Language of document : ECLI:EU:T:2012:273

Zaak T‑381/11

Europäischer Wirtschaftsverband der Eisen- und Stahlindustrie (Eurofer) ASBL

tegen

Europese Commissie

„Beroep tot nietigverklaring — Milieu — Richtlijn 2003/87/EG — Kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten vanaf 2013 — Besluit van Commissie tot vaststelling van productbenchmarks voor berekening van toe te wijzen emissierechten — Artikel 263, vierde alinea, VWEU — Geen individuele geraaktheid — Regelgevingshandeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt — Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Beroep tot nietigverklaring — Natuurlijke of rechtspersonen — Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken — Besluit van Commissie tot vaststelling van voor hele Unie geldende overgangsregeling voor geharmoniseerde kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten — Beroep van vereniging die belangen van Europese staalindustrie behartigt — Ontvankelijkheid — Voorwaarden

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; richtlijn 2003/87 van het Europees Parlement en de Raad, art. 10 bis)

2.      Beroep tot nietigverklaring — Natuurlijke of rechtspersonen — Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken — Individuele geraaktheid — Criteria — Besluit van Commissie tot vaststelling van voor hele Unie geldende overgangsregeling voor geharmoniseerde kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten — Beroep van vereniging die belangen van Europese staalindustrie behartigt — Vertegenwoordigde ondernemingen zijn niet individueel geraakt — Niet-ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; richtlijn 2003/87 van het Europees Parlement en de Raad, art. 10 bis)

3.      Beroep tot nietigverklaring — Natuurlijke of rechtspersonen — Begrip regelgevingshandeling in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU — Alle handelingen van algemene strekking, met uitzondering van wetgevingshandelingen — Besluit van Commissie tot vaststelling van voor hele Unie geldende overgangsregeling voor geharmoniseerde kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten — Daaronder begrepen — Handeling die uitvoeringsmaatregelen met zich brengt in zin van die verdragsbepaling

(Art. 263, vierde alinea, VWEU, 267 VWEU en 289, leden 1‑3, VWEU; richtlijn 2003/87 van het Europees Parlement en de Raad, art. 10 bis en 11, lid 1)

1.      Een vereniging die de belangen van de Europese staalindustrie behartigt, kan in beginsel slechts een beroep tot nietigverklaring instellen tegen een besluit van de Commissie tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, indien de ondernemingen die zij vertegenwoordigt of een aantal daarvan individuele procesbevoegdheid hebben, of indien zij een eigen belang kan doen gelden.

(cf. punt 18)

2.      Een natuurlijke of rechtspersoon die niet de adressaat is van een handeling kan slechts stellen dat hij individueel is geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU indien de betrokken handeling hem raakt uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat van de handeling.

Is bijgevolg niet-ontvankelijk het beroep tot nietigverklaring dat een vereniging die de belangen van de Europese staalindustrie behartigt, heeft ingesteld tegen een besluit van de Commissie tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap.

Dat deze ondernemingen exploitanten zijn van in hoofdstuk III van die richtlijn bedoelde vaste installaties, individualiseert hen immers niet, aangezien het bestreden besluit, gelet op de bepalingen ervan, hen enkel raakt uit hoofde van hun objectieve hoedanigheid van exploitanten van die installaties, op dezelfde wijze als alle andere marktdeelnemers die zich feitelijk en potentieel in een gelijke situatie bevinden.

