Language of document : ECLI:EU:T:2007:114

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

25 april 2007 (*)

„Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Uitzonderingen betreffende bescherming van openbaar belang – Gedeeltelijke toegang”

In zaak T‑264/04,

WWF European Policy Programme, gevestigd te Brussel (België), vertegenwoordigd door R. Haynes, barrister,

verzoekster,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door B. Driessen en M. Bauer als gemachtigden,

verweerder,

ondersteund door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Montaguti en P. Aalto als gemachtigden,

interveniënte,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Raad van 30 april 2004 waarbij verzoekster toegang is geweigerd tot bepaalde documenten met betrekking tot de vergadering van 19 december 2003 van het comité van de Raad genaamd „Comité van artikel 133”,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, I. Wiszniewska-Białecka en E. Moavero Milanesi, rechters,

griffier: K. Pocheć, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 november 2006,

het navolgende

Arrest

 Rechtskader

1        Artikel 2 van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43), dat de beginselen, voorwaarden en beperkingen vastlegt van het recht van toegang tot documenten van deze instellingen, en op basis van artikel 255 EG is vastgesteld, bepaalt:

„1.      Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft een recht van toegang tot documenten van de instellingen, volgens de beginselen en onder de voorwaarden en beperkingen, die in deze verordening worden bepaald.

[...]

3.      Deze verordening is van toepassing op alle bij een instelling berustende documenten, dit wil zeggen documenten die door de instelling zijn opgesteld of ontvangen en zich in haar bezit bevinden, op alle werkterreinen van de Europese Unie.”

2        Artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 bepaalt:

„1.      De instellingen weigeren de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van:

a)      het openbaar belang, wat betreft:

–        [...]

–        [...]

–        de internationale betrekkingen,

–        het financieel, monetair of economisch beleid van de Gemeenschap of van een lidstaat;

b)      de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, in het bijzonder gelet op de Gemeenschapswetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens.

2.      De instellingen weigeren de toegang tot een document wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van:

–        de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van intellectuele eigendom,

–        [...]

tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt.

3.      De toegang tot een document dat door een instelling is opgesteld voor intern gebruik of door een instelling is ontvangen, en dat betrekking heeft op een aangelegenheid waarover de instelling nog geen besluit heeft genomen, wordt geweigerd, indien de openbaarmaking ervan het besluitvormingsproces van de instelling ernstig zou ondermijnen, tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt.

De toegang tot een document met standpunten voor intern gebruik in het kader van beraadslagingen en voorafgaand overleg binnen de betrokken instelling wordt ook geweigerd nadat het besluit genomen is, indien de openbaarmaking van het document het besluitvormingsproces van de instelling ernstig zou ondermijnen, tenzij een hoger openbaar belang openbaarmaking gebiedt.

4.      Wanneer het gaat om documenten van derden, wordt de derde door de instelling geraadpleegd om te kunnen beoordelen of een uitzondering van de leden 1 of 2 van toepassing is, tenzij het duidelijk is dat het document wel of niet openbaar moet worden gemaakt.

[...]

6.      Indien het gevraagde document slechts ten dele onder de uitzonderingen valt, worden de overige delen ervan wel vrijgegeven.”

3        Artikel 7 van verordening nr. 1049/2001 luidt als volgt:

„1.      Een verzoek om toegang tot een document wordt onmiddellijk behandeld. De verzoeker ontvangt een ontvangstbevestiging. Binnen vijftien werkdagen na registratie van het verzoek verleent de instelling de verzoeker toegang tot het gevraagde document en maakt zij het toegankelijk in de zin van artikel 10, ofwel deelt zij de verzoeker schriftelijk de redenen mede waarom zij het verzoek volledig of gedeeltelijk afwijst, waarbij zij hem attendeert op zijn recht om overeenkomstig lid 2 een confirmatief verzoek in te dienen.

2.      In geval van volledige of gedeeltelijke afwijzing kan de verzoeker binnen vijftien werkdagen na ontvangst van het antwoord van de instelling een confirmatief verzoek indienen, welk verzoek ertoe strekt de instelling haar standpunt te doen herzien.”

4        Artikel 19 van besluit 2002/682/EG, Euratom van de Raad van 22 juli 2002 houdende vaststelling van zijn reglement van orde (PB L 230, blz. 7; hierna: „reglement van orde”), bepaalt:

„1.      Het [Comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper)] heeft tot taak de werkzaamheden van de Raad voor te bereiden en de door de Raad verstrekte opdrachten uit te voeren. Het Coreper ziet in elk geval toe op de samenhang van het beleid en het optreden van de Unie, alsmede op de inachtneming van de volgende beginselen en regels:

[...]

d)      de voorschriften ten aanzien van procedures, transparantie en redactionele kwaliteit.

[...]

3.      Er kunnen door, of met goedkeuring van, het Coreper comités of werkgroepen worden ingesteld voor het verrichten van bepaalde vooraf omschreven voorbereidende werkzaamheden of studies.

Het secretariaat-generaal draagt zorg voor de bijwerking en de openbaarmaking van de lijst van de voorbereidende instanties. Alleen de comités en werkgroepen die op deze lijst zijn vermeld, kunnen als voorbereidende instantie van de Raad bijeenkomen.”

5        In artikel 21 van het reglement van orde wordt bepaald:

„Ongeacht de andere bepalingen van dit reglement van orde organiseert het voorzitterschap de vergaderingen van de verschillende comités en werkgroepen zodanig dat hun verslagen beschikbaar zijn vóór de vergadering van het Coreper waarop ze worden behandeld.

[...]”

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten

6        Bij brief van 23 februari 2004 heeft WWF European Policy Programme, een vereniging naar Belgisch recht zonder winstoogmerk, op basis van artikel 6 van verordening nr. 1049/2001 een verzoek gericht tot de Raad teneinde toegang te verkrijgen tot documenten betreffende het eerste agendapunt van de vergadering van 19 december 2003 van de plaatsvervangende leden van het comité van de Raad genaamd „Comité van artikel 133” (hierna: „Comité”). Dit punt was getiteld: „WTO-Sustainability and Trade after Cancun”. De gevraagde informatie betrof, in de eerste plaats, voorbereidende documenten en andere informatie aangaande voornoemd agendapunt, die de Commissie aan de plaatsvervangende leden van het Comité heeft verstrekt, en die volgens verzoekster met name omvatten: een verslag over de stand van zaken van de betrokken onderhandelingen, de standpunten die andere staten hebben ingenomen, de beoordeling van de resultaten van de huidige benadering van de Europese Unie en de uiteenzetting van algemene ideeën met het oog op een nieuwe strategie, en, in de tweede plaats, de na de vergadering aangaande dit agendapunt opgestelde notulen, resoluties of aanbevelingen.

