Language of document : ECLI:EU:T:2004:154

Arrêt du Tribunal

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)
25 mei 2004 (1)

„Verordening (EEG) nr. 822/87 – Gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt – Verordening (EEG) nr. 1780/89 – Verordening (EEG) nr. 2710/93 – Verordening (EG) nr. 416/96 – Afzet van bij distillatie verkregen alcohol – Verordening (EEG) nr. 3390/90 – Openbare inschrijving voor gebruik als motorbrandstof – Weigering van Commissie om bepaalde aanbestedingsvoorwaarden te wijzigen – Overmacht – Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap – Ontvankelijkheid”

In zaak T-154/01,

Distilleria F. Palma SpA, in liquidatie, gevestigd te Napels (Italië), vertegenwoordigd door F. Caruso, advocaat,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door L. Visaggio en C. Cattabriga als gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek krachtens artikel 235 EG en artikel 288, tweede alinea, EG tot vergoeding van de schade die zij zou hebben geleden als gevolg van de gestelde onwettigheid van de handelwijze van de Commissie die blijkt uit haar brief van 11 november 1996 aan de Italiaanse autoriteiten,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),



samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op17 december 2003,

het navolgende



Arrest




Het rechtskader en de feiten

1
Bij verordening (EEG) nr. 3390/90 van 26 november 1990 tot opening van een bijzondere openbare inschrijving voor de verkoop van alcohol uit wijnbouwproducten die in het bezit is van de interventiebureaus voor gebruik als motorbrandstof in de Gemeenschap (PB L 327, blz. 21) heeft de Commissie openbare inschrijving nr. 8/90 EG geopend voor de verkoop van 1,6 miljoen hectoliter alcohol, verdeeld over vijf partijen van 320 000 hectoliter, die is verkregen bij distillatie als bedoeld in de artikelen 35, 36 en 39 van verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad van 16 maart 1987 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PB L 84, blz. 1; hierna: „openbare inschrijving”).

2
Artikel 1 van verordening nr. 3390/90 bepaalt onder meer dat de bij openbare inschrijving te koop aangeboden alcohol moet worden gebruikt als motorbrandstof in de Gemeenschap.

3
Artikel 3 van verordening nr. 3390/90 bepaalt dat de verkoop wordt gehouden overeenkomstig verordening (EEG) nr. 1780/89 van de Commissie van 21 juni 1989 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de afzet van alcohol die is verkregen bij distillatie als bedoeld in de artikelen 35, 36 en 39 van verordening nr. 822/87 en die in het bezit is van de interventiebureaus (PB L 178, blz. 1).

4
Ingevolge artikel 4 van verordening nr. 3390/90 worden de specifieke regels voor de openbare inschrijving vermeld in het bericht van de bijzondere openbare inschrijving nr. 8/90 EG (PB C 296, blz. 14; hierna: „bericht van openbare inschrijving”).

5
Artikel 24, lid 2, van verordening nr. 1780/89, zoals herhaaldelijk gewijzigd, onder meer bij verordening (EEG) nr. 3391/90 van de Commissie van 26 november 1990 (PB L 327, blz. 23), bepaalt dat de inschrijver bij het interventiebureau van de lidstaat waar hij zijn hoofdvestiging heeft, het bewijs moet overleggen dat hij een honoreringszekerheid heeft gesteld die moet waarborgen dat alle toegewezen alcohol voor de in het bericht van openbare inschrijving aangegeven doeleinden wordt gebruikt.

6
Volgens artikel 28, lid 4, van verordening nr. 1780/89, zoals van kracht ten tijde van de opening van de openbare inschrijving, en punt X van het bericht van openbare inschrijving moet de toegewezen alcohol zijn gebruikt binnen één jaar na de datum van laatste afhaling van elke partij.

7
Artikel 30, lid 1, sub e, van verordening nr. 1780/89, waarnaar punt I 5, sub c, van het bericht van openbare inschrijving verwijst, bepaalt dat een offerte slechts ontvankelijk is wanneer deze schriftelijk wordt ingediend en de verbintenis van de inschrijver bevat om alle bepalingen van de betrokken openbare inschrijving na te komen.

