijke en juridische gronden vermelden waarvan de rechtmatigheid van die maatregelen afhangt, en de overwegingen die hem tot het nemen ervan hebben gebracht. Dit betekent dat de motivering van een dergelijke handeling in beginsel niet alleen betrekking dient te hebben op de wettelijke voorwaarden voor toepassing van de beperkende maatregelen, maar ook op de specifieke en concrete redenen waarom de Raad in de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid van mening is dat dergelijke maatregelen tegen de betrokkene moeten worden genomen.

Een gedetailleerde bekendmaking van de tegen de betrokkenen in aanmerking genomen grieven zou evenwel niet alleen in conflict kunnen komen met dwingende overwegingen van algemeen belang betreffende de veiligheid van de Unie en haar lidstaten of het onderhouden van hun internationale betrekkingen maar zou ook afbreuk kunnen doen aan de gerechtvaardigde belangen van de betrokken personen en entiteiten, aangezien zij hun reputatie ernstig kan schaden. Daarom moet in uitzonderlijke gevallen worden aanvaard dat enkel het dispositief en een algemene motivering moeten worden vermeld in de in het Publicatieblad bekendgemaakte versie van het besluit tot bevriezing van tegoeden, met dien verstande dat de specifieke en concrete motivering van dat besluit moet worden geformaliseerd en met andere passende middelen ter kennis van de betrokkenen moet worden gebracht.

(cf. punten 72, 73)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 94‑96)

6.      Het eigendomsrecht maakt deel uit van de algemene beginselen van Unierecht en is neergelegd in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De in het Handvest van de grondrechten neergelegde rechten genieten in het Unierecht echter geen absolute bescherming, maar moeten in relatie tot hun maatschappelijke functie worden beschouwd. Bijgevolg kunnen die rechten aan beperkingen worden onderworpen, voor zover die beperkingen werkelijk beantwoorden aan de doeleinden van algemeen belang die de Unie nastreeft en, het nagestreefde doel in aanmerking genomen, niet zijn te beschouwen als een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor die rechten in hun kern worden aangetast.

In dat verband is de vaststelling van beperkende maatregelen jegens een persoon die financiële steun aan het Syrische regime verleent, passend, aangezien daarmee een voor de internationale gemeenschap zo fundamentele doelstelling als de bescherming van de burgerbevolking wordt nagestreefd. Maatregelen als de bevriezing van tegoeden en andere economische middelen en het inreisverbod voor het grondgebied van de Unie voor personen van wie is vastgesteld dat zij betrokken zijn bij de ondersteuning van het Syrische regime kunnen immers niet als zodanig als ongeschikt worden aangemerkt.

Vervolgens zijn dergelijke beperkende maatregelen tevens noodzakelijk, aangezien het nagestreefde doel, te weten de strijd tegen de financiering van het Syrische regime, niet op even doeltreffende wijze kan worden bereikt met minder belastende alternatieve maatregelen, zoals een stelsel van voorafgaande machtiging of de verplichting a posteriori te verantwoorden waarvoor de uitgekeerde gelden zijn gebruikt, met name gelet op de mogelijkheid om de opgelegde beperkingen te omzeilen.

Voorts voorzien de handelingen waarbij de naam van de betrokkene wordt geplaatst op de lijsten van personen op wie ten aanzien van Syrië vastgestelde beperkende maatregelen van toepassing zijn of waarbij diens naam op die lijsten wordt gehandhaafd, in de mogelijkheid dat wordt toegestaan dat bevroren tegoeden worden gebruikt om in essentiële behoeften te voorzien of bepaalde verplichtingen na te komen en dat specifieke machtigingen worden verleend om bevroren tegoeden, andere financiële activa of andere economische middelen vrij te geven en dat de plaatsing op de lijst periodiek wordt geëvalueerd om te waarborgen dat de personen en entiteiten die niet meer beantwoorden aan de criteria om op de litigieuze lijst te staan, van die lijst worden geschrapt.

Ten slotte bepalen genoemde handelingen tevens dat de bevoegde autoriteit van een lidstaat toegang tot zijn grondgebied mag verlenen op grond van met name dringende humanitaire noden.

Gelet op het wezenlijke belang van de bescherming van de burgerbevolking in Syrië en de in de bestreden besluiten opgenomen mogelijke afwijkingen, zijn de door voornoemde handelingen veroorzaakte beperkingen van het recht van betrokkene op eigendom en op eerbiediging van het privéleven dus niet onevenredig gelet op het nagestreefde doel.

(cf. punten 97‑100, 102‑104)