7        Nadat de Raad dit verzoek had ontvangen, heeft hij overeenkomstig artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1049/2001 de diensten van de Commissie geraadpleegd en bij brief van 17 maart 2004 het verzoek van verzoekster beantwoord.

8        Wat het eerste onderdeel van dit verzoek betreft, heeft de Raad om te beginnen meegedeeld dat hij een nota had geïdentificeerd inzake een hele reeks kwesties betreffende de follow-up van de conferentie van Cancun, waarin werd uiteengezet hoe tijdens de lopende multilaterale onderhandelingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) de handelsvraagstukken moesten worden behandeld. Deze nota, genummerd MD 578/03 en getiteld „Sustainability and Trade after Cancun” (hierna: „nota”), is op 10 december 2003 door de diensten van de Commissie opgesteld voor het Comité. De Raad heeft vervolgens gepreciseerd dat, gelet op de aard en de inhoud van de nota, de toegang hiertoe moest worden geweigerd overeenkomstig artikel 4, lid 1, sub a, derde en vierde streepje, van verordening nr. 1049/2001, op grond dat de openbaarmaking ervan de commerciële belangen van de Europese Unie zou ondermijnen en schade zou toebrengen aan haar economische betrekkingen met de in de nota genoemde derde landen. Ten slotte heeft de Raad geweigerd om een gedeeltelijke toegang tot de nota te verlenen, op grond dat de bovengenoemde uitzonderingsgronden van toepassing zijn op het document als geheel. De Raad heeft verzoekster evenwel een mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement verstrekt, getiteld „De Wereldtop over duurzame ontwikkeling, een jaar na dato: nakoming van onze verplichtingen” [COM(2003) 829 def.] alsmede de bijlage daarbij, het werkdocument van de Commissie [SEC(2003) 1471], die beide reeds voor het publiek toegankelijk zijn.

9        Aangaande het tweede onderdeel van het verzoek van verzoekster heeft de Raad meegedeeld dat zijn diensten geen notulen opstelden van de vergaderingen van de plaatsvervangende leden van het Comité.

10      Bij brief van 5 april 2004 heeft verzoekster overeenkomstig artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 een confirmatief verzoek ingediend, strekkende tot herziening door de Raad van zijn standpunt inzake de openbaarmaking van de gevraagde documenten, en met name van de passages in de nota betreffende duurzame ontwikkeling en handel. Bovendien heeft zij verzocht om nadere inlichtingen over de instelling die de notulen van de vergaderingen van het Comité in bezit zou hebben.

11      Bij besluit van 30 april 2004 (hierna: „bestreden besluit”) heeft de Raad zijn weigering om het document openbaar te maken gehandhaafd, in de volgende bewoordingen:

„[O]penbaarmaking van het betrokken document zou leiden tot ondermijning van de internationale economische betrekkingen van de EU met de in het document genoemde derde landen en voorts indruisen tegen de commerciële belangen van de EU. Centraal in de nota van de Commissie staat het streven van de EU om tegemoet te komen aan de behoeften en doelstellingen van de ontwikkelingslanden, met het oog op het versterken van de gelijktijdige ondersteuning van milieu en ontwikkeling, door de toegang tot de markt te vergroten, optimaal gebruik te maken van handelstechnologieën en door het stimuleren van investeringen. Het document bevat een herevaluatie van belangrijke kwesties betreffende handel en milieu, en een grondig onderzoek van de behoeften van de ontwikkelingslanden, teneinde bij te dragen aan goed bestuur binnen deze context. In dit kader bevat dit document gevoelige analyses en opmerkingen betreffende de koers die de EU volgt om internationale governance te versterken en de algemene beleidslijn van de EU vast te stellen, alsmede concrete initiatieven op de voornaamste gebieden van de relatie met de WTO. De openbaarmaking van deze analyses en opmerkingen zou schadelijk zijn voor de betrekkingen tussen de EU en de betrokken derde landen, en de lopende onderhandelingen van de Gemeenschap en haar lidstaten en, uiteindelijk, hun gehele economische beleid ernstig ondermijnen.

Gelet op het voorgaande, is de Raad van mening dat de toegang tot het betrokken document dient te worden geweigerd op basis van artikel 4, lid 1, [sub] a, derde en vierde streepje, van verordening [nr. 1049/2001]. Evenmin kan met een beroep op artikel 4, lid 6 [, van verordening nr. 1049/2001] gedeeltelijke toegang worden verleend tot het document, aangezien bovengenoemde uitzonderingen van toepassing zijn op de tekst van het document in zijn geheel.”

12      In het bestreden besluit heeft de Raad tevens bevestigd dat er van de vergadering van de plaatsvervangende leden van het Comité geen notulen bestonden. Hij heeft opgemerkt dat, volgens gangbare praktijk, wanneer geen notulen werden vervaardigd, de in een specifieke kwestie geboekte voortgang, in voorkomend geval, rechtstreeks werd weergegeven in nota’s, verslagen of soortgelijke documenten, die na de betrokken vergaderingen werden opgesteld. De Raad heeft evenwel beklemtoond dat hij in casu dergelijke documenten aangaande het resultaat van de vergadering van 19 december 2003, wat het eerste agendapunt betreft, niet in zijn bezit had.

13      Op 1 juni 2004 heeft de Commissie in een brief aan de Raad haar standpunt inzake het verzoek van verzoekster uiteengezet. De Commissie heeft hierin aangegeven dat de nota volgens haar niet openbaar moest worden gemaakt, krachtens de in artikel 4, lid 1, sub a, derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzondering ter bescherming van het openbaar belang wat de internationale betrekkingen betreft. Tevens heeft de Commissie, als aanvullende weigeringsgrond, een beroep gedaan op artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001, wat de bescherming van het besluitvormingsproces van de instellingen betreft.

