Language of document : ECLI:EU:T:2013:14

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

15 januari 2013 (*)

„Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk ecoDoor – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009”

In zaak T‑625/11,

BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH, gevestigd te München (Duitsland), vertegenwoordigd door S. Biagosch, advocaat,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door D. Walicka als gemachtigde,

verweerder,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 22 september 2011 (zaak R 340/2011‑1) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken ecoDoor als gemeenschapsmerk,

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová (rapporteur), president, K. Jürimäe en M. van der Woude, rechters,

griffier: C. Kristensen, administrateur,

gezien het op 2 december 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 1 maart 2012 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

na de terechtzitting op 13 november 2012,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 8 juli 2010 heeft verzoekster, BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

2        Het merk waarvan de inschrijving is aangevraagd, is het woordteken ecoDoor.

3        De waren waarvoor inschrijving is aangevraagd, zijn machines en apparaten die behoren tot de klassen 7, 9 en 11 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, alsook onderdelen van deze machines en apparaten.

4        Bij beslissing van 22 december 2010 heeft de onderzoeker de inschrijvingsaanvraag afgewezen voor de volgende waren:

–        klasse 7: „Elektrische huishoud- en keukenmachines en -apparaten (voor zover begrepen in klasse 7), machines en apparaten voor de bereiding van dranken en/of gerechten, pompen voor de afgifte van gekoelde dranken voor gebruik in combinatie met apparaten voor het koelen van dranken; vaatwasmachines; elektrische machines en apparaten voor de behandeling van linnengoed en kledingstukken (voor zover begrepen in klasse zeven) waaronder wasmachines, wascentrifuges”;

–        klasse 9: „Elektrische uitgifteapparaten voor dranken of voedsel, verkoopautomaten”;

–        klasse 11: „Verwarmings-, stoomopwekkings- en kookapparaten, met name fornuizen, bak-, braad-, grill-, toast-, ontdooi- en warmhoudapparaten, waterverwarmers, koelapparaten, met name koelkasten, vrieskisten, koelvitrines, drankenkoelapparaten, koel-vriescombinaties, diepvriesapparaten, machines en apparaten voor de bereiding van ijs; droogapparaten, met name ook wasdrogers, wasdroogmachines”.

5        Volgens de onderzoeker is het aangevraagde merk voor de in punt 4 supra opgesomde waren beschrijvend in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 en mist het onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening.

6        Verzoekster heeft op grond van de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoeker.

7        Bij beslissing van 22 september 2011 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de eerste kamer van beroep van het BHIM het beroep verworpen. In de eerste plaats heeft zij geoordeeld dat het relevante publiek bestond uit de gemiddelde Engelstalige consument. In de tweede plaats heeft zij vastgesteld dat dit publiek binnen het aangevraagde merk een onderscheid maakt tussen het element „eco”, dat voor dit publiek „ecologisch” betekent, en het element „door”, dat „deur” betekent. Bijgevolg wordt het aangevraagde merk volgens de kamer van beroep door het publiek opgevat in de betekenis van „ecologische deur” of „deur met ecologische vervaardiging en werking”. Aangezien de in punt 4 supra opgesomde waren deuren kunnen hebben en energie verbruiken, heeft de kamer van beroep in de derde plaats geoordeeld dat het aangevraagde merk informatie gaf over de energie-efficiëntie en het ecologische karakter ervan en dus de soort, de bestemming en de aard van de waren beschreef in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009. Aangezien de uitdrukking „ecodoor” verwees naar het feit dat de bedoelde waren van een ecologische deur waren voorzien, was in de vierde plaats deze uitdrukking volgens de kamer van beroep niet geschikt om verzoeksters waren te onderscheiden van die van andere ondernemingen en miste zij dus onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.

 Conclusies van partijen

8        Verzoekster concludeert tot:

–        vernietiging van de bestreden beslissing;

–        verwijzing van het BHIM in de kosten.

9        Het BHIM concludeert tot:

–        verwerping van het beroep;

–        verwijzing van verzoekster in de kosten.

 In rechte

10      Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan: schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 en schending van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening.

11      Met haar eerste middel stelt verzoekster dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat het aangevraagde merk de in punt 4 supra opgesomde waren beschreef.

12      Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters argumenten.

13      Volgens artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 wordt inschrijving geweigerd van merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten. Deze beschrijvende tekens worden ongeschikt geacht om de wezenlijke functie van een merk te vervullen, die erin bestaat de herkomst van de waren of diensten aan te duiden (arrest Hof van 23 oktober 2003, BHIM/Wrigley, C‑191/01 P, Jurispr. blz. I‑12447, punten 29 en 30).