8
Naar aanleiding van een offerte van Distilleria F. Palma SpA [hierna: „Palma”, thans Fallimento Distilleria F. Palma SpA (Distilleria F. Palma, in liquidatie); hierna: „verzoekster”] van drie ECU per hectoliter alcohol 100 % vol., is haar in januari 1991 de in het kader van bijzondere openbare inschrijving nr. 8/90 EG te koop aangeboden alcohol toegewezen.

9
In het kader van deze openbare inschrijving heeft Palma bij de bank San Paolo di Torino een bankgarantie gesteld ten gunste van het bevoegde interventiebureau, Azienda di Stato per gli interventi nel mercato agricolo (Italiaans interventiebureau; hierna: „AIMA”).

10
Palma werd bij het afhalen en de afzet van de toegewezen alcohol met bepaalde moeilijkheden geconfronteerd, hetgeen zij aan de Commissie heeft gemeld. Gelet op onder meer deze moeilijkheden heeft de Commissie op 30 september 1993 verordening (EEG) nr. 2710/93 vastgesteld, betreffende de verkoop via bijzondere openbare inschrijvingen en voor gebruik als motorbrandstof in de Gemeenschap, van alcohol uit wijnbouwproducten die in het bezit is van de interventiebureaus (PB L 245, blz. 131).

11
Bij artikel 6 van verordening nr. 2710/93 heeft de Commissie bijzondere openbare inschrijving nr. 8/90 EG geannuleerd voor de partijen alcohol die Palma nog niet had afgehaald, te weten drie van de vijf toegewezen partijen. De honoreringszekerheid voor deze drie partijen is vrijgegeven.

12
Volgens artikel 2 van verordening nr. 2710/93 moest, behoudens overmacht, de alcohol van de eerste twee partijen van bijzondere openbare inschrijving nr. 8/90 EG (dus een hoeveelheid van 640 000 hectoliter) uiterlijk op 1 oktober 1995 zijn gebruikt.

13
Artikel 3 van verordening nr. 2710/93 bepaalt dat de honoreringszekerheid voor de eerste twee partijen van deze openbare inschrijving door het interventiebureau wordt vrijgegeven, wanneer alle alcohol van deze twee partijen als motorbrandstof in de Gemeenschap is gebruikt.

14
Ondanks de vaststelling van verordening nr. 2710/93 werd Palma opnieuw geconfronteerd met gebeurtenissen die haars inziens de nakoming van haar verbintenissen aanzienlijk belemmerd.

15
Bij brief van 18 september 1995 verzocht Palma de Commissie andermaal om verlenging van de bij artikel 2 van verordening nr. 2710/93 gestelde termijn voor het gebruik van de alcohol. In deze brief beriep Palma zich op omstandigheden die naar haar mening overmacht opleverden en die een volledige nakoming van haar verbintenissen binnen de gestelde termijn zouden hebben belet.

16
Bij brief van 27 november 1995 herhaalde Palma haar verzoek om verlenging van de betrokken termijn, die sedert 1 oktober 1995 verstreken was.

17
Bij brief van 19 december 1995 gaf de Commissie aan Palma te kennen, dat zij op korte termijn haar standpunt ten aanzien van een eventuele verlenging van de termijn voor het gebruik van de alcohol zou bepalen.

18
Vervolgens zond Palma de Commissie op 19 december 1995 en 5 januari 1996 nog twee memoranda, waarin zij verzocht de nog niet gebruikte alcohol te mogen vernietigen. Dit verzoek betrof een hoeveelheid van 34 000 hectoliter alcohol.

19
Bij verordening (EG) nr. 416/96 van de Commissie van 7 maart 1996 tot wijziging van verordening nr. 2710/93 (PB L 59, blz. 5) is de termijn voor het gebruik van de reeds afgehaalde partijen opnieuw aangepast. Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2710/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 416/96, bepaalt:

„In afwijking van artikel 23 van verordening (EEG) nr. 2220/85 en behoudens overmacht, wordt, wanneer de in artikel 2 bedoelde termijn [van 1 oktober 1995] overschreden is, de honoreringszekerheid van 90 ECU per hectoliter alcohol 100 % vol. verbeurd ten belope van:

a)
15 %, in ieder geval,

b)
50 % van het na de aftrek van 15 % resterende bedrag, wanneer het product niet voor de in dit artikel bedoelde bestemming wordt gebruikt vóór 30 juni 1996.

