Language of document : ECLI:EU:C:2020:542

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

9 juli 2020 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Auteursrecht en naburige rechten – Online videoplatform – Uploaden van een film zonder toestemming van de rechthebbende – Gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht – Richtlijn 2004/48/EG – Artikel 8 – Recht op informatie van verzoeker – Artikel 8, lid 2, onder a) – Begrip ,adressen’ – E-mailadres, IP-adres en telefoonnummer – Daarvan uitgesloten”

In zaak C‑264/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) bij beslissing van 21 februari 2019, ingekomen bij het Hof op 29 maart 2019, in de procedure

Constantin Film Verleih GmbH

tegen

YouTube LLC,

Google Inc.,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, I. Jarukaitis, E. Juhász, M. Ilešič (rapporteur) en C. Lycourgos, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: M. Krausenböck, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 februari 2020,

gelet op de opmerkingen van:

–        Constantin Film Verleih GmbH, vertegenwoordigd door B. Frommer, R. Bisle en M. Hügel, Rechtsanwälte,

–        YouTube LLC en Google Inc., vertegenwoordigd door J. Wimmers en M. Barudi, Rechtsanwälte,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun, T. Scharf, S. L. Kalėda en H. Kranenborg als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 april 2020,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 2004, L 157, blz. 45, met rectificatie in PB 2004, L 195, blz. 16).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Constantin Film Verleih GmbH, een in Duitsland gevestigde distributeur van films, enerzijds, en YouTube LLC en Google Inc., die zijn gevestigd in de Verenigde Staten, anderzijds, over de door Constantin Film Verleih van deze twee vennootschappen geëiste gegevens met betrekking tot de e-mailadressen, de IP-adressen en de mobiele telefoonnummers van gebruikers die inbreuk hebben gemaakt op haar intellectuele-eigendomsrechten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 2004/48

3        De overwegingen 2, 10, 15 en 32 van richtlijn 2004/48 luiden als volgt:

„(2)      [...] [D]e bescherming van de intellectuele eigendom [mag] geen belemmering van de vrijheid van meningsuiting, het vrije verkeer van informatie of de bescherming van persoonsgegevens vormen, ook niet op het internet.

[...]

(10)      Het doel van deze richtlijn is de onderlinge aanpassing van deze wetgevingen ten einde een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming in de interne markt te waarborgen.

[...]

(15)      Deze richtlijn doet geen afbreuk aan [...] richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens [(PB 1995, L 281, blz. 31)] [...].

[...]

(32)      Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name worden erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de intellectuele eigendom volledig wordt geëerbiedigd overeenkomstig artikel 17, lid 2, van genoemd Handvest[.]”

4        Artikel 1 van deze richtlijn heeft als opschrift „Doel” en bepaalt dat zij „de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen [betreft] die noodzakelijk zijn om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen”.

5        Artikel 2 van deze richtlijn heeft als opschrift „Toepassingsgebied” en bepaalt in lid 1 en lid 3, onder a), het volgende:

„1.      Onverminderd de middelen die in de communautaire of nationale wetgeving zijn of kunnen worden vastgelegd, voor zover deze middelen gunstiger zijn voor de rechthebbenden, zijn de bij deze richtlijn vastgestelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen overeenkomstig artikel 3 van toepassing op elke inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, zoals bepaald in het communautaire recht en/of het nationale recht van de betrokken lidstaat.

[...]

3.      Deze richtlijn doet geen afbreuk aan:

a)      de communautaire bepalingen betreffende het materiële recht inzake de intellectuele eigendom [en richtlijn 95/46] [...]”.

6        In artikel 8 van deze richtlijn, met als opschrift „Recht op informatie”, is het volgende bepaald:

„1.      De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, op gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser kunnen gelasten dat informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt verstrekt door de inbreukmaker en/of door een andere persoon die:

a)      de inbreukmakende goederen op commerciële schaal in zijn bezit blijkt te hebben;

b)      de inbreukmakende diensten op commerciële schaal blijkt te gebruiken;

c)      op commerciële schaal diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, blijkt te verlenen;

of

d)      door een onder a), b) of c) bedoelde persoon is aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, de fabricage of de distributie van deze goederen of bij het verlenen van deze diensten.

2.      De in lid 1 bedoelde informatie omvat naargelang passend is:

a)      de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en kleinhandelaren;

b)      inlichtingen over de geproduceerde, gefabriceerde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede over de voor de desbetreffende goederen of diensten verkregen prijs.