Dit geldt ook voor de procedurele waarborgen waarover deze ondernemingen uit hoofde van artikel 10 bis, lid 1, vijfde alinea, en lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2003/87 beschikken. Een persoon die betrokken is bij het vaststellingsproces van een Uniehandeling wordt namelijk alleen dan met betrekking tot de betrokken handeling geïndividualiseerd, wanneer het Unierecht deze persoon bepaalde procedurele waarborgen biedt. Wanneer een besluit krachtens een Unierechtelijke bepaling moet worden vastgesteld overeenkomstig een procedure waarin een persoon eventuele rechten geldend kan maken, waaronder het recht om te worden gehoord, heeft de bijzondere rechtspositie van deze persoon tot gevolg dat hij wordt geïndividualiseerd in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU. Evenwel moet worden vastgesteld dat een persoon of een instelling die over een dergelijk procedureel recht beschikt, ongeacht welke procedurele waarborg er wordt geboden, in beginsel niet bevoegd is om in rechte op te komen tegen de materiële wettigheid van een Uniehandeling. De exacte strekking van het recht van een particulier om beroep in te stellen tegen een Uniehandeling hangt namelijk af van de rechtspositie die hij krachtens het Unierecht ter bescherming van de aldus erkende wettige belangen geniet.

Hoewel uit artikel 10 bis, lid 1, vijfde alinea, en lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2003/87 blijkt dat de door verzoekende partij vertegenwoordigde ondernemingen, als belanghebbenden in de zin van deze bepalingen, over een recht beschikten om door de Commissie te worden gehoord en dat de Commissie hen dus moest consulteren alvorens het bestreden besluit over de in die bepalingen bedoelde beginselen vast te stellen, zijn de middelen die verzoekende partij ter ondersteuning van haar beroep tot nietigverklaring van dat besluit heeft aangevoerd, echter niet ontleend aan een gestelde schending van deze consultatieverplichting. Aangezien verzoekende partij niet zozeer de procedurele rechten van haar leden wil vrijwaren, maar wil opkomen tegen de materiële wettigheid van dat besluit, zijn die ondernemingen niet individueel geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

(cf. punten 30‑36, 38‑39)

3.      Het begrip regelgevingshandeling in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU verwijst naar alle handelingen van algemene strekking, met de uitzondering van wetgevingshandelingen.

Een besluit van de Commissie tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap heeft algemene strekking, aangezien het voor objectief bepaalde gevallen geldt en rechtsgevolgen heeft voor algemeen en in abstracto aangewezen groepen personen. Voorts is het geen wetgevingshandeling aangezien het noch volgens de gewone wetgevingsprocedure noch volgens een bijzondere wetgevingsprocedure in de zin van artikel 289, leden 1 tot en met 3, VWEU is vastgesteld. Dit besluit is namelijk een handeling die de Commissie op grond van artikel 10 bis, lid 1, van richtlijn 2003/87 heeft vastgesteld. Bijgevolg is het een regelgevingshandeling in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

Voor zover dat besluit de lidstaten en de Commissie verplicht om verschillende uitvoeringsmaatregelen te nemen met het oog op de vaststelling, door de lidstaten, van de definitieve jaarlijkse hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten voor elke betrokken installatie waarvan de Commissie de opneming in de in artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/87 bedoelde lijst niet heeft verworpen, zij evenwel vastgesteld dat het uitvoeringsmaatregelen met zich brengt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het door deze bepaling nagestreefde doel. Op grond van deze bepaling kan een natuurlijke of rechtspersoon weliswaar beroep instellen tegen handelingen van algemene strekking die geen wetgevingshandelingen zijn, die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengen, en wordt aldus voorkomen dat hij het recht zou moeten overtreden om toegang te krijgen tot een rechter. De situatie van ondernemingen die lid zijn van een vereniging die de belangen van de Europese staalindustrie behartigt in het kader van een beroep tot nietigverklaring dat laatstgenoemde tegen dat besluit heeft ingesteld, valt echter niet onder deze doelstelling, aangezien die ondernemingen, zonder het bestreden besluit vooraf te moeten overtreden, in beginsel kunnen opkomen tegen de ter uitvoering van het bestreden besluit genomen nationale maatregelen en in dat verband de onwettigheid ervan kunnen opwerpen voor de nationale rechters, die artikel 267 VWEU kunnen toepassen alvorens een uitspraak te doen.

(cf. punten 42‑45, 56‑58, 60)