14      Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 streeft een doel van algemeen belang na, inhoudende dat tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de kenmerken van de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, door eenieder vrij moeten kunnen worden gebruikt. Deze bepaling belet derhalve dat die tekens of aanduidingen op grond van de inschrijving ervan als merk aan een enkele onderneming worden voorbehouden (zie in die zin arrest Hof van 12 januari 2006, Deutsche SiSi-Werke/BHIM, C‑173/04 P, Jurispr. blz. I‑551, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

15      Tegen deze achtergrond zijn de tekens en aanduidingen waarop artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 doelt, die welke in het normale gebruik uit het oogpunt van de consument kunnen dienen ter aanduiding, hetzij rechtstreeks, hetzij door vermelding van een van de essentiële eigenschappen ervan, van een waar of dienst als die waarvoor de inschrijving is aangevraagd [arrest Hof van 20 september 2001, Procter & Gamble/BHIM, C‑383/99 P, Jurispr. blz. I‑6251, punt 39, en arrest Gerecht van 22 juni 2005, Metso Paper Automation/BHIM (PAPERLAB), T‑19/04, Jurispr. blz. II‑2383, punt 24].

16      Hieruit volgt dat een teken onder het in artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 vervatte verbod valt wanneer het een voldoende rechtstreeks en concreet verband met de betrokken waren of diensten heeft dat het betrokken publiek in staat stelt hierin onmiddellijk en zonder verder nadenken een beschrijving van de betrokken waren en diensten, of van een van de kenmerken ervan, te zien (arrest PAPERLAB, punt 15 supra, punt 25).

17      Of een merk beschrijvend is, moet dus worden beoordeeld met betrekking tot de waren of diensten waarvoor inschrijving van het teken is aangevraagd, en uitgaande van de perceptie van het relevante publiek, dat bestaat uit de consumenten van deze waren of diensten [arrest Gerecht van 14 juni 2007, Europig/BHIM (EUROPIG), T‑207/06, Jurispr. blz. II‑1961, punt 30].

18      Vooraf dient te worden opgemerkt dat een groot deel van de feitelijke vaststellingen door de kamer van beroep in de bestreden beslissing, waarop in punt 7 supra nogmaals wordt gewezen, niet wordt betwist. Zo betwist verzoekster niet, ten eerste, de door de kamer van beroep in aanmerking genomen omschrijving van het relevante publiek, ten tweede, de vaststelling dat dit publiek binnen het aangevraagde merk een onderscheid zal maken tussen de elementen „eco” en „door”, ten derde, het feit dat de term „door” in het Engels „deur” betekent, en ten vierde, de vaststelling dat de in punt 4 supra opgesomde waren deuren kunnen hebben en energie verbruiken.

19      Aangezien deze vaststellingen overigens niet onjuist zijn, zijn de enige vragen die moeten worden beantwoord, hoe het relevante publiek het element „eco” en het aangevraagde merk in zijn geheel waarneemt en of het aangevraagde teken zoals waargenomen door het relevante publiek, de in punt 4 supra opgesomde waren beschrijft.

20      In de eerste plaats stelt verzoekster, wat de perceptie van het element „eco” betreft, dat het relevante publiek dit element niet onmiddellijk zal gelijkstellen met de uitdrukkingen „milieuvriendelijk” of „energiezuinig”.

21      Zoals de kamer van beroep heeft opgemerkt, vormt het voorvoegsel „eco” echter een vaak gebruikte afkorting van de Engelse term „ecological”, die „ecologisch” betekent. De verwijzing „eco” wordt vaak gebruikt bij de verkoop van goederen en diensten ter aanduiding van de ecologische herkomst van de waar of het feit dat het gebruik ervan geen gevolgen voor het milieu heeft [arrest Gerecht van 24 april 2012, Leifheit/BHIM (EcoPerfect), T‑328/11, punten 25 en 45].

22      Bijgevolg heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat het element „eco” door het relevante publiek in de betekenis van „ecologisch” zal worden opgevat.

23      In de tweede plaats stelt verzoekster dat de betekenis van het aangevraagde merk, in zijn geheel beschouwd, vaag is.

24      Aangezien het element „eco” zal worden opgevat in de betekenis van „ecologisch”, zoals blijkt uit de punten 20 tot en met 22 supra, en het element „door” zal worden uitgelegd als een verwijzing naar een „deur”, heeft de kamer van beroep echter terecht geoordeeld dat de term „ecodoor” door het relevante publiek onmiddellijk zal worden begrepen in de betekenis van „ecologische deur” of „deur met ecologische vervaardiging en werking”.