3.      De leden 1 en 2 gelden onverminderd andere regelgeving waarbij:

a)      de rechthebbende ruimere rechten op informatie worden toegekend;

b)      het gebruik van de krachtens dit artikel medegedeelde informatie in burgerlijke of strafzaken wordt geregeld;

c)      de aansprakelijkheid wegens misbruik van het recht op informatie wordt geregeld;

d)      de mogelijkheid wordt geboden te weigeren gegevens te verstrekken die de in lid 1 bedoelde persoon zouden dwingen deelname door hemzelf of door naaste verwanten aan een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht toe te geven,

of

e)      de bescherming van de vertrouwelijkheid van informatiebronnen of de verwerking van persoonsgegevens wordt geregeld.”

 Duits recht

7        § 101, lid 1, eerste volzin, van het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte – Urheberrechtsgesetz (wet betreffende het auteursrecht en naburige rechten) van 9 september 1965 (BGBl. 1965 I, blz. 1273), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „UrhG”), bepaalt dat van degene die op commerciële schaal inbreuk maakt op het auteursrecht of een ander door deze wet beschermd recht, door de benadeelde kan worden verlangd dat hij onmiddellijk informatie verstrekt over de herkomst en het distributiekanaal van de inbreukmakende kopieën of andere producten.

8        Onverminderd § 101, lid 1, UrhG kan dit recht op informatie, in geval van kennelijke schending, krachtens § 101, lid 2, eerste volzin, punt 3, UrhG ook worden uitgeoefend tegen een persoon die op commerciële schaal diensten heeft verleend die worden gebruikt om inbreukmakende handelingen te verrichten.

9        Ingevolge § 101, lid 3, punt 1, UrhG moet degene die gehouden is de informatie te verstrekken, de namen en adressen vermelden van de producenten, leveranciers en andere eerdere houders van de kopieën of andere producten, van de gebruikers van de diensten, en van de beoogde groot- en kleinhandelaren.

10      § 111, lid 1, eerste volzin, punten 2 en 3, van het Telekommunikationsgesetz (telecommunicatiewet) van 22 juni 2004 (BGBl. 2004 I, blz. 1190), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „TKG”) bepaalt dat bij de toewijzing van telefoonnummers de naam en het adres van de houder van het nummer en – wanneer het gaat om een natuurlijke persoon – zijn geboortedatum, worden verzameld en bewaard.

11      § 111, lid 1, derde volzin, TKG bepaalt dat, wanneer het gaat om prepaid-diensten, deze gegevens bovendien moeten worden geverifieerd.

12      In § 111, lid 2, TKG is bepaald dat een dergelijke verificatie en bewaring niet verplicht zijn bij de toewijzing van een e-mailadres.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13      Constantin Film Verleih beschikt in Duitsland over exclusieve gebruiksrechten op onder meer de cinematografische werken „Parker” en „Scary Movie 5”.

14      In de loop van 2013 en 2014 zijn deze werken geüpload op de website www.youtube.com, een door YouTube geëxploiteerd platform dat gebruikers de mogelijkheid geeft om video’s te publiceren, te kijken en te delen (hierna: „platform YouTube”). Zo zijn deze werken op dat platform tienduizenden keren bekeken.

15      Constantin Film Verleih verlangt van YouTube en Google, de moedermaatschappij van YouTube, dat zij haar een reeks gegevens verschaffen over elk van de gebruikers die deze werken heeft geüpload (hierna: „betrokken gebruikers”).

16      De verwijzende rechter merkt dienaangaande op dat gebruikers die video’s op het platform YouTube willen uploaden, zich eerst bij Google moeten registreren met een gebruikersaccount. Voor het openen van dit account is uitsluitend een naam, een e-mailadres en een geboortedatum van deze gebruikers vereist. Deze gegevens worden gewoonlijk niet geverifieerd en er wordt niet verzocht om het postadres van de gebruiker. Om video’s van meer dan 15 minuten op het platform YouTube te kunnen publiceren, moet de gebruiker echter een mobiel telefoonnummer opgeven waarop hij een voor die publicatie noodzakelijke activeringscode kan ontvangen. Bovendien geven de gebruikers van het platform YouTube volgens de gemeenschappelijke algemene voorwaarden voor gebruik en gegevensbescherming van YouTube en Google toestemming voor de opslag van serverlogboeken, met inbegrip van het IP-adres, de datum en het tijdstip van gebruik, en de verschillende zoekopdrachten, en voor het gebruik op groepsniveau van deze gegevens.

