Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Satversmes tiesa (Letland) op 16 maart 2023 – VL, ZS, Lireva Investments Limited, VI, FORTRESS FINANCE Inc. / Latvijas Republikas Saeima

(Zaak C-161/23, Lireva Investments e.a.)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Satversmes tiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: VL, ZS, Lireva Investments Limited, VI, FORTRESS FINANCE Inc.

Verwerende partij: Latvijas Republikas Saeima

Prejudiciële vragen

Valt een nationale regeling op grond waarvan een nationale rechter uitspraak doet over de confiscatie van de opbrengsten van een misdrijf in een afzonderlijke procedure betreffende onrechtmatig verkregen voorwerpen, die van de strafrechtelijke hoofdprocedure is afgescheiden voordat is vastgesteld dat er een strafbaar feit is gepleegd en iemand daaraan schuldig is bevonden, en op grond waarvan de confiscatie plaatsvindt op basis van stukken van het strafdossier, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2014/421 , met name artikel 4 ervan, en van kaderbesluit 2005/2122 , met name artikel 2 ervan?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet een nationale regeling inzake het bewijs van de criminele herkomst van voorwerpen in procedures betreffende onrechtmatig verkregen voorwerpen, zoals die welke is neergelegd in de litigieuze bepalingen, dan worden aangemerkt als verenigbaar met het recht op een eerlijk proces dat is neergelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest en in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2014/42?

Moet het beginsel van voorrang van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat het grondwettelijk hof van een lidstaat, waaraan is verzocht om een nationale regeling die onverenigbaar is bevonden met het Unierecht constitutioneel te toetsen, oordeelt dat het rechtszekerheidsbeginsel van toepassing is en de rechtsgevolgen van die regeling in stand blijven ten aanzien van de periode dat de regeling van kracht was?

____________

1 Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (PB 2014, L 127, blz. 39).

1 Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (PB 2005, L 68, blz. 49).