De zekerheid wordt volledig verbeurd wanneer de datum van 31 december 1996 overschreden wordt.”

20
Bij memorandum van 23 april 1996 verzocht AIMA Palma haar een bedrag van 3 164 220 870 ITL (ofwel 1 634 183,70 euro) te betalen, hetgeen zou overeenkomen met 15 % van de honoreringszekerheid, op grond dat op 1 oktober 1995 alle alcohol van de eerste twee partijen van de openbare inschrijving nog niet was gebruikt op de markt voor motorbrandstof in de Gemeenschap. Bij brief van 3 juni 1996 heeft Palma de wettigheid van het verzoek van AIMA betwist.

21
In die brief heeft Palma tevens haar verzoek aan de Commissie herhaald om de nog niet gebruikte alcohol te mogen vernietigen. Zij voerde hiertoe aan dat dit de beste oplossing was om de afzet van de alcohol te verzekeren zonder dat de markt werd verstoord.

22
Op 11 november 1996 zond de Commissie AIMA een brief met de volgende inhoud:

„Het verzoek van distilleerderij Palma om een resterende hoeveelheid alcohol van bijzondere openbare inschrijving nr. 8/90 EG te mogen vernietigen in verband met problemen rond de kwaliteit van de betrokken alcohol kan niet worden ingewilligd.

De bepalingen van verordening (EG) nr. 416/96 van de Commissie [met betrekking tot het verbeuren van de zekerheid] moeten strikt worden toegepast.

[...] Palma is gehouden tot een goede uitvoering, hetgeen betekent dat de alcohol moet worden gebruikt als motorbrandstof, onder de voorwaarden als omschreven in het bericht van openbare inschrijving. Deze verplichting blijft ook na het verbeuren van de zekerheid bestaan. De nationale autoriteiten moeten, in voorkomend geval door middel van een gedwongen tenuitvoerlegging, na verbeurte van de zekerheid toezien op de nakoming van deze verplichting. Het is absoluut noodzakelijk dat wordt voorkomen dat de toegewezen alcohol wordt verlegd naar een niet in het bericht van openbare inschrijving nr. 8/90 EG toegestane sector, zoals bijvoorbeeld de sector van alcoholhoudende drank [...]”

23
AIMA zond deze brief op 3 februari 1997 door aan Palma.

24
Bij memorandum van 20 november 1996 uitte Palma opnieuw kritiek op het verzoek van AIMA en stelde zij voor, de nog niet gebruikte alcohol gratis aan AIMA ter beschikking te stellen.

25
AIMA heeft Palma gelast haar de totale waarborg te betalen. Palma is tegen dit bevel opgekomen bij de nationale rechter.

26
Palma is op 9 juli 1999 failliet verklaard.


Procesverloop

27
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 9 juli 2001, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

28
Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Tweede kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het, bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang in de zin van artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, partijen schriftelijke vragen gesteld met het verzoek deze ter terechtzitting te beantwoorden.

29
Ter terechtzitting van 17 december 2003 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de schriftelijke en de mondelinge vragen van het Gerecht.


Conclusies van partijen

30
Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

31
De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep niet‑ontvankelijk of ongegrond te verklaren;

verzoekster te verwijzen in de kosten.


In rechte

32
Zonder bij afzonderlijke akte een exceptie van niet-ontvankelijkheid op te werpen, betwist de Commissie de ontvankelijkheid van het beroep. Zij voert daartoe drie middelen aan. Het eerste middel, dat zij ten principale voordraagt, is ontleend aan onbevoegdheid van het Gerecht. Het tweede middel betreft het tardief instellen van het beroep en het derde middel is ontleend aan miskenning van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering. De twee laatste middelen worden subsidiair voorgedragen.