 Procesverloop en conclusies van partijen

14      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 30 juni 2004, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

15      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 november 2004, heeft Friends of the Earth Ltd, een te Londen (Verenigd Koninkrijk) gevestigde privaatrechtelijke vennootschap, verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoekster.

16      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 10 december 2004, heeft de Commissie verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Raad.

17      Bij beschikking van 14 februari 2005 van de president van de Vierde kamer van het Gerecht is de Commissie toegelaten tot interventie.

18      Bij beschikking van 18 maart 2005 van de president van de Vierde kamer van het Gerecht is het verzoek om toelating tot interventie van Friends of the Earth afgewezen.

19      Partijen hebben ter terechtzitting van 8 november 2006 pleidooi gehouden en op de vragen van het Gerecht geantwoord.

20      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage het bestreden besluit nietig te verklaren.

21      De Raad concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

22      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de Commissie.

 In rechte

23      Verzoekster voert drie middelen aan, ontleend aan, ten eerste, schending van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1049/2001, doordat de Raad zijn weigering om haar toegang te verlenen tot de nota onvoldoende heeft gemotiveerd en onjuist heeft beoordeeld of de relevante informatie geheim moest blijven, ten tweede, schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001, doordat de Raad, door niet te aanvaarden dat de nota gedeeltelijk openbaar werd gemaakt, het evenredigheidsbeginsel niet juist heeft toegepast en, ten derde, schending van artikel 2, van verordening nr. 1049/2001, doordat de Raad, door haar de toegang te weigeren tot de notulen betreffende het eerste agendapunt van de vergadering van 19 december 2003 of, bij gebreke van notulen, tot de inhoud van de tijdens deze vergadering gevoerde besprekingen en de aantekeningen van de deelnemers aan deze vergadering, haar recht van toegang tot documenten heeft geschonden.

 Eerste middel: schending van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1049/2001

 Argumenten van partijen

24      Verzoekster betoogt dat de Raad zijn weigering om toegang te verlenen tot de nota in de eerste plaats onvoldoende heeft gemotiveerd en, in de tweede plaats, onjuist heeft beoordeeld of de nota geheim moest blijven.

25      Aangaande het motiveringsvereiste zet verzoekster uiteen dat, voor zover de nota betrekking heeft op de WTO, en met name op duurzame ontwikkeling en handel, de Raad niet heeft aangegeven hoe de openbaarmaking van dermate algemene informatie de internationale betrekkingen en het economisch beleid van de Gemeenschap werkelijk zou kunnen ondermijnen.

26      Wat de gestelde onjuiste beoordeling betreft, of de nota geheim moest blijven, herinnert verzoekster aan de rechtspraak van het Gerecht inzake de vroegere regels van de Raad betreffende de toegang tot documenten, en beklemtoont zij dat deze rechtspraak van belang blijft voor de krachtens verordening nr. 1049/2001 genomen besluiten en voor de interne procedureregels die daarvoor in de plaats zijn gekomen. Met name uit het arrest van het Gerecht van 19 oktober 1995, Carvel en Guardian Newspapers/Raad (T‑194/94, Jurispr. blz. II‑2765) volgt, dat elk antwoord op een verzoek om informatie een afweging per geval moet omvatten van, enerzijds, het belang van de burger om toegang te krijgen tot de betrokken documenten en, anderzijds, het eventuele belang van de Raad om de geheimhouding van deze documenten te beschermen. Voorts dient elke ingeroepen uitzondering restrictief te worden uitgelegd en de weigering van openbaarmaking naar behoren te worden gemotiveerd. Bovendien heeft de Raad geen verband aangetoond tussen het onderwerp van de nota en de mogelijke negatieve gevolgen van de openbaarmaking ervan.

27      Verzoekster leidt hieruit af dat de Raad onjuist heeft gehandeld, door de belangen die op het spel staan bij zijn behandeling van haar verzoek om toegang tot de nota niet correct te beoordelen en door het bij artikel 2 van verordening nr. 1049/2001 toegekende fundamentele recht van toegang tot documenten niet voldoende in aanmerking te nemen.

28      In de eerste plaats voert de Raad aan dat hij, zonder de inhoud van de nota openbaar te maken, zijn besluit zo volledig mogelijk heeft gemotiveerd. Teneinde een zo groot mogelijke transparantie aan de dag te leggen met betrekking tot de doelstellingen van de onderhandelingen, zijn aan verzoekster twee documenten van de Commissie gezonden die meer informatie over de betrokken doelstellingen bevatten.

29      De Commissie merkt in dit verband op, dat de Raad in het bestreden besluit de inhoud van de nota passend en voldoende gedetailleerd heeft omschreven, door uit te leggen waarom de toegang tot deze inhoud onder een uitzondering viel. Overeenkomstig vaste rechtspraak op dit gebied, is deze motivering duidelijk genoeg om verzoekster in staat te stellen in te zien waarom de Raad haar geen toegang heeft verleend tot de nota en om het Gerecht in staat te stellen de wettigheid van het bestreden besluit te toetsen.

30      In de tweede plaats preciseert de Raad dat de nota betrekking heeft op de manier waarop de Gemeenschap binnen de WTO de onderhandelingen op het gebied van handel en milieu in het kader van de Doha-ronde moest voeren. Meer in het bijzonder bevat de nota gevoelige analyses en opmerkingen betreffende de koers die de Gemeenschap volgt om internationale governance te versterken, met inbegrip van gegevens die betrekking hebben op het tegemoet komen aan de behoeften en doelstellingen van de ontwikkelingslanden. Voorts bevat de nota een uiteenzetting van de algemene beleidslijn van de Gemeenschap alsmede concrete initiatieven betreffende de voornaamste aspecten van haar relatie met de WTO. De Raad heeft ter terechtzitting toegelicht dat het ging om een informatienota over de stand van zaken van de onderhandelingen, waarin enerzijds de standpunten die derde landen hadden ingenomen en anderzijds de opties die openstonden voor de Gemeenschap, werden uiteengezet.

31      Openbaarmaking van de nota zou leiden tot ondermijning van de betrekkingen van de Gemeenschap met de hierin genoemde derde landen en ernstig afbreuk doen aan de standpunten van de Gemeenschap en haar lidstaten in het kader van de binnen de WTO gevoerde onderhandelingen en daarmee tevens aan hun gehele economische beleid.