17      Nadat de partijen in het hoofdgeding unaniem hadden verklaard dat het geding in eerste aanleg betreffende de namen en de postadressen van de betrokken gebruikers formeel was afgedaan, heeft Constantin Film Verleih, die enkel fictieve gebruikersnamen had ontvangen, verzocht dat YouTube en Google worden gelast haar aanvullende gegevens te verschaffen.

18      Deze aanvullende gegevens hebben betrekking op, ten eerste, de door de betrokken gebruikers voor het uploaden van de bestanden gebruikte e‑mailadressen, mobiele telefoonnummers en IP-adressen, samen met het exacte moment waarop deze bestanden werden geüpload, met vermelding van de datum en het tijdstip, met inbegrip van de minuten, de seconden en de tijdzone, oftewel het tijdstip van het uploaden en, ten tweede, het IP-adres dat deze gebruikers het laatst hebben gebruikt om via hun Google-account toegang te krijgen tot het platform YouTube, eveneens met het exacte moment van toegang, met vermelding van de datum en het tijdstip, met inbegrip van de minuten, de seconden en de tijdzone, oftewel het tijdstip van toegang.

19      Bij vonnis van 3 mei 2016 heeft het Landgericht Frankfurt am Main (rechter in eerste aanleg Frankfurt am Main, Duitsland) het verzoek van Constantin Film Verleih afgewezen. Bij arrest van 22 augustus 2018 heeft het Oberlandesgericht Frankfurt am Main (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Hessen, Frankfurt am Main, Duitsland), waarbij laatstgenoemde hoger beroep had ingesteld, diens verzoek evenwel gedeeltelijk ingewilligd en YouTube en Google veroordeeld tot het verstrekken van de e-mailadressen van de betrokken gebruikers, en dit hoger beroep verworpen voor het overige.

20      Met haar beroep in Revision bij de verwijzende rechter, het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland), houdt Constantin Film Verleih vast aan haar vordering dat YouTube en Google worden veroordeeld om haar de mobiele telefoonnummers en IP-adressen van de betrokken gebruikers te verstrekken. Met hun eigen beroep in Revision verzoeken YouTube en Google hunnerzijds om volledige afwijzing van de vordering van Constantin Film Verleih, ook waar deze betrekking heeft op de verstrekking van de e-mailadressen van de betrokken gebruikers.

21      De verwijzende rechter is van oordeel dat de uitkomst van deze twee beroepen in Revision afhangt van de uitlegging van artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 en in het bijzonder van het antwoord op de vraag of de door Constantin Film Verleih gevraagde aanvullende gegevens onder het begrip „adressen” in de zin van deze bepaling vallen.

22      In deze omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Omvatten de adressen van de producenten, fabrikanten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en kleinhandelaren, zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn [2004/48], die behoren tot de informatie die uit hoofde van artikel 8, lid 1, ervan, naargelang passend, dient te worden verstrekt, ook

a)      de e-mailadressen van de gebruikers van de diensten en/of

b)      de telefoonnummers van de gebruikers van de diensten, en/of

c)      de door de gebruikers van de diensten voor het uploaden van de inbreukmakende bestanden benutte IP-adressen met inbegrip van het precieze tijdstip van uploaden?

2)      Indien de eerste vraag, onder c), bevestigend wordt beantwoord:

Behoort tot de volgens artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn [2004/48] te verstrekken informatie ook het IP-adres dat door de gebruiker, die eerder inbreukmakende bestanden heeft geüpload, het laatst werd benut om toegang te krijgen tot zijn Google-/YouTube-gebruikersaccount, tezamen met het precieze tijdstip van toegang, ongeacht of bij die laatste toegang al dan niet inbreuken [op intellectuele-eigendomsrechten] zijn gepleegd?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

23      Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „adressen” met betrekking tot een gebruiker die bestanden heeft geüpload die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, ziet op het e-mailadres en het telefoonnummer van deze gebruiker en het IP-adres dat is gebruikt om deze bestanden te uploaden of het IP-adres dat is gebruikt bij de laatste toegang van deze gebruiker tot zijn gebruikersaccount.

24      In casu staat vast dat YouTube en Google op commerciële schaal diensten verlenen die door de in het hoofdgeding betrokken gebruikers zijn gebruikt voor inbreukmakende activiteiten, namelijk het ten nadele van Constantin Film Verleih uploaden op het platform YouTube van bestanden die beschermde werken bevatten. Het hoofdgeding betreft de weigering van deze vennootschappen om bepaalde door Constantin Film Verleih verlangde gegevens met betrekking tot deze gebruikers te verstrekken, in het bijzonder hun e-mailadressen, telefoonnummers en de door hen zowel bij het uploaden van de betrokken bestanden als bij de laatste toegang tot hun Google-/YouTube-account gebruikte IP-adressen. Zoals uit de verwijzingsbeslissing blijkt en overigens in het kader van de onderhavige zaak niet wordt betwist, hangt de uitkomst van het hoofdgeding af van de vraag of deze gegevens onder het begrip „adressen” in de zin van artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 vallen.