25      In de derde plaats stelt verzoekster, wat het beschrijvende karakter van het aangevraagde merk betreft, dat dit merk, doordat zij in haar verzoekschrift de lijst van waren heeft beperkt, niet langer betrekking heeft op onderdelen van machines en apparaten, zoals deuren, maar enkel op de machines en apparaten als zodanig. Aldus beschrijft het aangevraagde merk niet de waren waarop het betrekking heeft, waaronder de in punt 4 supra opgesomde waren, maar hooguit een van de onderdelen ervan.

26      In deze context kan een teken dat een kenmerk van een onderdeel van een waar beschrijft, ook deze waar beschrijven. Dit is het geval wanneer het door het teken beschreven kenmerk van dit onderdeel in de perceptie van het relevante publiek een aanzienlijke invloed kan hebben op de wezenlijke kenmerken van de waar zelf. In dit geval zal het relevante publiek immers onmiddellijk en zonder verder nadenken het door het teken beschreven kenmerk van het onderdeel gelijkstellen met de wezenlijke kenmerken van de betrokken waar.

27      In casu blijkt uit de punten 20 tot en met 24 supra dat het aangevraagde merk door het relevante publiek zal worden uitgelegd in de betekenis van „ecologische deur” of „deur met ecologische vervaardiging en werking”.

28      Zoals de kamer van beroep in punt 17 van de bestreden beslissing heeft opgemerkt, zonder dat deze vaststelling door verzoekster wordt betwist, kunnen de in punt 4 supra opgesomde waren deuren hebben. Bijgevolg kan het aangevraagde merk de ecologische kwaliteiten van de deur van de betrokken waar beschrijven.

29      Evenzo zijn, zoals in de punten 19 en 20 van de bestreden beslissing is vastgesteld, voor de in punt 4 supra opgesomde waren de ecologische kwaliteiten van de deur belangrijk voor het ecologische karakter van de waar waarvan die deur een onderdeel is.

30      De consument let steeds meer op de ecologische kwaliteit van waren, waaronder het energieverbruik ervan, en op milieuvriendelijke productieprocessen (zie in die zin arrest EcoPerfect, punt 21 supra, punt 45). Dit geldt inzonderheid voor de waren als opgesomd in punt 4 supra, aangezien zij met name energie verbruiken. Zoals verzoekster zelf erkent, vormt het ecologische karakter dus een wezenlijk kenmerk van deze waren.

31      Bijgevolg kon de kamer van beroep op goede gronden oordelen dat het aangevraagde merk in de perceptie van het relevante publiek een wezenlijk kenmerk van de in punt 4 supra opgesomde waren beschrijft, te weten het ecologische karakter ervan, omdat het de ecologische kwaliteiten beschrijft van de deur waarvan deze waren zijn voorzien.

32      Verzoekster stelt nog dat aan de hand van het aangevraagde merk niet kan worden geïdentificeerd welk milieugerelateerd kenmerk of concreet doel wordt bedoeld. In dat verband bestaan immers verschillende mogelijkheden, zoals een milieuvriendelijke productie, het gebruik van natuurlijke materialen, de mogelijkheid van milieuvriendelijke afvalverwijdering of een milieuvriendelijke werking.

33      Dienaangaande hoeft slechts te worden vastgesteld dat alle door verzoekster vermelde mogelijkheden verwijzen naar het feit dat de waar waarop het aangevraagde merk betrekking heeft, een ecologisch karakter heeft wegens de kwaliteiten van de deur waarvan deze waar is voorzien. Welke ook de door het relevante publiek in aanmerking genomen juiste uitlegging van het aangevraagde merk zij, dit merk zal in deze omstandigheden worden opgevat als een rechtstreekse beschrijving van een wezenlijk kenmerk van de betrokken waren.

34      Gelet op al het voorgaande heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat het aangevraagde merk de in punt 4 supra opgesomde waren beschreef in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009.

35      Het eerste middel moet dus worden afgewezen.

36      Bovendien blijkt uit artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 dat het bestaan van één van de in deze bepaling genoemde absolute weigeringsgronden voldoende is om het teken niet als gemeenschapsmerk te kunnen inschrijven [zie in die zin arrest Hof van 19 september 2002, DKV/BHIM, C‑104/00 P, Jurispr. I‑7561, punt 29, en arrest Gerecht van 14 september 2004, Applied Molecular Evolution/BHIM (APPLIED MOLECULAR EVOLUTION), T‑183/03, Jurispr. blz. II‑3113, punt 29]. Bijgevolg dient het beroep, gelet op de in punt 34 supra gedane vaststelling, in zijn geheel te worden verworpen zonder dat het tweede middel, schending van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening, behoeft te worden onderzocht.

 Kosten

37      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het BHIM te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      BSH Bosch und Siemens Hausgeräte GmbH wordt verwezen in de kosten.

Pelikánová

Jürimäe

Van der Woude

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 januari 2013.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.