32      De Raad wijst op de gevoelige context van deze onderhandelingen, de ondervonden weerstand en de moeilijkheden om tot een overeenkomst te komen, waarvan het mislukken van de onderhandelingen tijdens de ministersconferentie van de WTO te Cancun in september 2003 getuigt. Binnen deze context zou de openbaarmaking van de nota, die de verschillende opties voor de Gemeenschap beschrijft, met een voorstel voor haar aanpak bij deze onderhandelingen, en de standpunten van de andere partijen bij de onderhandelingen beoordeelt, de onderhandelingsmarge die de instellingen van de Gemeenschap nodig hebben om de ingewikkelde onderhandelingen binnen de WTO tot een succes te maken, ernstig ondermijnen. In die zin heeft verzoekster zelf erkend dat een onderhandelingstactiek, gezien haar aard, niet aan het publiek zou moeten worden bekendgemaakt.

33      De Raad leidt hieruit af dat de toegang tot de nota moet worden geweigerd op basis van artikel 4, lid 1, sub a, derde en vierde streepje, van verordening nr. 1049/2001, teneinde het openbaar belang te beschermen wat de internationale betrekkingen en het financieel, monetair of economisch beleid van de Gemeenschap betreft.

34      Ten slotte betoogt de Raad, ondersteund door de Commissie, dat het in casu niet nodig was om de noodzaak van bescherming van de vertrouwelijkheid van de nota af te wegen tegen het belang van verzoekster om toegang te krijgen tot de nota. Ook al impliceren de leden 2, 3, 4 van artikel 4 van verordening nr. 1049/2001, overeenkomstig de rechtspraak op dit gebied, dat er een belangenafweging plaatsvindt, dit is evenwel niet het geval bij lid 1 van dit artikel. Het is niet aannemelijk dat het hierbij gaat om een simpel verzuim van de zijde van de wetgever. Veeleer gaat het om een uitdrukkelijke keuze, die wordt gerechtvaardigd door het gewicht van de te beschermen belangen. Dit argument vindt steun in de opneming in artikel 4, lid 1, sub b, van verordening nr. 1049/2001, van de uitzondering betreffende de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, gelet op de gemeenschapswetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens.

35      Bovendien betekent het gebod van een restrictieve uitlegging van alle uitzonderingen van artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 volgens de Raad niet dat deze uitzonderingen zo mogen worden uitgelegd dat zij geen nuttig effect hebben. Wanneer is voldaan aan de in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde voorwaarden, is de Raad gehouden deze bepaling toe te passen en toegang tot de nota te weigeren.

 Beoordeling door het Gerecht

36      Wat de gestelde ontoereikende motivering van het bestreden besluit betreft, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de verplichting voor de instelling om haar besluit tot weigering van de toegang tot een document te motiveren, tot doel heeft, enerzijds, de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of het besluit gegrond is dan wel een gebrek vertoont op grond waarvan de wettigheid kan worden betwist, en, anderzijds, de gemeenschapsrechter in staat te stellen de wettigheid van het besluit te onderzoeken. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van de betrokken handeling en van de omstandigheden waaronder deze is vastgesteld (zie arrest Gerecht van 17 maart 2005, Scippacercola/Commissie, T‑187/03, Jurispr. blz. II‑1029, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      In casu heeft de Raad in het bestreden besluit gedetailleerd de redenen voor zijn weigering uiteengezet, door informatie te verstrekken waaruit kan worden opgemaakt waarover de nota gaat en waarom openbaarmaking ervan zou kunnen leiden tot ondermijning van de bescherming van het openbaar belang wat de internationale betrekkingen en het financieel, monetair of economisch beleid van de Gemeenschap betreft. Zoals de Raad terecht opmerkt, is het niet mogelijk om alle informatie te verstrekken die rechtvaardigt dat de nota geheim blijft, zonder de inhoud ervan openbaar te maken en daarmee de uitzondering haar wezenlijke doel te ontnemen. Hieruit volgt dat verzoeksters argument dat de Raad zijn weigering onvoldoende heeft gemotiveerd, niet kan worden aanvaard, aangezien de motivering in het bestreden besluit duidelijk genoeg is om verzoekster in staat te stellen in te zien waarom de Raad haar geen toegang tot de nota heeft verleend, zodat zij deze weigering gefundeerd voor het Gerecht kan betwisten, alsmede om het Gerecht in staat te stellen de wettigheid van het bestreden besluit te toetsen.

38      Aangaande de beoordeling van de vraag of de nota geheim moest blijven en van de weigering, krachtens artikel 4, lid 1, sub a, derde en vierde streepje, van verordening nr. 1049/2001, van toegang hiertoe, moet worden vastgesteld dat de bepalingen van verordening nr. 1049/2001 in wezen de inhoud overnemen van de vroegere wetgeving inzake de reikwijdte van de uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten.

39      Volgens de rechtspraak met betrekking tot deze wetgeving vormt toegang van het publiek tot de documenten van de instellingen het beginsel en de mogelijkheid tot weigering de uitzondering op dit beginsel. Bijgevolg moeten de gevallen van weigering restrictief worden uitgelegd en toegepast, opdat de toepassing van het beginsel niet in het gedrang komt. Bovendien moet een instelling per document waarvoor om toegang wordt verzocht onderzoeken of, gelet op de gegevens waarover deze instelling beschikt, de openbaarmaking ervan daadwerkelijk afbreuk kan doen aan een van de aspecten van het algemeen belang, dat door de uitzonderingen op grond waarvan toegang kan worden geweigerd, wordt beschermd. Deze uitzonderingen gelden dus alleen, wanneer het gevaar van afbreuk aan het openbaar belang redelijkerwijze voorzienbaar en niet louter hypothetisch is (zie arrest Gerecht van 7 februari 2002, Kuijer/Raad, T‑211/00, Jurispr. blz. II‑485, punten 55 en 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Uit de rechtspraak volgt ook dat de instellingen over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken wanneer zij nagaan of de toegang tot een document het openbaar belang kan ondermijnen, en dat het Gerecht bij de toetsing van besluiten van de instellingen waarbij toegang tot documenten is geweigerd op grond van de dwingende uitzonderingen inzake het openbaar belang, derhalve enkel moet nagaan of de procedure‑ en motiveringsvoorschriften in acht zijn genomen, de feiten materieel juist zijn, de feiten niet kennelijk verkeerd zijn beoordeeld en geen misbruik van bevoegdheid is gemaakt (zie in die zin arrest Gerecht van 19 juli 1999, Hautala/Raad, T‑14/98, Jurispr. blz. II‑2489, punten 71 en 72, en arrest Kuijer/Raad, punt 39 supra, punt 53).

