Language of document : ECLI:EU:T:2019:113

Zaak T865/16

Fútbol Club Barcelona

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 26 februari 2019

„Staatssteun – Steun door de Spaanse autoriteiten aan bepaalde professionele voetbalclubs – Preferentieel belastingtarief voor de inkomsten van clubs die het statuut van entiteit zonder winstoogmerk mogen gebruiken – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Vrijheid van vestiging – Voordeel”

1.      Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door de Commissie – Verenigbaarheid van steun met de interne markt – Beoordelingsbevoegdheid – Eerbiediging van de samenhang tussen de staatssteunbepalingen van het VWEU en andere bepalingen van het VWEU die betrekking hebben op de werking van de interne markt – Formele onderzoeksprocedure die is ingeleid ten aanzien van een maatregel die de vrijheid van vestiging kan aantasten – Verplichting om een zelfstandige inbreuk op de vrijheid van vestiging te onderzoeken – Geen

(Art. 49 en 107 VWEU)

(zie punten 29‑37)

2.      Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Verlening van een voordeel aan de begunstigden – Nationale maatregel die de toegang tot het belastingstelsel voor entiteiten zonder winstoogmerk voorbehoudt aan bepaalde professionele voetbalclubs – Bewijs van het bestaan van een voordeel dat door de Commissie moet worden geleverd – Beoordeling aan de hand van de verschillende onderdelen van die belastingregeling, in haar geheel beschouwd

(Art. 107, lid 1, VWEU)

(zie punten 44‑67)

3.      Steunmaatregelen van de staten – Administratieve procedure – Verplichtingen van de Commissie – Zorgvuldig en onpartijdig onderzoek – Inaanmerkingneming van gegevens die zo volledig en betrouwbaar mogelijk zijn – Omvang van de verplichting

(Art. 108, lid 2, VWEU)

(zie punten 49, 69)

Samenvatting

Bij het arrest Fútbol Club Barcelona/Commissie (T‑865/16) van 26 februari 2019 heeft het Gerecht besluit (EU) 2016/2391 van de Commissie van 4 juli 2016 betreffende de steunmaatregel SA.29769 (2013/C) (ex 2013/NN) die door Spanje ten uitvoer is gelegd ten gunste van bepaalde voetbalclubs, nietig verklaard op grond dat de Commissie niet rechtens genoegzaam had aangetoond dat er sprake was van een economisch voordeel voor de begunstigden van de betrokken maatregel.

Het bestreden besluit betrof een Spaanse wet van 1990 die alle Spaanse professionele sportclubs verplichtte om zich om te vormen tot sportieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, met uitzondering van professionele sportclubs die tijdens de boekjaren voor de vaststelling van deze wet een positief resultaat hadden geboekt. Verzoekster, Fútbol Club Barcelona, en drie andere professionele voetbalclubs die onder deze uitzondering vielen, hadden er aldus voor gekozen om te blijven opereren in de vorm van rechtspersonen zonder winstoogmerk, en in die hoedanigheid genoten zij een bijzonder belastingtarief voor hun inkomsten. Aangezien dit bijzondere belastingtarief tot in 2016 lager was dan het tarief voor sportieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, heeft de Commissie bij het bestreden besluit vastgesteld dat bij deze regeling een voordeel op het gebied van de inkomstenbelasting werd ingevoerd ten gunste van de vier betrokken clubs, zodat sprake was van een onrechtmatige en met het Unierecht onverenigbare steunregeling, en heeft zij het Koninkrijk Spanje gelast om de regeling stop te zetten en de individuele steun die aan de begunstigden van de regeling was verleend, terug te vorderen.

In zijn arrest heeft het Gerecht om te beginnen het middel verworpen waarmee verzoekster aanvoerde dat artikel 49 VWEU was geschonden doordat de Commissie had moeten vaststellen dat de verplichting voor professionele sportclubs om zich om te vormen tot sportieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid in strijd was met dit artikel. In dit verband heeft het Gerecht eraan herinnerd dat de Commissie niet bevoegd is om in het kader van een staatssteunprocedure te besluiten dat er sprake is van een zelfstandige overtreding van artikel 49 VWEU, en om daar de nodige rechtsgevolgen aan te verbinden, afgezien van het geval waarin de onverenigbaarheid van de betrokken steunmaatregel voortvloeit uit de schending van artikel 49 VWEU.

Vervolgens heeft het Gerecht het middel onderzocht waarmee werd aangevoerd dat de Commissie beoordelingsfouten had gemaakt bij het onderzoek van het voordeel dat door de regeling aan de vier betrokken clubs werd verschaft. Na eraan te hebben herinnerd dat de Commissie complexe maatregelen als geheel dient te beoordelen om te bepalen of zij de begunstigde ondernemingen een economisch voordeel verschaffen dat zij onder normale marktomstandigheden niet zouden hebben verkregen, heeft het Gerecht gepreciseerd dat dit ook geldt bij het onderzoek van een steunregeling. De Commissie kan zich er bij een steunregeling weliswaar toe beperken de algemene en abstracte kenmerken van de regeling in kwestie te onderzoeken, zonder dat zij elk afzonderlijk geval waarin die regeling is toegepast hoeft te onderzoeken om na te gaan of deze elementen van steun omvat, maar dit onderzoek moet wel de diverse – zowel gunstige als ongunstige – gevolgen van de betrokken regeling voor de begunstigden omvatten – wanneer het niet-eenduidige karakter van het gestelde voordeel volgt uit de kenmerken van de regeling zelf.

Aangezien de nationale regeling waar het bestreden besluit betrekking op heeft neerkomt op een verenging van de personele werkingssfeer van het fiscale stelsel voor entiteiten zonder winstoogmerk in de Spaanse professionele sportsector, heeft het Gerecht onderzocht of de Commissie in het bestreden besluit rechtens genoegzaam heeft aangetoond dat de belastingregeling voor entiteiten zonder winstoogmerk in haar geheel beschouwd de begunstigden ervan in een gunstigere situatie kon plaatsen dan wanneer zij hadden moeten handelen in de vorm van een sportieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Volgens het Gerecht is dit niet het geval. Na erop te hebben gewezen dat de Commissie bij de vaststelling van het bestreden besluit beschikte over elementen waaruit bleek dat het fiscale stelsel voor de entiteiten zonder winstoogmerk specifiek is in die zin dat het plafond van de fiscale aftrek voor herinvestering van uitzonderlijke winsten lager ligt dan voor sportieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, heeft het Gerecht geoordeeld dat de door de Commissie aangevoerde argumenten niet konden uitsluiten dat deze geringere aftrekmogelijkheden in de fiscale regeling voor entiteiten zonder winstoogmerk het voordeel van het lagere belastingtarief voor deze entiteiten compenseren. Aangezien de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft voldaan aan de verplichting om aan te tonen dat de litigieuze maatregel een voordeel verschaft aan de begunstigden ervan, heeft het Gerecht vastgesteld dat sprake is van schending van artikel 107, lid 1, VWEU, en het bestreden besluit nietig verklaard.