25      Dienaangaande zij er vooraf aan herinnerd dat in artikel 8, lid 1, onder c), van richtlijn 2004/48 is bepaald dat de lidstaten ervoor zorg dragen dat de bevoegde rechterlijke instanties tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, op gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser kunnen gelasten dat informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt verstrekt door de inbreukmaker en/of door een andere persoon die op commerciële schaal diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, blijkt te verlenen.

26      Artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 preciseert dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie naargelang passend de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en kleinhandelaren omvat.

27      Hieruit vloeit voort dat de lidstaten krachtens artikel 8 van richtlijn 2004/48 ervoor moeten zorgen dat de bevoegde rechterlijke instanties in een situatie zoals aan de orde in het hoofdgeding de exploitant van het online platform kunnen gelasten de naam en het adres te verstrekken van de in lid 2, onder a), van dat artikel bedoelde personen die op dat platform zonder toestemming van de houder van het auteursrecht een film hebben geüpload.

28      Met betrekking tot de vraag of het begrip „adressen” in de zin van artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 ook ziet op de e-mailadressen, telefoonnummers en IP-adressen van deze personen, moet worden geconstateerd dat, aangezien deze bepaling voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, het begrip „adressen” een Unierechtelijk begrip vormt dat in de regel in de gehele Unie autonoom en uniform moet worden uitgelegd (zie naar analogie arrest van 29 juli 2019, Spiegel Online, C‑516/17, EU:C:2019:625, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Daar richtlijn 2004/48 dit begrip niet definieert, moet voorts de betekenis en de draagwijdte ervan worden bepaald naar de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin het wordt gebruikt en de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan het deel uitmaakt en, in voorkomend geval, de ontstaansgeschiedenis ervan (zie in die zin arresten van 29 juli 2019, Spiegel Online, C‑516/17, EU:C:2019:625, punt 65, en 19 december 2019, Nederlands Uitgeversverbond en Groep Algemene Uitgevers, C‑263/18, EU:C:2019:1111, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Wat in de eerste plaats de gebruikelijke betekenis van het begrip „adres” betreft, moet, zoals de advocaat-generaal in de punten 30 en 33 van zijn conclusie heeft opgemerkt, worden vastgesteld dat dit begrip in de omgangstaal enkel betrekking heeft op het postadres, dat wil zeggen iemands woon- of verblijfplaats. Hieruit volgt dat dit begrip, wanneer het – zoals in artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 – zonder nadere precisering wordt gebruikt, geen betrekking heeft op het e-mailadres, het telefoonnummer of het IP-adres.

31      In de tweede plaats sluit deze vaststelling aan bij de voorbereidende werkzaamheden die tot de vaststelling van richtlijn 2004/48 hebben geleid en in het bijzonder het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen van 30 januari 2003 [COM(2003) 46 definitief], het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 oktober 2003 (PB 2004, C 32, blz. 15), en het verslag van het Europees Parlement van 5 december 2003 (A5‑0468/2003) over dit voorstel. Zoals de advocaat-generaal in punt 37 van zijn conclusie heeft opgemerkt en de Commissie voor het Hof heeft betoogd, bevatten zij namelijk geen enkele aanwijzing dat het begrip „adres” in artikel 8, lid 2, onder a), van deze richtlijn aldus moet worden begrepen dat het niet alleen ziet op het postadres, maar ook op het e-mailadres, het telefoonnummer of het IP-adres van de betrokken personen.

32      In de derde plaats wordt deze uitlegging bevestigd door de context waarin het betrokken begrip wordt gebruikt.

33      Zoals de advocaat-generaal in punt 35 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt namelijk uit de bestudering van andere Unierechtelijke handelingen betreffende het e-mailadres of het IP-adres, dat in geen van deze handelingen het begrip „adres” zonder nadere precisering wordt gebruikt ter aanduiding van het telefoonnummer, het IP-adres of het e-mailadres.

34      In de vierde plaats is de in de punten 31 tot en met 33 van het onderhavige arrest gegeven uitlegging ook in overeenstemming met het doel van artikel 8 van richtlijn 2004/48, gelet op de algemene doelstelling van deze richtlijn.