41      Aangaande de vraag of de feiten kennelijk verkeerd zijn beoordeeld, hetgeen verzoekster in wezen betoogt, moet worden vastgesteld dat de Raad toegang tot de nota heeft geweigerd om de onderhandelingen die zich op dat moment afspeelden binnen een gevoelige context, gekenmerkt door de weerstand van de zijde van zowel de ontwikkelingslanden als de ontwikkelde landen, en door moeilijkheden om tot een overeenkomst te komen, waarvan het mislukken van de onderhandelingen tijdens de ministersconferentie van de WTO te Cancun in september 2003 getuigt, niet in gevaar te brengen. Derhalve heeft de Raad, met zijn oordeel dat openbaarmaking van deze nota zou kunnen leiden tot ondermijning van de betrekkingen met de hierin genoemde derde landen, alsmede van de onderhandelingsruimte die de Gemeenschap en haar lidstaten nodig hebben om deze onderhandelingen tot een goed einde te brengen, geen kennelijke beoordelingsfout gemaakt en terecht gemeend dat openbaarmaking van de nota een redelijkerwijs voorzienbaar en niet louter hypothetisch gevaar inhield van ondermijning van het openbaar belang wat de internationale betrekkingen en het financieel, monetair of economisch beleid van de Gemeenschap betreft.

42      Uit het voorgaande volgt dat de Raad, in de eerste plaats, zijn weigering van toegang tot de nota voldoende heeft gemotiveerd en, in de tweede plaats, de in artikel 4, lid 1, sub a, derde en vierde streepje, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde voorwaarden voor toepassing van de uitzonderingen op de toegang van het publiek tot documenten, niet heeft geschonden.

43      Aan deze conclusies kan niet worden afgedaan door verzoeksters betoog betreffende de noodzaak om haar belang bij toegang tot de nota af te wegen tegen het belang van de Raad om deze niet openbaar te maken.

44      De in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzonderingen op de toegang tot documenten zijn in dwingende bewoordingen geformuleerd, zodat de instellingen verplicht zijn de toegang tot documenten die onder deze uitzonderingen vallen te weigeren, wanneer het bewijs dat de in deze dwingende uitzonderingen bedoelde omstandigheden zich voordoen, wordt geleverd (zie naar analogie arrest Gerecht van 5 maart 1997, WWF UK/Commissie, T‑105/95, Jurispr. blz. II‑313, punt 58). Deze uitzonderingen verschillen derhalve van de uitzonderingen in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001, die betrekking hebben op het belang van de instellingen om de geheimhouding van hun beraadslagingen te beschermen. Met het oog op de toepassing van laatstbedoelde uitzonderingen beschikken de lidstaten over een beoordelingsbevoegdheid, op grond waarvan zij een afweging kunnen maken tussen, enerzijds, hun belang om de geheimhouding van hun beraadslagingen te beschermen en, anderzijds, het belang van de burger om toegang te krijgen tot documenten (zie naar analogie arrest Carvel en Guardian Newspapers/Raad, punt 26 supra, punten 64 en 65).

45      De in het geding aan de orde zijnde uitzonderingen vallen onder artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1049/2001, zodat de Raad in casu geen afweging hoefde te maken tussen de bescherming van het openbaar belang en het belang van verzoekster bij het verkrijgen van toegang tot de nota.

46      Gelet op het voorgaande, moet het eerste middel worden afgewezen.

 Tweede middel: schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001

 Argumenten van partijen

47      Verzoekster betoogt in wezen dat de Raad bij zijn onderzoek naar de mogelijkheid van gedeeltelijke openbaarmaking van de nota het evenredigheidsbeginsel niet juist heeft toegepast.

48      De Raad stelt te hebben onderzocht of de nota overeenkomstig artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 en de rechtspraak op dit gebied gedeeltelijk openbaar kon worden gemaakt. Ook heeft hij de Commissie, die de nota had opgesteld, op dit punt geraadpleegd. Na dit onderzoek kwam de Raad tot de slotsom dat de in artikel 4, lid 1, sub a, derde en vierde streepje, van verordening nr. 1049/2001 bedoelde uitzonderingen van toepassing zijn op de nota in zijn geheel en dat bijgevolg geen gedeeltelijke toegang tot de nota kon worden verleend. Bovendien was het voor hem moeilijk om meer details te verstrekken, zonder de inhoud van de nota openbaar te maken.

49      Ter terechtzitting heeft de Raad verklaard dat het hier ging om een beknopt document, dat was samengesteld om deskundigen op het gebied informatie te verstrekken over specifieke punten betreffende de lopende onderhandelingen en dat geen algemeenheden bevatte die daaruit konden worden gelicht en openbaar konden worden gemaakt. Derhalve zijn zowel de analyses als de opmerkingen in de nota gevoelig van inhoud.

 Beoordeling door het Gerecht

50      Uit de bewoordingen van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 blijkt dat een instelling moet nagaan of gedeeltelijke toegang tot de in een verzoek om toegang bedoelde documenten kan worden verleend door de eventuele weigering te beperken tot die gegevens die onder de genoemde uitzonderingen vallen. De instelling dient een dergelijke gedeeltelijke toegang te verlenen wanneer het doel dat zij nastreeft door toegang tot het document te weigeren, ook kan worden bereikt indien deze instelling zich zou beperken tot het onleesbaar maken van de passages die schade kunnen toebrengen aan het beschermde openbaar belang (zie in die zin arrest Hof van 6 december 2001, Raad/Hautala, C‑353/99 P, Jurispr. blz. I‑9565, punt 29).