33
Verzoekster stelt dat haar beroep ontvankelijk is.

Niet-ontvankelijkheid wegens onbevoegdheid van het Gerecht

Argumenten van partijen

34
De Commissie betoogt dat het geschil in zijn geheel verband houdt met de objectieve omstandigheid dat Palma niet de nauwkeurig omschreven verplichting is nagekomen om de in het kader van bijzondere openbare inschrijving nr. 8/90 EG verworven alcohol te gebruiken en met de gevolgen van deze niet‑nakoming. Volgens haar is de rechtsverhouding die in casu centraal staat, van contractuele aard. De Commissie kan dan ook uitsluitend uit hoofde van deze contractuele band eventueel aansprakelijk worden gesteld. Dit betekent in de eerste plaats dat het beroep ten onrechte is gebaseerd op artikel 288, tweede alinea, EG, en in de tweede plaats dat het niet onder de bij artikel 240 EG beperkte bevoegdheid van de gemeenschapsrechter valt (zie in die zin beschikking Gerecht van 18 juli 1997, Oleifici italiani/Commissie, T- 44/96, Jurispr. blz. II-1331, punt 38).

35
Verzoekster betoogt dat het Gerecht bevoegd is kennis te nemen van het beroep, omdat dit ertoe strekt vast te stellen dat de Commissie niet-contractueel aansprakelijk is. Anders dan de Commissie stelt, speelt de litigieuze kwestie namelijk geenszins binnen het kader van een contractuele verhouding die tussen Palma en deze instelling zou bestaan. In casu is de geleden schade het gevolg van de brief van 11 november 1996, die een eenzijdige handeling van de Commissie is en dus niet binnen de contractuele sfeer kan vallen.

36
Bovendien is de brief van 11 november 1996, die enerzijds een afwijzing bevat van de verzoeken van Palma om vernietiging van de resterende hoeveelheid alcohol en anderzijds het besluit inhoudt tot inning van de in het kader van openbare inschrijving nr. 8/90 EG gestelde waarborg, een maatregel die bindende rechtsgevolgen in het leven roept, die de belangen van Palma kunnen aantasten doordat zij haar rechtspositie aanmerkelijk wijzigen (zie in die zin arrest Gerecht van 10 juli 1990, Automec/Commissie, T-64/89, Jurispr. blz. II-367, punt 42).

Beoordeling door het Gerecht

37
De bevoegdheid van het Gerecht om uitspraak te doen in het onderhavige geschil hangt af van het antwoord op de vraag, of de eventuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in deze zaak voor de aan de Commissie verweten handelwijze al dan niet van contractuele aard is (zie in die zin beschikking Gerecht van 18 juli 1997, Nutria/Commissie, T‑180/95, Jurispr. blz. II-1317, punt 28).

38
In dit verband moet om te beginnen worden opgemerkt dat verzoekster en de Commissie zijn gebonden door een overeenkomst. Uit artikel 30, lid 1, sub e, van verordening nr. 1780/89 vloeit namelijk voort dat Palma zich, door in te schrijven op de aanbestedingsprocedure van verordening nr. 3390/90, uitdrukkelijk heeft verbonden om alle bepalingen met betrekking tot deze aanbesteding na te leven. Met inachtneming van deze voorwaarden heeft Palma een offerte ingediend voor een prijs van 3 ECU per hectoliter alcohol 100 % vol., voor de 1,6 miljoen hectoliter alcohol 100 % vol. die in het kader van de aanbesteding te koop zijn aangeboden. Met de toewijzing van de te koop aangeboden alcohol heeft de Commissie de door Palma voorgestelde prijs en de overige verbintenissen van deze onderneming aanvaard. Aldus zijn door de combinatie van de offerte van Palma en de aanvaarding daarvan door de Commissie de relevante bepalingen van de verordeningen nrs. 1780/89 en 3390/90 en het bericht van openbare inschrijving, alsook de door Palma geboden prijs, bedingen geworden van een overeenkomst die de beide procespartijen bindt (zie in deze zin beschikking Gerecht van 3 oktober 1997, Mutual Aid Administration Services/Commissie, T-186/96, Jurispr. blz. II-1633, punt 39, en arrest Gerecht van 9 oktober 2002, Hans Fuchs/Commissie, T-134/01, Jurispr. blz. II-3909, punt 53).