35      Dienaangaande is het juist dat met het in artikel 8 van deze richtlijn vastgelegde recht op informatie wordt beoogd uitvoering en invulling te geven aan het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten neergelegde grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte en aldus ervoor te zorgen dat het grondrecht op eigendom, waartoe het in artikel 17, lid 2, van het Handvest beschermde intellectuele-eigendomsrechten behoort, ten volle wordt uitgeoefend (arrest van 16 juli 2015, Coty Germany, C‑580/13, EU:C:2015:485, punt 29), door de houder van een intellectuele-eigendomsrecht in staat te stellen te achterhalen wie inbreuk maakt op dit recht en de nodige maatregelen ter bescherming van dit recht te nemen (zie in die zin arrest van 18 januari 2017, NEW WAVE CZ, C‑427/15, EU:C:2017:18, punt 25).

36      Bij de vaststelling van richtlijn 2004/48 heeft de Uniewetgever er evenwel voor gekozen om een minimumharmonisatie inzake de eerbiediging van de intellectuele-eigendomsrechten in het algemeen tot stand te brengen (zie in die zin arrest van 9 juni 2016, Hansson, C‑481/14, EU:C:2016:419, punt 36). Deze harmonisatie is in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn dus beperkt tot nauwkeurig omschreven informatie.

37      Bovendien moet worden opgemerkt dat richtlijn 2004/48 tot doel heeft een juist evenwicht tot stand te brengen tussen enerzijds het belang dat de houders van intellectuele-eigendomsrechten hebben bij de bescherming van hun rechten, neergelegd in artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten, en, anderzijds, de bescherming van de belangen en grondrechten van de gebruikers van beschermd materiaal alsmede van het algemeen belang (zie naar analogie arresten van 29 juli 2019, Funke Medien NRW, C‑469/17, EU:C:2019:623, punt 57; 29 juli 2019, Pelham e.a., C‑476/17, EU:C:2019:624, punt 32, en 29 juli 2019, Spiegel Online, C‑516/17, EU:C:2019:625, punt 42).

38      Wat meer in het bijzonder artikel 8 van richtlijn 2004/48 betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat deze bepaling beoogt de eerbiediging van verschillende rechten, met name het recht van de rechthebbenden op informatie en het recht op bescherming van de persoonsgegevens van de gebruikers, met elkaar in overeenstemming te brengen (zie in die zin arrest van 16 juli 2015, Coty Germany, C‑580/13, EU:C:2015:485, punt 28).

39      Ten slotte moet worden verduidelijkt dat uit de voorgaande overwegingen weliswaar voortvloeit dat artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 de lidstaten niet verplicht om te voorzien in de mogelijkheid voor de bevoegde rechterlijke instanties om tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te gelasten dat het e-mailadres, het telefoonnummer of het IP-adres van de in deze bepaling bedoelde personen wordt verstrekt, maar dat de lidstaten wel in een dergelijke mogelijkheid mogen voorzien. Zoals blijkt uit de bewoordingen van artikel 8, lid 3, onder a), van deze richtlijn heeft de Uniewetgever immers uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid voor de lidstaten om de houders van intellectuele-eigendomsrechten ruimere rechten op informatie toe te kennen, mits daarbij evenwel een juist evenwicht tussen de verschillende betrokken grondrechten wordt verzekerd en de andere algemene beginselen van het Unierecht, zoals het evenredigheidsbeginsel, worden geëerbiedigd (zie in die zin beschikking van 19 februari 2009, LSG-Gesellschaft zur Wahrnehmung von Leistungsschutzrechten, C‑557/07, EU:C:2009:107, punt 29, en arrest van 19 april 2012, Bonnier Audio e.a., C‑461/10, EU:C:2012:219, punt 55).

40      Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48 aldus moet worden uitgelegd dat het daarin opgenomen begrip „adressen” met betrekking tot een gebruiker die bestanden heeft geüpload die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, niet ziet op het e-mailadres en het telefoonnummer van deze gebruiker en het IP-adres dat is gebruikt om deze bestanden te uploaden of het IP-adres dat is gebruikt bij de laatste toegang van deze gebruiker tot zijn gebruikersaccount.

 Kosten

41      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door andere wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 8, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat het daarin opgenomen begrip „adressen” met betrekking tot een gebruiker die bestanden heeft geüpload die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, niet ziet op het e-mailadres en het telefoonnummer van deze gebruiker en het IP-adres dat is gebruikt om deze bestanden te uploaden of het IP-adres dat is gebruikt bij de laatste toegang van deze gebruiker tot zijn gebruikersaccount.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.