51      Uit het bestreden besluit blijkt, en ter terechtzitting is bevestigd, dat de Raad heeft onderzocht of de nota overeenkomstig artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1049/2001 gedeeltelijk openbaar kon worden gemaakt, waarover hij tevens de Commissie heeft geraadpleegd. Na dat onderzoek heeft de Raad geconcludeerd dat een dergelijke gedeeltelijke openbaarmaking in de zin van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 niet mogelijk was, aangezien de uitzonderingen van artikel 4, lid 1, van toepassing zijn op de nota in zijn geheel. De Commissie, die de nota had opgesteld, is in haar briefwisseling met de Raad, met name in haar brief van 1 juni 2004, tot dezelfde conclusie gekomen.

52      De Raad heeft ter rechtvaardiging van zijn weigering om gedeeltelijke toegang tot de nota te verlenen, gewezen op het feit dat deze geheel was samengesteld uit analyses van en opmerkingen over de standpunten van de verschillende partners van de Gemeenschap bij de onderhandelingen binnen de WTO en over de opties die openstonden voor de communautaire onderhandelaars, waarvan de openbaarmaking de lopende onderhandelingen ernstig zou hebben ondermijnd. Hij heeft voorts gepreciseerd dat de nota was bedoeld om deskundigen, zoals de leden van het Comité, te informeren.

53      Zo blijkt uit het bestreden besluit, dat, gelet op het feit dat het eerste agendapunt van de vergadering van het Comité een analyse betrof van de stand van zaken van de onderhandelingen binnen de WTO en het feit dat de nota met het oog hierop vooraf was verspreid onder de leden van het Comité, de gehele inhoud van de nota als gevoelig moest worden aangemerkt, en bijgevolg, in zijn geheel viel onder het openbaar belang wat de internationale betrekkingen en het economische beleid van de Gemeenschap betreft, dat wordt beschermd door de uitzondering van artikel 4, lid 1, sub a, derde en vierde streepje, van verordening nr. 1049/2001.

54      Hieruit volgt dat de Raad, door te weigeren verzoekster gedeeltelijk toegang te verlenen tot de nota, artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 niet onjuist heeft toegepast.

55      Gelet op het voorgaande, moet het tweede middel worden afgewezen.

 Derde middel: schending van artikel 2 van verordening nr. 1049/2001

56      Dit middel omvat drie onderdelen. Het eerste onderdeel is ontleend aan de weigering van de Raad om toegang te verlenen tot de notulen betreffende het eerste agendapunt van de vergadering van 19 december 2003, op grond dat deze notulen niet bestaan. Het tweede onderdeel is ontleend aan de weigering van de Raad om, bij gebreke van notulen, aan verzoekster informatie te verstrekken over de inhoud van de besprekingen betreffende het eerste agendapunt van de vergadering van 19 december 2003, in een voor verspreiding vatbare vorm. Het derde onderdeel is ontleend aan de weigering van de Raad om toegang te verlenen tot de aantekeningen van de deelnemers aan deze vergadering.

 Eerste onderdeel: weigering van de Raad om toegang te verlenen tot de notulen betreffende het eerste agendapunt van de vergadering van 19 december 2003, op grond dat dergelijke notulen niet bestaan

–       Argumenten van partijen

57      Verzoekster betoogt dat verordening nr. 1049/2001 van toepassing is op de documenten die worden opgesteld en bewaard door het Comité. Ingevolge artikel 21 van het reglement van orde, zouden er van de vergaderingen van dit Comité, ongeacht of dit met plaatsvervangende leden of met leden vergadert, gezien zijn status als voorbereidend comité voor de Raad, notulen moeten bestaan.

58      Het niet opstellen van notulen van een vergadering van het Comité is in strijd met het beginsel van transparantie, waarnaar wordt verwezen in de considerans van verordening nr. 1049/2001 en in artikel 19 van het reglement van orde, alsmede met het beginsel van behoorlijk bestuur. Het recht van toegang tot documenten, zoals gewaarborgd door artikel 2 van verordening nr. 1049/2001, zou geen enkele betekenis meer hebben indien de instellingen de informatie niet zouden vastleggen in een voor verspreiding onder het publiek vatbare vorm. De instellingen zijn verplicht om informatie vast te leggen, inzonderheid wanneer deze bestaat uit besprekingen van een van de comités die in het leven zijn geroepen om het besluitvormingsproces van de Raad en de Commissie te verduidelijken.

59      De Raad antwoordt dat er van die vergadering geen notulen zijn opgesteld en dat er geen regel bestaat die hiertoe verplicht. Een dergelijke verplichting zou, gelet op het aantal binnen de Raad georganiseerde vergaderingen, duidelijk onaanvaardbare gevolgen hebben en onmogelijk in acht kunnen worden genomen.

60      De Raad herinnert aan de rechtspraak waarin is geoordeeld dat wanneer de betrokken instelling verklaart dat een document waartoe toegang wordt gevraagd, niet bestaat, ervan uit moet worden gegaan, dat dit inderdaad zo is en dat dit gewone vermoeden met alle middelen kan worden weerlegd op basis van ter zake dienende en overeenstemmende aanwijzingen. De in casu door verzoekster geuite twijfels omtrent het niet bestaan van notulen van de vergadering van 19 december 2003 berusten op een onjuiste uitlegging van het reglement van orde.

–       Beoordeling door het Gerecht

61      Het zou in strijd zijn met het aan verordening nr. 1049/2001 ten grondslag liggende vereiste van transparantie, dat instellingen met een beroep op het niet bestaan van documenten zouden kunnen ontsnappen aan de toepassing van deze verordening. Opdat het recht van toegang tot documenten daadwerkelijk kan worden uitgeoefend, dienen de betrokken instellingen, voor zover mogelijk en op niet-willekeurige en voorspelbare wijze, documentatie betreffende hun activiteiten op te stellen en te bewaren.

62      Blijkens de titel van het eerste agendapunt van de vergadering van 19 december 2003 was dit punt, zoals ter terechtzitting is bevestigd, bedoeld om de leden van het Comité te informeren over de stand van zaken van de onderhandelingen binnen de WTO. Het louter informatieve karakter van dit vergaderpunt en het feit dat het geen enkele specifieke uitvoeringsmaatregel noemt, verklaren waarom het niet nodig werd geacht om hiervan notulen op te stellen en waarom dit punt geen aanleiding vormde voor het opstellen van een beknopt verslag of een ander later document van het Comité.