39
Deze overeenkomst is nadien gewijzigd. De Commissie heeft namelijk, naar aanleiding van onder meer verzoeken van Palma, de verordeningen nrs. 2710/93 en 416/96 vastgesteld, waarbij de aanbesteding gedeeltelijk is geannuleerd en de voorwaarden voor het gebruik van de daadwerkelijk verkochte alcohol alsmede de voorwaarden voor het vrijgeven van de met betrekking tot deze alcohol gestelde honoreringszekerheid zijn gewijzigd. Deze wijzigingen maken integraal deel uit van de overeenkomst.

40
Vervolgens moet worden onderzocht, of de gestelde tekortkomingen van de Commissie die als grondslag voor het onderhavige beroep tot schadevergoeding dienen, verplichtingen betreffen die op de Commissie rusten krachtens deze overeenkomst (zie in die zin beschikking Mutual Aid Administration Services/Commissie, reeds aangehaald, punt 40).

41
Verzoekster stelt drie tekortkomingen. In de eerste plaats meent zij dat de Commissie heeft miskend, dat het haar als gevolg van overmacht niet toe te rekenen viel dat zij de daadwerkelijk toegewezen alcohol niet binnen een bepaalde termijn had gebruikt. Aldus is de Commissie voorbijgegaan aan de bevrijdende werking van overmacht. In de tweede plaats heeft de Commissie geweigerd de voorwaarden voor het gebruik van de daadwerkelijk verkochte alcohol opnieuw te wijzigen, hetgeen schending van het evenredigheidsbeginsel oplevert. In de derde plaats heeft de Commissie deze weigering niet gemotiveerd, hetgeen schending oplevert van de krachtens artikel 253 EG op deze instelling rustende motiveringsplicht.

42
Wat in de eerste plaats de verplichting van de Commissie betreft om rekening te houden met het bestaan van overmacht, moet worden vastgesteld dat deze verplichting op de Commissie rust krachtens de overeenkomst. Zij vloeit namelijk voort uit de contractuele bepalingen als bedoeld in artikel 2 van verordening nr. 2710/93 en artikel 3 van die verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 416/96. Bijgevolg valt de gestelde schending van de verplichting om rekening te houden met het bestaan van overmacht binnen de contractuele sfeer en kan zij in voorkomend geval slechts tot contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap leiden.

43
Wat in de tweede plaats de gestelde verplichting van de Commissie aangaat om in te stemmen met een wijziging van de voorwaarden voor het gebruik van de daadwerkelijk verkochte alcohol, op grond dat het evenredigheidsbeginsel zulks zou vergen, moet worden vastgesteld dat deze verplichting, zo zij al bestaat, slechts krachtens de overeenkomst op de Commissie kan rusten.

44
Stellig beoogt artikel 5, derde alinea, EG, waarin het evenredigheidsbeginsel is vastgelegd, elk optreden van de Gemeenschap te regelen, ongeacht of dit optreden al dan niet van contractuele aard is.

45
Op grond echter van het beginsel „pacta sunt servanda”, dat een fundamenteel beginsel van elke rechtsorde is (arrest Hof van 16 juni 1998, Racke, C-162/96, Jurispr. blz. I-3655, punt 49), is de overeenkomst tussen de Commissie en Palma in beginsel onaantastbaar. Dit betekent dat de eventuele verplichting van de Commissie om in te stemmen met een van de door Palma voorgestelde wijzigingen van de overeenkomst slechts kan voortvloeien uit de overeenkomst zelf of uit de algemene beginselen die contractuele verhoudingen beheersen, zoals het evenredigheidsbeginsel. De gestelde schending van voornoemde verplichting om de overeenkomst te wijzigen kan in voorkomend geval slechts tot contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap leiden.

46
Wat ten slotte de door verzoekster gestelde schending van de motiveringsplicht betreft, volstaat de opmerking dat deze verplichting op de Commissie rust krachtens artikel 253 EG. Zij betreft echter slechts het eenzijdige optreden van deze instelling en rust dus niet op de Commissie krachtens de overeenkomst tussen deze instelling en Palma. Bijgevolg kan deze verplichting in voorkomend geval slechts leiden tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap.

47
Uit het voorgaande vloeit voort dat verzoekster tot staving van haar schadevordering, naast de gestelde schending van de motiveringsplicht, ook schending door de Commissie van verplichtingen van contractuele aard aanvoert, en dat het ingestelde beroep dientengevolge op een contractuele grondslag berust (zie in die zin beschikking Nutria/Commissie, reeds aangehaald, punt 36).

48
Ingevolge artikel 225 EG juncto artikel 238 EG is het Gerecht echter slechts bevoegd om in eerste aanleg uitspraak te doen over geschillen van contractuele aard die bij hem zijn aangebracht door natuurlijke of rechtspersonen krachtens een arbitragebeding, dat in casu ontbreekt.

49
In het onderhavige geding kan de aanhangigmaking bij het Gerecht door verzoekster niet worden opgevat als de uiting van de gemeenschappelijke wil van partijen om de gemeenschapsrechter bevoegd te verklaren ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, aangezien de Commissie de bevoegdheid van het Gerecht juist betwist.

50
Bij gebreke van een arbitragebeding in de zin van artikel 238 EG kan het Gerecht, wanneer zoals thans bij hem een beroep tot schadevergoeding krachtens artikel 235 EG is ingesteld, geen uitspraak doen op dit beroep, aangezien het in werkelijkheid gaat om een verzoek om schadevergoeding van contractuele oorsprong. Anders zou het Gerecht zijn rechterlijke bevoegdheid uitbreiden tot andere geschillen dan die welke ingevolge artikel 240 EG exclusief tot zijn kennisneming behoren, terwijl die bepaling de gewone bevoegdheid inzake geschillen waarin de Gemeenschap partij is, aan de nationale rechterlijke instanties voorbehoudt (zie in die zin arrest Hof van 21 mei 1987, Rau e.a., 133/85–136/85, Jurispr. blz. 2289, punt 10, en beschikking Mutual Aid Administration Services/Commissie, reeds aangehaald, punt 47).

51
Daaruit volgt dat het middel van niet-ontvankelijkheid wegens onbevoegdheid van het Gerecht moet worden aanvaard, voorzover het beroep steunt op de gestelde schending van de verplichting om rekening te houden met het eventuele bestaan van overmacht en van de gestelde verplichting om op grond van het evenredigheidsbeginsel in te stemmen met de door Palma voorgestelde wijzigingen van de overeenkomst.

52
Aangezien het primaire middel van niet-ontvankelijkheid niet de volledige verwerping van het beroep kan rechtvaardigen, moet het middel van niet-ontvankelijkheid wegens miskenning van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering worden onderzocht, voorzover verzoekster schending van de motiveringsplicht aanvoert.

Niet-ontvankelijkheid wegens miskenning van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering

Argumenten van partijen

53
De Commissie stelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat in strijd met de eisen van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering geen enkele concrete en nauwkeurige aanwijzing voor het bestaan en de omvang van de beweerdelijk geleden schade is verschaft. In deze omstandigheden is de Commissie niet in staat de schade te beoordelen waarvan verzoekster vergoeding vordert.

54
Verder wijst de Commissie nog op het gebrek aan samenhang tussen het verzoekschrift en de repliek, wat de criteria ter vaststelling van de schade betreft. Zo zijn volgens het verzoekschrift de kosten van transport en opslag, waarvan verzoekster vergoeding vordert, vóór de brief van 11 november 1996 gemaakt, terwijl verzoekster deze brief nu juist aanwijst als de oorzaak van de gestelde schade. In de repliek wordt daarentegen gesproken over de kosten van transport en opslag die Palma als gevolg van de brief van 11 november 1996 zou hebben gemaakt.

55
Verzoekster stelt dat haar beroep voldoet aan de eisen van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering. Zij voert hiertoe aan dat zij de geleden schade naar behoren heeft omschreven en dat het verzoekschrift de verschillende bestanddelen vermeldt waaruit de schade bestaat, alsmede de basiscriteria die ter begroting van de schade moeten worden gehanteerd. Volgens de rechtspraak volstaat dit om aan de eisen van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering te voldoen (arrest Gerecht van 15 juni 1999, Ismeri Europa/Rekenkamer, T-277/97, Jurispr. blz. II-1825, punt 67). Tot slot betoogt verzoekster dat de door de Commissie geuite kritiek betrekking heeft op de gegrondheid van het beroep en dus in dat kader dient te worden onderzocht (arresten Gerecht van 16 april 1997, Saint en Murray/Raad en Commisie, T‑554/93, Jurispr. blz. II-563, punt 59; 10 juli 1997, Guérin automobiles/Commissie, T-38/96, Jurispr. blz. II-1223, punt 42, en 28 april 1998, Dorsch Consult/Raad en Commissie, T-184/95, Jurispr. blz. II-667, punt 23).