63      In deze omstandigheden kan evenmin worden geconcludeerd dat de Raad op willekeurige en onvoorspelbare wijze heeft gehandeld, door geen notulen op te stellen betreffende dit vergaderpunt. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de Raad, met zijn beroep op het niet bestaan van deze notulen, verzoeksters recht van toegang tot documenten, zoals toegekend bij verordening nr. 1049/2001, heeft geschonden.

64      Mitsdien moet het eerste onderdeel van het derde middel worden afgewezen.

 Tweede onderdeel: weigering van de Raad om, bij gebreke van notulen, aan verzoekster informatie te verstrekken over de inhoud van de besprekingen met betrekking tot het eerste agendapunt van de vergadering van 19 december 2003

–       Argumenten van partijen

65      Verzoekster betoogt dat ook indien, zoals de Raad stelt, er van de vergadering van 19 december 2003 geen notulen, als bedoeld door de Commissie in haar brief van 1 juni 2004, bestonden, de Raad haar toegang had moeten verlenen tot de informatie over de inhoud van de tijdens deze vergadering gevoerde besprekingen.

66      Verzoekster voert in de eerste plaats aan dat de informatie over de inhoud van de besprekingen van de vergadering had moeten worden vastgelegd in een voor verspreiding vatbare vorm, om invulling te geven aan het recht van toegang tot documenten, dat als een recht van informatie moet worden uitgelegd in het licht van het transparantiebeginsel en het arrest Raad/Hautala, punt 50 supra, waarin het Hof het argument van de Raad dat dit recht enkel ziet op de toegang tot documenten en niet op de hierin vervatte informatie uitdrukkelijk heeft afgewezen.

67      Het recht van toegang tot documenten, uitgelegd als een recht van toegang tot informatie, wordt nog strenger toegepast op het gebied van de milieubescherming, ingevolge het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, dat door de Gemeenschap is ondertekend. Het voorstel voor een verordening inzake de toepassing van dit verdrag op de communautaire instellingen, dat, zoals ter terechtzitting is gepreciseerd, later verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13) is geworden, verwijst naar verordening nr. 1049/2001, wat de toegang tot milieu-informatie betreft, die wordt omschreven als „alle informatie in geschreven, visuele, auditieve, elektronische of enige andere materiële vorm”. Vastgesteld moet dus worden dat verordening nr. 1049/2001 algemeen van toepassing is op informatie, en niet enkel op documenten.

68      Verzoekster betoogt in de tweede plaats dat voor een volledige werking van het door het gemeenschapsrecht gewaarborgde recht van toegang tot informatie, de informatie ten aanzien waarvan een persoon een recht van toegang heeft, moet worden verstrekt in een geschikte vorm en dat wanneer het document waarin de informatie is vastgelegd niet kan worden verstrekt, zij aan dit originele document moet worden ontleend of op basis van dit document moet worden geredigeerd, samengevat of geparafraseerd.

69      De Raad betoogt ten eerste, dat er geen verplichting bestaat om informatie, zoals de inhoud van de besprekingen op de vergaderingen van het Comité, vast te leggen met het oog op doorgifte ervan. De uitlegging door verzoekster van het recht van toegang tot documenten als een recht van informatie, is ontleend aan een onjuiste lezing van verordening nr. 1049/2001 en van de rechtspraak.

70      Zo volgt met name uit de titel en uit de artikelen 2, lid 3, 3, 10, lid 3, 11 en 14 van verordening nr. 1049/2001 dat deze verordening van toepassing is op bestaande documenten, dat wil zeggen op documenten die zijn opgesteld of ontvangen door een instelling en zich in haar bezit bevinden.

71      Ook het arrest Raad/Hautala, punt 50 supra, geeft enkel antwoord op de vraag of gedeeltelijke toegang moet worden verleend tot een reeds bestaand document. De bewering dat de instellingen verplicht zijn om van alle vergaderingen die zij organiseren notulen op te stellen, vindt nergens steun in de rechtspraak.

72      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door verzoeksters argument dat op grond van het Verdrag van Aarhus het beginsel van toegang tot informatie op het gebied van het milieu van toepassing is, aangezien ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit noch het Verdrag van Aarhus noch de verordening inzake de toepassing ervan van kracht was. Bovendien omvat het in dat verdrag ingevoerde begrip „milieu-informatie” niet de besprekingen van het Comité, vanwege het mondeling karakter ervan, en bevat geen van deze twee rechtshandelingen een verplichting voor het Comité om notulen van zijn vergaderingen op te stellen.

73      Overigens volgt volgens de Raad uit de beslissingen van de Europese ombudsman, dat een instelling niet verplicht is om krachtens verordening nr. 1049/2001 documenten over te leggen, wanneer er geen enkel document bestaat waartoe toegang kan worden verleend.

74      De Raad betoogt ten tweede dat, anders dan verzoekster stelt, notulen niet bestaan in een document dat andere documenten samenvat, maar veeleer in een samenvatting van een mondeling debat. Derhalve beweert verzoekster ten onrechte dat de voor het opstellen van notulen benodigde middelen voor de Raad gemakkelijk beschikbaar zijn.

–       Beoordeling door het Gerecht

75      In de eerste plaats zij herinnerd aan de werkingssfeer van verordening nr. 1049/2001, die overeenkomstig artikel 2, lid 3, ervan alleen van toepassing is op „bij een instelling berustende documenten, dit wil zeggen documenten die door de instelling zijn opgesteld of ontvangen en zich in haar bezit bevinden”.

76      In de tweede plaats volgt uit de rechtspraak dat het begrip „document” dient te worden onderscheiden van het begrip „informatie”. Het recht van toegang van het publiek tot documenten van de instellingen heeft enkel betrekking op documenten en niet op informatie in de bredere zin van het woord, en houdt voor de instellingen geen verplichting in om op elk verzoek om inlichtingen door een particulier in te gaan (zie naar analogie beschikking Gerecht van 27 oktober 1999, Meyer/Commissie, T‑106/99, Jurispr. blz. II‑3273, punten 35 en 36). Blijkens het arrest Raad/Hautala, punt 50 supra, ziet besluit 93/731/EG van de Raad van 20 december 1993 betreffende toegang van het publiek tot documenten van de Raad (PB L 340, blz. 43), dat aan verordening nr. 1049/2001 voorafging, niet slechts op documenten die als zodanig in het bezit zijn van de instellingen, maar ook op de in deze documenten vervatte informatie (punt 23 van het arrest). De toegang tot informatie in de zin van dat arrest kan evenwel enkel worden verzekerd indien deze informatie in documenten staat, hetgeen veronderstelt dat deze documenten bestaan.

77      In casu was de Raad, bij gebreke van notulen of andere documenten betreffende het eerste agendapunt van de vergadering van het Comité van 19 december 2003, niet verplicht om aan verzoekster informatie te verstrekken over de inhoud van dit vergaderpunt.

78      Hieruit volgt dat de Raad verzoeksters recht van toegang tot documenten, zoals toegekend bij verordening nr. 1049/2001, niet heeft geschonden door te weigeren aan verzoekster informatie te verstrekken over de inhoud van de besprekingen met betrekking tot het eerste agendapunt van de vergadering van 19 december 2003, aangezien deze niet bestonden in de vorm van een voor verspreiding vatbaar document.

79      Aan deze vaststelling wordt geen afbreuk gedaan door verzoeksters argumenten betreffende het Verdrag van Aarhus of betreffende het voorstel voor een verordening inzake de toepassing daarvan, aangezien, zoals de Raad terecht beklemtoont, ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit noch het Verdrag van Aarhus noch de verordening inzake de toepassing ervan van kracht was.

80      Mitsdien moet het tweede onderdeel van het derde middel worden afgewezen.

 Derde onderdeel: weigering van de Raad om toegang te verlenen tot de aantekeningen van de deelnemers aan de vergadering van het Comité van 19 december 2003.

–       Argumenten van partijen

81      Verzoekster betoogt in de eerste plaats, dat de aantekeningen van de leden van het Comité en van de Commissie betreffende de besprekingen binnen het Comité niet buiten de werkingssfeer van verordening nr. 1049/2001 vallen, en daarom toegankelijk moeten zijn voor het publiek, tenzij de in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 bedoelde uitzondering betreffende interne beraadslagingen van toepassing is.

82      In de tweede plaats voert verzoekster aan dat haar verzoek om informatie zo ruim was geformuleerd dat het mede de aantekeningen omvatte betreffende de besprekingen van het Comité, en dat de restrictieve uitlegging door de Commissie van het begrip „notulen” geenszins gerechtvaardigd is. Bijgevolg moeten de aantekeningen van de leden van het Comité en van de Commissie openbaar worden gemaakt, aangezien de in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzondering, als uitzondering op een algemene verplichting, restrictief dient te worden uitgelegd. Bovendien heeft het Gerecht reeds eerder het argument afgewezen dat de openbaarmaking van interne beraadslagingen van comités onvermijdelijk het goede verloop en de doeltreffendheid van deze beraadslagingen ondermijnt.

83      De Raad stelt niet te weten of, en in welke vorm, de nationale delegaties of de Commissie interne aantekeningen hebben gemaakt. Aangezien deze aantekeningen uitsluitend bestemd waren voor intern gebruik door de betrokken lidstaat of de Commissie, zijn zij niet aan de Raad verstrekt. Bijgevolg vallen deze aantekeningen, nu de Raad ze niet in zijn bezit heeft, niet binnen de werkingssfeer van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 1049/2001.

84      Bovendien is de Raad van mening dat verzoekster in repliek haar betoog betreffende de grief inzake haar verzoek om toegang tot de notulen van de vergadering van 19 december 2003 aanzienlijk heeft gewijzigd, door te stellen dat de Raad verordening nr. 1049/2001 heeft geschonden omdat hij haar geen toegang heeft verleend tot interne aantekeningen van de Commissie en de delegaties van de lidstaten. In dit verband beklemtoont de Raad dat volgens de rechtspraak het besluit op het confirmatief verzoek het voorwerp van de gerechtelijke procedure afbakent. Uit het confirmatief verzoek blijkt, dat verzoekster de Raad niet heeft verzocht haar toegang te geven tot deze interne aantekeningen van de Commissie en de delegaties van de lidstaten. Aangezien de Raad in het bestreden besluit niet de toegang heeft geweigerd tot deze documenten, is hij niet verplicht zich over verzoeksters betoog op dit punt uit te laten.

–       Beoordeling door het Gerecht

85      Vastgesteld dient te worden dat verzoekster de Raad in de twee brieven die hebben geleid tot het bestreden besluit, niet heeft verzocht om toegang tot de aantekeningen van de deelnemers aan de vergadering van 19 december 2003. Derhalve heeft het bestreden besluit geen betrekking op de toegang tot de aantekeningen van de deelnemers aan de vergadering van 19 december 2003. Aangezien, in de eerste plaats, de gemeenschapsrechter, wanneer hij wordt verzocht uitspraak te doen op een beroep tot nietigverklaring van een besluit van de Raad tot weigering van de toegang tot documenten, overeenkomstig artikel 230 EG de wettigheid toetst van dit besluit alleen en, in de tweede plaats, het bestreden besluit niet volgt op een verzoek om toegang tot de interne aantekeningen van de Commissie en de delegaties van de lidstaten, kan verzoeksters betoog met betrekking tot de toegang tot deze aantekeningen niet worden aanvaard.

86      Hoe dan ook, zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat het verzoek van verzoekster aldus dient te worden uitgelegd dat het mede ziet op de toegang tot interne aantekeningen van de Commissie en de delegaties van de lidstaten, dan nog kunnen deze aantekeningen niet krachtens artikel 2, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 door de Raad worden verstrekt, aangezien zij niet door hem zijn ontvangen en zich niet in zijn bezit bevinden.

87      Mitsdien moeten het derde onderdeel van het derde middel en dit middel in zijn geheel worden afgewezen.

88      Uit al het voorgaande volgt, dat het beroep dient te worden verworpen.

 Kosten

89       Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij naast haar eigen kosten ook de kosten van de Raad te dragen overeenkomstig de vorderingen van deze laatste.

90      Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Bijgevolg zal de Commissie haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Raad.

3)      De Commissie draagt haar eigen kosten.



Legal

Wiszniewska-Białecka

Moavero Milanesi

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 25 april 2007.

De griffier

 

      De president van de Vierde kamer

E. Coulon

 

      H. Legal


* Procestaal: Engels.