Beoordeling door het Gerecht

56
Krachtens artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof, dat volgens artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering moet het verzoekschrift onder meer het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten.

57
Nu het een middel van openbare orde betreft, kan de vraag of het verzoekschrift aan deze eisen voldoet, door het Gerecht ambtshalve worden opgeworpen (zie onder meer arrest Gerecht van 21 maart 2002, Joynson/Commissie, T-231/99, Jurispr. blz. II-2085, punt 154).

58
De in punt 56 bedoelde vermelding moet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn om de verweerder in staat te stellen zijn verweer voor te bereiden en om het Gerecht in staat te stellen, in voorkomend geval zonder nadere gegevens, uitspraak te doen op het beroep. Teneinde de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te waarborgen, is het voor de ontvankelijkheid van een beroep noodzakelijk dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk zijn weergegeven in het verzoekschrift zelf (beschikking Gerecht van 29 november 1993, Koelman/Commissie, T-56/92, Jurispr. blz. II-1267, punt 21, en arrest Gerecht van 6 mei 1997, Guérin automobiles/Commissie, T-195/95, Jurispr. blz. II-679, punt 20).

59
Om aan dit vereiste te voldoen moet een beroep tot vergoeding van de door een gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade bevatten: de gegevens die het mogelijk maken te bepalen welke gedraging de verzoekende partij aan de instelling verwijt, de redenen waarom de verzoekende partij meent dat er tussen die gedraging en de gestelde schade een oorzakelijk verband bestaat, en de aard en de omvang van die schade (arrest Gerecht van 18 september 1996, Asia Motor France e.a./Commissie, T-387/94, Jurispr. blz. II-961, punt 107).

60
In casu volgt uit het onderzoek van het eerste middel, dat het Gerecht slechts bevoegd is kennis te nemen van het gestelde gebrek aan motivering van de brief van 11 november 1996 houdende weigering van de Commissie om in te stemmen met de door Palma voorgestelde wijzigingen van de overeenkomst. In het kader van het onderzoek van dit middel moet dan ook worden geoordeeld, dat verzoeksters verwijt aan de Commissie zich beperkt tot een gestelde schending van de verplichting om de brief van 11 november 1996 te motiveren, hetgeen hoe dan ook niet tot aansprakelijkheid van de Gemeenschap kan leiden (zie in die zin arresten Hof van 15 september 1982, Kind/Raad en Commissie, 106/81, Jurispr. blz. 2885, punt 14, en 30 september 2003, Eurocoton e.a./Raad, C-76/01 P, Jurispr. blz. I‑0000, punt 98).

61
Blijkens het verzoekschrift stelt verzoekster schade te hebben geleden, die zij begroot op 22 miljard ITL (11 382 051,78 euro). Geconstateerd moet echter worden dat het verzoekschrift geen enkele opgave bevat van de redenen waarom verzoekster meent dat er een causaal verband bestaat tussen het gestelde gebrek aan motivering van de brief van 11 november 1996 en de schade die zij zou hebben geleden. In het verzoekschrift volstaat verzoekster immers met de stelling dat de gestelde schade het rechtstreekse en duidelijke gevolg is van de brief van 11 november 1996.

62
Derhalve is niet voldaan aan de eisen van artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof en van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering.

63
Gelet op het voorgaande moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, zonder dat de overige middelen en argumenten die de Commissie tot staving van de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft aangevoerd, hoeven te worden onderzocht.


Kosten

64
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voorzover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),




rechtdoende:

1)
Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2)
Verwijst verzoekster in de kosten.

Pirrung

Meij

Forwood

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 25 mei 2004.

De griffier

De president van de Tweede kamer

H. Jung

J. Pirrung


1
Procestaal: Italiaans.